Toelichting bij COM(2016)851 - Wijziging van Verordening (EU) nr. 806/2014 met betrekking tot de verliesabsorptie- en herkapitalisatiecapaciteit voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

De voorgestelde wijzigingen van Verordening (EU) 806/2014 (verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme of 'SRMR-verordening') maken deel uit van een wetgevingspakket dat ook wijzigingen van Verordening (EU) nr. 575/2013 (verordening kapitaalvereisten of 'CRR'), Richtlijn 2013/36/EU (richtlijn kapitaalvereisten of 'CRD') en Richtlijn 2014/59/EU (richtlijn herstel en afwikkeling van banken of 'BRRD') omvat.

De afgelopen jaren heeft de EU het regelgevend kader inzake financiële diensten ingrijpend hervormd om de veerkracht van financiële instellingen in de EU te verbeteren, grotendeels op basis van internationale normen die met internationale partners van de EU zijn overeengekomen. Het hervormingspakket omvatte met name Verordening (EU) nr. 575/2013 (verordening kapitaalvereisten, 'CRR') en Richtlijn 2013/36/EU (richtlijn kapitaalvereisten, 'CRD'), betreffende prudentiële vereisten voor en toezicht op instellingen, Richtlijn 2014/59/EU (Bank Recovery and Resolution Directive, 'BRRD'), betreffende het herstel en de afwikkeling van instellingen, en Verordening (EU) nr. 806/2014 inzake het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme ("SRMR").

Deze maatregelen werden genomen naar aanleiding van de financiële crisis die in 2007-2008 uitbrak. Het ontbreken van adequate kaders voor crisisbeheer en -afwikkeling dwong regeringen over de hele wereld om banken te redden na de financiële crisis. De daaropvolgende impact op de overheidsfinanciën alsmede de ongewenste neiging om de kosten van het falen van banken te socialiseren, hebben onderstreept dat er een andere aanpak nodig is om bankcrisissen te beheersen en de financiële stabiliteit te beschermen.

Binnen de Unie en in overeenstemming met de belangrijke stappen die op internationaal niveau zijn overeengekomen en gezet, hebben Richtlijn 2014/59/EU (richtlijn herstel en afwikkeling van banken, 'BRRD' (Bank Recovery and Resolution Directive)) 1 en Verordening (EU) nr. 806/2014 (verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme, 'SRMR-verordening') 2 een robuust kader voor de afwikkeling van banken tot stand gebracht om bankcrisissen effectief te beheren en de negatieve impact ervan op de financiële stabiliteit en de overheidsfinanciën te beperken. Een hoeksteen van het nieuwe afwikkelingskader is de 'bail-in' (inbreng van de particuliere sector), die erin bestaat schulden af te schrijven of schuldvorderingen of andere passiva in eigen vermogen om te zetten volgens een vooraf bepaalde hiërarchie. Het instrument kan worden gebruikt voor het absorberen van verliezen en intern herkapitaliseren van een instelling die failliet gaat of waarschijnlijk failliet gaat, zodat haar levensvatbaarheid wordt hersteld. Bijgevolg zullen de aandeelhouders en andere schuldeisers, in plaats van de belastingbetalers, de last van het falen van een instelling moeten dragen. In tegenstelling tot andere rechtsgebieden heeft het kader voor het herstel en de afwikkeling van banken in de Unie afwikkelingsautoriteiten al opdracht gegeven om voor elke kredietinstelling of beleggingsonderneming ("instelling") een minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva ("minimum requirement for own funds and eligible liabilities", 'MREL') vast te stellen, bestaande uit zeer bail-inbare passiva die moeten worden gebruikt om verliezen te absorberen en instellingen te herkapitaliseren in geval van falen. De gedelegeerde wetgeving betreffende de praktische uitvoering van dit vereiste is onlangs door de Commissie goedgekeurd 3 .

