Toelichting bij COM(2016)781 - Vaststelling, voor 2017, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden in de Zwarte Zee

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel



Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad moet ervoor zorgen dat de levende aquatische hulpbronnen vanuit economisch, ecologisch en sociaal oogpunt duurzaam worden geëxploiteerd. Een belangrijk instrument in dit verband is de jaarlijkse vaststelling van de vangstmogelijkheden.

In dit voorstel wordt voor de in commercieel opzicht belangrijkste visbestanden in de Zwarte Zee vastgesteld over welke vangstmogelijkheden de lidstaten in 2017 kunnen beschikken.

Algemene context



Bestanden in de Zwarte Zee die worden bevist door Bulgarije en Roemenië, worden gedeeld met niet-EU-landen zoals Turkije, Oekraïne, Georgië en de Russische Federatie. Op regionaal niveau hebben de EU- en de niet-EU-landen onderling echter geen totale toegestane vangsten (TAC's) vastgesteld. De Europese Unie heeft sinds 2008 elk jaar autonome quota voor tarbot- en sprotbestanden vastgesteld om ervoor te zorgen dat de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) worden toegepast.

De visserij op sprot is van groot sociaaleconomisch belang voor de oeverstaten van de Zwarte Zee. Volgens de beoordeling 2015-2016 van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) met betrekking tot de Zwarte Zee bedroeg het aandeel van de EU-landen in de vangsten van sprot in de Zwarte Zee in 2014 4 %, in 2013 14 % en in 2012 9 % van de officiële, aangemelde aanlandingen. Volgens het verslag van de zitting van 2016 van de Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee (GFCM) wordt het sprotbestand in de Zwarte Zee duurzaam geëxploiteerd.

De visserij op tarbot is van groot sociaaleconomisch belang voor de oeverstaten van de Zwarte Zee. Volgens de beoordeling 2015-2016 van het WTECV met betrekking tot de Zwarte Zee is het tarbotbestand sterk uitgedund. Volgens het verslag van de zitting van 2016 van de GFCM is het tarbotbestand in de Zwarte Zee overbevist en houdt die overbevissing aan. Het aandeel van de EU-landen in de vangsten van tarbot in de Zwarte Zee bedroeg in 2014 7 %, in 2013 5,5 % en in 2012 4,6 % van de officiële, aangemelde aanlandingen en IOO-ramingen samen. In de afgelopen jaren behoorde het dan ook tot de prioriteiten van de Commissie dat een internationaal programma voor het herstel van tarbot in de hele Zwarte Zee zou worden ontwikkeld. Op dat vlak is vooruitgang geboekt tijdens de jaarlijkse vergadering van de GFCM in 2015, waar goedkeuring is verleend aan het EU-voorstel om maatregelen te nemen teneinde IOO-visserij op tarbot in de Zwarte Zee te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen 1 , alsmede tijdens de jaarlijkse vergadering van de GFCM in 2016, waar het EU-voorstel voor wetenschappelijke monitoring, beheer en controle van de visserij op tarbot in de Zwarte Zee is aangenomen 2 .

Vanwege de recente integratie van de Krim in de Russische Federatie en de daaruit voortvloeiende herdefiniëring van EEZ's, is het aandeel van de oeverstaten in de vangsten drastisch gewijzigd.

In de mededeling van de Commissie betreffende een raadpleging over de vangstmogelijkheden voor 2016 (COM(2015) 239 final) wordt de achtergrond van het voorstel geschetst.

Dit jaar kunnen geen gegevens worden verzameld wegens problemen met de beschikbaarheid van gegevens uit niet-EU-bronnen. Bijgevolg zal het WTECV geen wetenschappelijk advies inzake de vangstmogelijkheden in de Zwarte Zee voor 2017 aanleveren tijdens de in september 2016 geplande zitting, die om de genoemde reden voor onbepaalde tijd is uitgesteld. Het in dit stadium beschikbare wetenschappelijk advies stemt overeen met de beoordeling van de betrokken bestanden die vorig jaar is verricht door het WTECV en in maart 2016 door de werkgroep bestandsbeoordelingen van de GFCM. Rekening houdend met de zorgwekkende toestand van tarbot, zoals in 2016 bevestigd door de GFCM, blijft de diagnose voor het bestand ongewijzigd: tarbot is overbevist.