Op mondiaal niveau publiceerde de Raad voor financiële stabiliteit (Financial Stability Board, 'FSB') op 9 november 2015 de 'Total Loss-absorbing Capacity (TLAC) Term Sheet' ("de TLAC-norm"), die een week later op de G20-top in Turkije werd aangenomen 4 . De TLAC-norm vereist dat mondiaal systeemrelevante banken (G-SIB's), die in de wetgeving van de Unie mondiaal systeemrelevante instellingen (G-SII's) worden genoemd, voldoende zeer verliesabsorberende (bail-inbare) passiva aanhouden om bij afwikkeling een soepele en snelle absorptie van verliezen en herkapitalisatie te garanderen. In haar mededeling van 24 november 2015 5 verbond de Commissie zich ertoe om voor het einde van dit jaar een wetgevingsvoorstel in te dienen zodat de TLAC-norm tegen de afgesproken deadline van 2019 kan worden geïmplementeerd. Daarnaast verbond de Commissie zich ertoe de bestaande MREL-regels te herzien om ze volledig in overeenstemming te brengen met de internationaal overeengekomen TLAC-norm door te kijken naar de bevindingen van een rapport dat de Europese Bankautoriteit (EBA) verplicht bij de Commissie moet indienen overeenkomstig artikel 45, lid 19, van de BRRD. De EBA publiceerde op 19 juli 2016 6 reeds een voorlopige versie van dat rapport en zal het eindrapport naar verwachting in de loop van december 2016 indienen.

Hoewel de algemene kaders voor de BRRD en SRMR-verordening geldig en deugdelijk blijven, heeft dit voorstel vooral tot doel de TLAC-norm te implementeren en het TLAC-vereiste in de algemene MREL-regels te integreren door duplicatie in de vorm van de toepassing van twee parallelle eisen te vermijden. Hoewel de TLAC en MREL dezelfde reguleringsdoelstelling nastreven, zijn er toch een aantal verschillen tussen beide in de manier waarop ze zijn opgebouwd. Het toepassingsgebied van de MREL omvat niet alleen G-SII's, maar de hele banksector in de Unie. Anders dan de TLAC-norm, die een geharmoniseerd minimumniveau bevat, wordt de hoogte van de MREL door afwikkelingsautoriteiten geval per geval bepaald op basis van een instellingsspecifieke beoordeling. Ten slotte moet in principe met achtergestelde schuldinstrumenten aan het minimale TLAC-vereiste worden voldaan, terwijl voor de toepassing van MREL de afwikkelingsautoriteiten achterstelling van schuldinstrumenten voor elk geval afzonderlijk kunnen verplichten voor zover dat nodig is om te verzekeren dat in een bepaald geval bij een bail-in betrokken schuldeisers niet slechter worden behandeld dan in een hypothetisch insolventiescenario (wat een contrafeitelijk scenario voor afwikkeling is). Om te komen tot een eenvoudig en transparant kader dat rechtszekerheid en consistentie biedt, stelt de Commissie voor om de TLAC-norm in de bestaande MREL-regels te integreren en te verzekeren dat aan beide vereisten wordt voldaan met grotendeels dezelfde instrumenten. Deze aanpak vereist dat beperkte aanpassingen worden aangebracht aan de bestaande MREL-regels om technische consistentie met de structuur van toekomstige vereisten voor G-SII's te waarborgen.

Er zijn met name verdere passende technische wijzigingen van de bestaande regels inzake de MREL nodig om ze gelijk te trekken met de TLAC-norm wat betreft onder meer de noemers die voor het bepalen van de verliesabsorptiecapaciteit worden gebruikt, de interactie met kapitaalbuffervereisten, de bekendmaking van risico's aan beleggers en de toepassing ervan in het kader van verschillende afwikkelingsstrategieën. Bij de implementatie van de TLAC-norm voor G-SII's zal de aanpak van de Commissie geen wezenlijke invloed hebben op de last van instellingen die geen G-SII's zijn om aan de bepalingen inzake de MREL te voldoen.

Operationeel zal het geharmoniseerde minimumniveau van de TLAC-norm in de Unie worden ingevoerd via wijzigingen in de verordening kapitaalvereisten en richtlijn kapitaalvereisten (CRR en CRD) 7 terwijl de instellingsspecifieke verhoging voor G-SII's en de instellingsspecifieke MREL voor niet-G-SII's zullen worden behandeld via gerichte wijzigingen van de BRRD en SRMR-verordening. Als zodanig is dit voorstel onderdeel van een breder herzieningspakket van de financiële wetgeving van de Unie met als doel het verminderen van de risico's in de financiële sector (CRR/CRD-herziening) en het veerkrachtiger maken van die sector.

Dit voorstel heeft specifiek betrekking op de gerichte wijzigingen van de SRMR-verordening in verband met de uitvoering van de TLAC-norm in de Unie. Dit voorstel zal van toepassing zijn op de gemeenschappelijke afwikkelingsraad en de nationale autoriteiten van de lidstaten die deelnemen aan het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme ("SRMR") wanneer zij de vereisten inzake verliesabsorptie- en herkapitalisatiecapaciteit van in de bankenunie gevestigde financiële ondernemingen vaststellen en uitvoeren.

Overeenstemming met bestaande beleidsbepalingen op het beleidsterrein

Het bestaande kader voor de afwikkeling van banken in de Unie verplicht alle Europese banken al om voldoende zeer verliesabsorberende (bail-inbare) passiva aan te houden. Door het bestaande vereiste voor G-SII's gelijk te trekken met de internationale TLAC-norm, zal het voorstel verbeteren en de toepassing van de bestaande regels vergemakkelijken. Het voorstel is dan ook in overeenstemming met de algemene doelstelling van het kader voor de afwikkeling van banken in de Unie om de steun van de belastingbetaler bij de afwikkeling van banken te beperken. Dit voorstel is volledig in overeenstemming met het voorstel van de Commissie om de BRRD te wijzigen op het punt van de regels inzake verliesabsorptie en herkapitalisatie van banken die in de hele Unie van toepassing zijn.

Overeenstemming met ander beleid van de Unie

Het voorstel is onderdeel van een bredere herziening van de financiële wetgeving van de Unie met als doel het verminderen van risico's in de financiële sector en het bevorderen van een duurzame financiering van de economische activiteit. Het is volledig in overeenstemming met drie fundamentele doelstellingen van de EU: het verhogen van de financiële stabiliteit, het verminderen van de steun van de belastingbetaler bij de afwikkeling van banken en het bijdragen aan een duurzame financiering van de economie.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

De voorgestelde Verordening wijzigt een bestaande Verordening, namelijk de SRMR-verordening. De rechtsgrondslag voor het voorstel is dezelfde als die voor de SRMR-verordening, namelijk artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie ("VWEU"). Die bepaling laat toe maatregelen vast te stellen voor de onderlinge afstemming van nationale bepalingen die de totstandbrenging en werking van de interne markt tot doel hebben.

Het voorstel harmoniseert nationale wetgevingen van lidstaten die deelnemen aan het mechanisme inzake herstel en afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, met name wat betreft hun verliesabsorptie- en herkapitalisatiecapaciteit bij afwikkeling, voor zover dat nodig is om ervoor te zorgen dat de gemeenschappelijke afwikkelingsraad en nationale afwikkelingsautoriteiten van deelnemende lidstaten en in de bankenunie gevestigde banken dezelfde instrumenten en capaciteit hebben om bankfalen aan te pakken in overeenstemming met de internationaal overeengekomen normen (TLAC-norm).