Het voorstel moet worden bijgewerkt wanneer het nieuwe advies en de nieuwe gegevens uiteindelijk beschikbaar komen, hetzij vanwege het WTECV hetzij vanwege de werkgroep bestandsbeoordelingen van de GFCM. De beoordeling door deze werkgroep zal niet vóór het tweede kwartaal van 2017 door de GFCM worden goedgekeurd. De conclusies van de werkgroep kunnen dan ook worden beschouwd als indicatief, maar niet als officieel, geconsolideerd wetenschappelijk advies.

Bestaande bepalingen op het door het voorstel bestreken gebied



De vangstmogelijkheden en de verdeling daarvan over de lidstaten worden jaarlijks vastgesteld. De recentste rechtshandeling hieromtrent is Verordening (EU) 2016/73 van de Raad van 18 januari 2016 tot vaststelling, voor 2016, van de vangstmogelijkheden voor bepaalde visbestanden in de Zwarte Zee 3 .

Naast de jaarlijkse vangstmogelijkheden zijn de volgende maatregelen van toepassing op de onder dit voorstel vallende visserijen in de Zwarte Zee:

– Voor de tarbotvisserij in de Zwarte Zee zijn de op de instandhouding gerichte minimummaten en minimummaaswijdten vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 227/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 13 maart 2013 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 850/98 van de Raad voor de instandhouding van de visbestanden via technische maatregelen voor de bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen en Verordening (EG) nr. 1434/98 van de Raad tot vaststelling van de voorwaarden waarop haring mag worden aangevoerd voor andere industriële doeleinden dan rechtstreekse menselijke consumptie 4 .

– Aanbeveling GFCM/37/2013/2 tot vaststelling van een reeks minimumnormen voor de visserij op tarbot met geankerde kieuwnetten en de instandhouding van walvisachtigen in de Zwarte Zee – aangenomen door de Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee (GFCM) tijdens haar 37e zitting (Split, mei 2013).

– Aanbeveling GFCM/39/2015/3 tot vaststelling van een reeks maatregelen teneinde illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij op tarbot in de Zwarte Zee te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen – aangenomen door de Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee (GFCM) tijdens haar 39e zitting (Milaan, mei 2015).

– Aanbeveling GFCM/39/2015/4 tot vaststelling van beheersmaatregelen voor doornhaai in de Zwarte Zee – aangenomen door de Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee (GFCM) tijdens haar 39e zitting (Milaan, mei 2015).

– Aanbeveling GFCM/40/2016/6 inzake wetenschappelijke monitoring, beheer en controle van de visserij op tarbot in de Zwarte Zee – aangenomen door de Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee (GFCM) tijdens haar 40e zitting (St. Julian, mei-juni 2016).

Samenhang met andere beleidsgebieden en doelstellingen van de EU



De voorgestelde maatregelen zijn in overeenstemming met de doelstellingen en voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid en met het beleid van de Unie inzake duurzame ontwikkeling.

2. RESULTATEN VAN DE RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDE PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELINGEN

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid



Belangrijkste geraadpleegde organisaties en deskundigen



De geraadpleegde wetenschappelijke organisatie is het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV).

De Unie verzoekt het WTECV elk jaar om wetenschappelijk advies over de toestand van belangrijke visbestanden. Het WTECV brengt zijn adviezen uit op basis van de door de Commissie verstrekte taakomschrijving. Het meest recente en accurate advies op het moment waarop dit voorstel in de Raad wordt besproken, zal betrekking hebben op alle bestanden in de Zwarte Zee waarvoor quota worden voorgesteld.