Door geharmoniseerde vereisten voor banken vast te stellen in de lidstaten die deelnemen aan het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme, vermindert het voorstel aanzienlijk het risico van uiteenlopende nationale regels in die lidstaten inzake verliesabsorptie- en herkapitalisatiecapaciteit bij afwikkeling, wat de concurrentie op de interne markt kan verstoren. Het doel van het voorstel is dan ook de totstandbrenging en werking van de interne markt.

Artikel 114 van het VWEU is bijgevolg de juiste rechtsgrondslag.

Subsidiariteit

Overeenkomstig het in artikel 5, lid 3, van het VEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel mag de Unie slechts optreden op gebieden die niet onder haar exclusieve bevoegdheid vallen indien en voor zover de doelstellingen van het overwogen optreden niet voldoende op centraal, regionaal of lokaal niveau door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt maar vanwege de omvang of de gevolgen van het overwogen optreden beter door de Unie kunnen worden gerealiseerd.

De Unie en haar lidstaten, met name de lidstaten die aan het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme deelnemen, zijn vastbesloten om internationale normen te implementeren. Zonder optreden van de Unie zouden de lidstaten de internationale TLAC-norm zelf in hun eigen rechtsgebied moeten hebben implementeren, zonder de mogelijkheid om het bestaande kader dat voortkomt uit de BRRD en SRMR-verordening te wijzigen. Gezien de belangrijke verschillen tussen de TLAC-norm en het bestaande kader alsmede mogelijk uiteenlopende interpretaties van de TLAC-"term sheet" door de nationale regelgevende instanties, zouden banken, met name G-SII's, bijgevolg onderworpen zijn geweest aan twee parallelle vereisten (waarbij de toepassing van het TLAC-vereiste zelf van lidstaat tot lidstaat zou verschillen), wat extra kosten zou impliceren voor zowel banken als overheidsinstanties (toezichts- en afwikkelingsautoriteiten). Optreden van de Unie is daarom wenselijk om de internationale TLAC-norm op een geharmoniseerde wijze in de lidstaten die aan het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme deelnemen te implementeren en het bestaande kader gelijk te trekken met die norm teneinde de nalevingskosten van banken en overheidsinstanties zo veel mogelijk te verlichten en tegelijkertijd een effectieve afwikkeling in geval van bankfalen te verzekeren.

Evenredigheid

Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel mogen de inhoud en vorm van het optreden van de Unie niet verder gaan dan wat noodzakelijk is om haar doelstellingen te verwezenlijken, in overeenstemming met de algemene doelstellingen van de Verdragen.

Bij de implementatie van de TLAC-norm voor internationale G-SII's, zou het voorstel geen wezenlijke invloed hebben op de last van banken om aan de bestaande regels inzake verliesabsorptie- en herkapitalisatiecapaciteit te voldoen, omdat het voorstel de toepassing van het minimale TLAC-niveau niet uitbreidt tot niet-GSII's. Daarnaast beperkt het voorstel in grote mate de kosten van banken, met name G-SII's, voor het naleven van de TLAC-norm door de bestaande regels voor zover mogelijk gelijk te trekken met die norm. Ten slotte breidt het voorstel de toepassing van het minimale TLAC-niveau niet uit tot niet-GSII's. Integendeel, voor niet-GSII's handhaaft het voorstel het bestaande algemene principe dat de afwikkelingsautoriteiten de kwaliteit en de hoogte van het vereiste inzake verliesabsorptie en herkapitalisatie voor elke specifieke bank moeten aanpassen op basis van zijn risico, grootte, verwevenheid en de gekozen afwikkelingsstrategie. Wat betreft G-SII's die onderworpen zijn aan het minimale TLAC-niveau, eist het voorstel dat de gemeenschappelijke afwikkelingsraad en nationale afwikkelingsautoriteiten nagaan of een instellingsspecifieke verhoging noodzakelijk, proportioneel en gerechtvaardigd is alvorens die verhoging op te leggen. De bepalingen van het voorstel zijn dan ook evenredig met wat noodzakelijk is om de doelstellingen ervan te verwezenlijken.

3. RESULTATEN VAN EFFECTBEOORDELINGEN

Effectbeoordeling

Het voorstel, dat onderdeel is van een breder herzieningspakket van de financiële wetgeving van de Unie met als doel het verminderen van de risico's in de financiële sector (CRR/CRD-herziening), is onderworpen aan een uitgebreide effectbeoordeling. De ontwerp-effectbeoordeling werd op 7 september 2016 ingediend bij de Raad voor regelgevingstoetsing van de Commissie 8 . De Raad gaf op [datum] een negatief advies. Na versterking van de bewijsbasis voor bepaalde elementen van het herzieningspakket gaf de Raad op 27 september 2016 een positief advies.

In overeenstemming met haar beleid voor betere regelgeving heeft de Commissie een effectbeoordeling van verschillende beleidsalternatieven uitgevoerd. De beleidsopties werden getoetst aan de belangrijkste doelstellingen: het verbeteren van de verliesabsorptie- en herkapitalisatiecapaciteit van banken in afwikkeling en de rechtszekerheid en coherentie van het afwikkelingskader. De toetsing werd uitgevoerd door de doeltreffendheid van het bereiken van de bovenstaande doelstellingen en de kostenefficiëntie van het uitvoeren van verschillende beleidsopties te bekijken.

Wat betreft de implementatie van de TLAC-norm in de Unie zijn drie beleidsopties in overweging genomen in de effectbeoordeling. Onder de eerste optie zouden de BRRD en SRMR-verordening van toepassing blijven in hun huidige vorm. Onder de tweede optie zou de TLAC-norm voor G-SII's in het bestaande afwikkelingskader worden geïntegreerd en zouden aan dat kader de nodige wijzigingen worden aangebracht om het volledig in overeenstemming te brengen met de TLAC-norm. De derde beleidsoptie stelde voor om daarnaast het toepassingsgebied van het minimale TLAC-niveau uit te breiden tot andere systeemrelevante instellingen in de Unie (O-SII's) dan G-SII's. De effectbeoordeling concludeerde dat de tweede beleidsoptie de relevante doelstellingen van het beleid het beste verwezenlijkt. In tegenstelling tot de eerste optie biedt de tweede optie met name een geharmoniseerde implementatie van de TLAC-norm voor alle G-SII's in de Unie door hun kosten voor naleving van mogelijk twee verschillende vereisten (de TLAC-norm en de bestaande BRRD en SRMR-verordening) te beperken en tegelijk een consequente interpretatie van de TLAC-"term sheet" in de EU te bieden. Deze optie zal de afwikkelbaarheid van G-SII's in de Unie verbeteren en zal besmettingseffecten als gevolg van wederzijdse participaties van G-SII's voorkomen via specifieke regels van de TLAC-norm die momenteel niet in de BRRD en de SRMR-verordening zijn opgenomen (nl. minimaal TLAC-niveau in de vorm van achtergestelde schuldinstrumenten, aftrek van wederzijdse participaties van door G-SII's aangehouden instrumenten die voor de TLAC in aanmerking komen). Deze optie verzekert dat de TLAC-norm in de Unie wordt geïmplementeerd, wat hogere verwachtingen zou stellen aan andere rechtsgebieden om hetzelfde te doen teneinde de afwikkelbaarheid van G-SIB's wereldwijd te versterken. Anderzijds is deze beleidsoptie te verkiezen boven de derde optie omdat ze niet het nadeel zal hebben dat ze het minimale TLAC-niveau uitbreidt tot andere banken dan G-SII's (O-SII's), waarvoor dat niveau van minimale TLAC-vereiste mogelijk niet goed gekalibreerd lijkt gezien hun grote diversiteit in termen van grootte, businessmodel, verwevenheid en systemisch belang.