Het uiteindelijke doel is de bestanden op een niveau te brengen en/of te houden waarmee de maximale duurzame opbrengst (maximum sustainable yield – MSY) kan worden gehaald. Dit doel is uitdrukkelijk opgenomen in artikel 2, lid 2, van de nieuwe basisverordening voor het GVB, waar is bepaald dat dit exploitatieniveau "indien mogelijk tegen 2015, en [...] uiterlijk 2020 [moet worden] verwezenlijkt". Dit sluit aan op de toezeggingen van de Unie met betrekking tot de conclusies van de wereldtop over duurzame ontwikkeling (Johannesburg 2002) en het bijbehorende uitvoeringsplan.

Raadpleging van belanghebbende partijen



De belanghebbende partijen zijn geraadpleegd via de mededeling van de Commissie betreffende de raadpleging over de vangstmogelijkheden voor 2017. De wetenschappelijke basis voor het voorstel zal worden aangeleverd door het WTECV. Alle verslagen van het WTECV zijn beschikbaar op de website van DG MARE.

Effectbeoordeling



De voorgestelde, op het wetenschappelijk advies gebaseerde maatregelen zullen resulteren in de handhaving van de bestaande vangstmogelijkheden wat betreft de vangsthoeveelheden voor vissersvaartuigen van de Unie in de Zwarte Zee. Het risico op negatieve gevolgen voor het herstel van de bestandspopulatie wordt ingeperkt door aanvullende controlemaatregelen die door Roemenië en Bulgarije worden ingevoerd en geïmplementeerd om te voldoen aan hun toezeggingen in het kader van de aanneming van de Verordening tot vaststelling, voor 2016, van de vangstmogelijkheden voor bepaalde visbestanden in de Zwarte Zee.

Het voorstel is niet alleen gericht op de korte termijn, maar past ook in de langeretermijnaanpak om de visserij geleidelijk op een niveau te brengen dat duurzaam is op lange termijn.

De voorgestelde benadering kan daarom op middellange tot lange termijn resulteren in een verlaging van de visserijinspanning, maar op de lange termijn in stabiele of zelfs stijgende quota. Op lange termijn zal deze aanpak wellicht minder gevolgen hebben voor het milieu omdat de visserijinspanning wordt aangepast, terwijl de aanlandingen onveranderd zullen blijven of zelfs zullen stijgen. De duurzaamheid van de visserijactiviteiten zal op lange termijn toenemen.

3. JURIDISCHE ELEMENTEN VAN HET VOORSTEL

Samenvatting van de voorgestelde maatregel(en)



Om de met het gemeenschappelijk visserijbeleid beoogde totstandbrenging van biologisch, economisch en sociaal duurzame visserijen te verwezenlijken, wordt in dit voorstel vastgesteld welke vangstbeperkingen in de Zwarte Zee gelden voor de visserijen van de Unie.

Rechtsgrondslag



De rechtsgrondslag van dit voorstel is artikel 43, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

De verplichting van de Unie om de levende aquatische rijkdommen op duurzame wijze te exploiteren, vloeit voort uit de verplichtingen die zijn vastgelegd in artikel 2 van de basisverordening voor het GVB.

Subsidiariteitsbeginsel



Het voorstel valt onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie, zoals bedoeld in artikel 3, lid 1, onder d), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Het subsidiariteitsbeginsel is derhalve niet van toepassing.

Evenredigheidsbeginsel



Het voorstel is om de volgende reden in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel.

Het gemeenschappelijk visserijbeleid is een gemeenschappelijk beleid. Krachtens artikel 43, lid 3, VWEU dient de Raad maatregelen tot vaststelling en verdeling van de vangstmogelijkheden vast te stellen.