Grondrechten

Dit voorstel is in overeenstemming met de grondrechten en beginselen die met name in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn erkend, in het bijzonder het recht op eigendom en de vrijheid van ondernemerschap, en moet in overeenstemming met die rechten en beginselen worden toegepast. Deze Verordening zorgt er met name voor dat er geen onevenredige inmenging in de eigendomsrechten van schuldeisers van banken plaatsvindt. Getroffen schuldeisers mogen geen grotere verliezen lijden dan die welke ze zouden hebben geleden als de instelling op het moment van het nemen van het afwikkelingsbesluit in een normale insolventieprocedure zou zijn geliquideerd.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de Unie.

5. ANDERE ELEMENTEN

Gedetailleerde toelichting van de specifieke bepalingen van het voorstel

Zoals hierboven toegelicht, zullen de wijzigingen van de CRR, die deel uitmaken van hetzelfde wetgevingspakket, de regels inzake het minimale TLAC-vereiste voor G-SII's omvatten, terwijl dit voorstel betrekking heeft op de instellingsspecifieke verhoging voor G-SII's en de algemene vereisten die op in de bankenunie gevestigde banken van toepassing zijn. Dit voorstel introduceert een aantal gerichte wijzigingen van de bestaande SRMR-verordening.

1.

Wijzigingen van de artikelen 3, 8 en 9 van de SRMR-verordening


De TLAC-norm en de BRRD alsmede de SRMR-verordening erkennen zowel de afwikkelingsstrategie 'Single Point of Entry' ("SPE" – één enkel toegangspunt) als de afwikkelingsstrategie 'Multiple Points of Entry' ("MPE" – meerdere toegangspunten). Bij de SPE-strategie wordt slechts één entiteit van de groep (meestal de moedermaatschappij) afgewikkeld terwijl andere entiteiten van de groep (meestal operationele dochterondernemingen) niet in afwikkeling worden gezet maar hun verliezen doorsturen naar de af te wikkelen entiteit. Bij de MPE-strategie kan meer dan één entiteit worden afgewikkeld. Een duidelijke identificatie van de af te wikkelen entiteiten ("afwikkelingsentiteiten") en dochterondernemingen die tot die entiteiten behoren ("afwikkelingsgroepen") is belangrijk om de gewenste afwikkelingsstrategie doeltreffend toe te passen. Bovendien is deze identificatie ook relevant voor het bepalen van de mate waarin financiële ondernemingen de regels inzake verliesabsorptie- en herkapitalisatiecapaciteit dienen na te leven. Om die reden introduceren de wijzigingen van artikel 3 van de SRMR-verordening de begrippen 'afwikkelingsentiteit' en 'afwikkelingsgroep'. Wijzigingen van de artikelen 8 en 9 met betrekking tot de planning van de afwikkeling van een groep verplichten de afwikkelingsraad uitdrukkelijk om de afwikkelingsentiteiten en afwikkelingsgroepen binnen een financiële groep te identificeren en terdege rekening te houden met de gevolgen van een voorgenomen afwikkelingsactie binnen de groep om een effectieve afwikkeling van de groep te verzekeren.

2.

Wijzigingen van artikel 12 van de SRMR-verordening


Artikel 12 wordt ingetrokken en vervangen door de volgende nieuwe bepalingen: de artikelen 12, 12 bis, 12 ter, 12 quater, 12 quinquies, 12 sexies, 12 septies, 12 octies, 12 nonies, 12 decies en 12 undecies.

Artikel 12 bepaalt het institutionele kader wat betreft de toepassing van het minimale vereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva door de respectieve rollen van de gemeenschappelijke afwikkelingsraad, de nationale afwikkelingsautoriteiten en de bevoegde autoriteiten van de deelnemende lidstaten te onderstrepen.

Momenteel wordt het instellingsspecifieke minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva (de 'MREL') uitgedrukt als percentage van de totale passiva van de instelling. Het gewijzigde artikel 12 bis trekt de parameters op basis waarvan de MREL wordt bepaald gelijk met die van het geharmoniseerde minimumvereiste voor G-SII's zoals voorzien in de TLAC-norm ("de minimale TLAC-vereiste"). Het instellingsspecifieke vereiste moet daarom worden uitgedrukt als een percentage van de totale risicoposten en van de blootstellingsmaatstaf voor de berekening van de hefboomratio van de betrokken instelling.

Artikel 12 ter behoudt de bestaande vrijstelling van de MREL voor instellingen voor hypothecair krediet mits de nationale insolventieprocedures of soortgelijke procedures zorgen voor een effectieve verliesabsorptie door schuldeisers die in overeenstemming is met de afwikkelingsdoelstellingen. Tevens verduidelijkt het dat instellingen die zijn vrijgesteld van de MREL geen deel mogen uitmaken van het totale geconsolideerde vereiste op het niveau van de afwikkelingsgroep.

Artikel 12 quater specificeert de criteria waaraan instrumenten en posten moeten voldoen om in aanmerking te komen voor de MREL en stemt die criteria nauw af op de in de TLAC-norm opgenomen criteria om in aanmerking te komen die gelden voor de minimale TLAC-vereiste. Deze criteria zijn dus identiek, met uitzondering van het volgende.

Bepaalde instrumenten met derivaatelementen, zoals 'structured notes', komen in aanmerking om aan de MREL te voldoen omdat ze bij afwikkeling voldoende verliesabsorberend kunnen zijn. 'Structured notes' zijn schuldverplichtingen met een derivaatelement. Het rendement ervan wordt aangepast aan de prestaties van referentieactiva, zoals individuele aandelen, aandelenindices, fondsen, rentevoeten, grondstoffen of valuta's. Artikel 12 quater verduidelijkt dat 'structured notes' in aanmerking komen voor de MREL voor zover ze een op de vervaldag terug te betalen vaste hoofdsom hebben terwijl slechts een extra rendement aan een derivaat is gekoppeld en afhankelijk is van de prestaties van een referentieactief. De redenen hiervoor zijn dat 'structured notes' een vaste hoofdsom hebben die op het moment van uitgifte bekend is, een stabiele waarde hebben gedurende hun levenscyclus en gemakkelijk bail-inbaar zijn bij afwikkeling.

Overeenkomstig de TLAC-norm moet aan het minimale TLAC-vereiste worden voldaan grotendeels met achtergestelde schuldinstrumenten die bij insolventie van lagere rang zijn dan niet-achtergestelde verplichtingen die uitdrukkelijk uitgesloten zijn van de minimale TLAC-vereiste, zoals gedekte deposito's, derivaten en fiscale of andere publiekrechtelijk gerelateerde verplichtingen. Om aan de instellingsspecifieke MREL te voldoen, kunnen afwikkelingsautoriteiten momenteel geval per geval eisen dat in aanmerking komende schuldinstrumenten worden achtergesteld. De nieuwe bepalingen van artikel 12 quater specificeren verder dat achterstelling kan worden vereist voor zover dat nodig is om de toepassing van het instrument van bail-in te vergemakkelijken, vooral als er duidelijke aanwijzingen zijn dat bij een bail-in betrokken schuldeisers bij afwikkeling waarschijnlijk verliezen zullen leiden die groter zouden zijn dan hun potentiële verliezen bij insolventie en alleen voor zover dat nodig is om het deel van de verliezen boven waarschijnlijke insolventieverliezen te dekken. Een door de afwikkelingsraad gevraagde achterstelling voor de instellingsspecifieke MREL mag geen afbreuk doen aan de mogelijkheid om deels met niet-achtergestelde schuldinstrumenten aan het minimale TLAC-vereiste te voldoen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 575/2013 en in overeenstemming met de TLAC-norm.