Krachtens de voorgestelde verordening van de Raad worden de vangstmogelijkheden over de lidstaten verdeeld. Met inachtneming van artikel 16, leden 6 en 7, en artikel 17 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 mogen de lidstaten deze mogelijkheden naar eigen goeddunken verdelen over de vaartuigen die hun vlag voeren. De lidstaten kunnen dus met een ruime mate aan vrijheid en conform het sociale en economische model van hun keuze beslissen hoe zij de aan hen toegewezen vangstmogelijkheden benutten.

Het voorstel heeft geen nieuwe financiële gevolgen voor de lidstaten. De Raad stelt elk jaar een verordening als de onderhavige vast, en de openbare en particuliere middelen voor de tenuitvoerlegging van deze verordening zijn reeds beschikbaar.

Keuze van instrumenten



Voorgesteld instrument: verordening.

Dit is een voorstel voor visserijbeheer op basis van artikel 43, lid 3, VWEU, en overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1380/2013.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de Unie.

5. FACULTATIEVE ELEMENTEN

Vereenvoudiging



Het voorstel zorgt voor een verdere vereenvoudiging van de administratieve procedures voor overheidsinstanties (op nationaal of EU-niveau) aangezien het bepalingen bevat die vergelijkbaar zijn met de uit 2016 daterende verordening over de vangstmogelijkheden in de Zwarte Zee.

Evaluatie-/herzienings-/vervalbepaling



Het voorstel betreft een jaarlijkse verordening, dit keer voor het jaar 2017, en bevat derhalve geen herzieningsclausule.

1.

Gedetailleerde toelichting



Dit voorstel behelst de vaststelling, voor 2017, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden voor de lidstaten die in de Zwarte Zee actief zijn.

De aanlandingsverplichting voor in bepaalde visserijen gevangen vis is van toepassing sinds 1 januari 2015. In de Zwarte Zee vallen kleine pelagische visserijen hieronder, met name die op sprot, een van de bestanden waarvoor in deze verordening quota worden bepaald. Per 1 januari 2017 zal de aanlandingsverplichting van toepassing zijn op alle vangsten van soorten die bepalend zijn voor de visserij in de Zwarte Zee.

Als gevolg van de aanlandingsverplichting dienen de voorgestelde vangstmogelijkheden overeenkomstig artikel 16, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 niet meer te berusten op de aangelande hoeveelheid maar op de gevangen hoeveelheid. Dit gebeurt op basis van wetenschappelijk advies voor de visbestanden in visserijen als vermeld in artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013. De vangstmogelijkheden moeten ook worden vastgesteld overeenkomstig artikel 16, lid 1 (beginsel van relatieve stabiliteit) en artikel 16, lid 4 (doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid en de voorschriften in meerjarenplannen). De voorgestelde hoeveelheden zijn gebaseerd op wetenschappelijk advies en het kader voor de vaststelling van de quota dat is uiteengezet in de mededeling van de Commissie betreffende de raadpleging over de vangstmogelijkheden voor 2016.

Gezien het voornemen van de Commissie om overeenkomstig het beleid en de internationale verbintenissen van de Unie een duurzaam gebruik van de visserijrijkdommen te garanderen en tegelijkertijd de vangstmogelijkheden stabiel te houden, worden de vangstmogelijkheden van jaar tot jaar zo weinig gewijzigd als mogelijk is in het licht van de toestand van de verschillende bestanden.

Aangezien er door de oeverstaten van de Zwarte Zee geen TAC's zijn overeengekomen, worden in de bijlage bij de voorgestelde verordening autonome EU-quota toegewezen aan de lidstaten.

Overeenkomstig artikel 2 van Verordening (EG) nr. 847/96 van de Raad 5 wordt voorgesteld de artikelen 3 en 4 van die verordening niet toe te passen op de onder deze verordening vallende bestanden. Daartegenover staat dat overeenkomstig artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 de daar bedoelde jaarflexibiliteit van toepassing is op bestanden waarvoor de aanlandingsverplichting geldt.