Artikel 12 quinquies specificeert de voorwaarden voor het bepalen van de MREL voor alle entiteiten door de afwikkelingsraad. Het vereiste moet banken toelaten om de bij afwikkeling verwachte verliezen te absorberen en de bank na afwikkeling te herkapitaliseren. De afwikkelingsraad moet het niveau van de opgelegde MREL naar behoren motiveren op basis van de gekozen afwikkelingsstrategie. Als zodanig mag dat niveau niet hoger zijn dan de som van het bedrag van de bij afwikkeling verwachte verliezen die overeenkomen met de eigenvermogensvereisten van de instelling en het herkapitalisatiebedrag dat de entiteit na afwikkeling toelaat aan haar eigenvermogensvereisten te voldoen als voorwaarde om haar activiteiten onder de gekozen afwikkelingsstrategie te mogen uitoefenen. De MREL moet worden uitgedrukt als een percentage van de maatstaf voor de totale risicoblootstelling en de maatstaf voor de hefboomratio, en instellingen moeten voldoen aan het niveau dat uit de twee berekeningen voortkomt.

Wat G-SII's betreft, specificeert artikel 12 sexies dat een instellingsspecifieke verhoging van het minimale TLAC-niveau zoals voorzien in de TLAC-norm alleen kan worden opgelegd indien dat minimum niet volstaat om verliezen te absorberen en een G-SII te herkapitaliseren onder de gekozen afwikkelingsstrategie. Het besluit van de afwikkelingsraad om een dergelijke verhoging op te leggen, moet naar behoren worden gemotiveerd.

Net als in het voorstel tot wijziging van de CRD introduceert dit voorstel in artikel 12 septies het begrip 'richtlijn'. Dit laat de afwikkelingsraad toe om instellingen hogere MREL-niveaus op te leggen en tegelijkertijd het niet bereiken van die niveaus op een flexibelere manier aan te pakken, met name door het verlichten van de automatische gevolgen daarvan in de vorm van beperkingen op de maximaal uitkeerbare bedragen. Artikel 12 septies laat de afwikkelingsraad met name toe om instellingen hogere bedragen op te leggen om verliezen bij afwikkeling die hoger zijn dan de in een normaal afwikkelingsscenario verwachte verliezen (d.w.z. hoger dan het niveau van de bestaande eigenvermogensvereisten) te dekken en ervoor te zorgen dat de markt voldoende vertrouwen heeft in de entiteit na afwikkeling (d.w.z. boven op het verplichte herkapitalisatiebedrag). Artikel 12 septies specificeert niettemin dat voor het verliesabsorptiegedeelte van de MREL het niveau van de richtlijn niet hoger mag zijn dan het niveau van de 'kapitaalrichtlijn' wanneer die richtlijn door toezichthoudende autoriteiten in het kader van stresstests voor toezichtdoeleinden wordt gevraagd ter dekking van verliezen die boven de normale vereisten liggen. Voor het herkapitalisatiegedeelte moet het niveau van de richtlijn dat nodig is om het vertrouwen van de markt te verzekeren instellingen na afwikkeling toelaten om gedurende een passende termijn aan hun vergunningsvereiste te voldoen. Deze marktvertrouwenbuffer mag niet groter zijn dan het gecombineerde-kapitaalbuffervereiste overeenkomstig Richtlijn 2013/36/EU, tenzij een hoger niveau noodzakelijk is om ervoor te zorgen dat de entiteit na afwikkeling gedurende een passende termijn aan de voorwaarden voor haar vergunning blijft voldoen.

De artikelen 12 octies en 12 nonies behandelen het niveau van de toepassing van de MREL. Wat betreft instellingen die als afwikkelingsentiteiten zijn aangemerkt, is de MREL slechts op het geconsolideerde niveau van de afwikkelingsgroep op hen van toepassing. Dit betekent dat afwikkelingsentiteiten verplicht zullen zijn om in aanmerking komende (schuld)instrumenten uit te geven aan externe schuldeisers die bij de bail-in betrokken zouden worden mocht de afwikkelingsentiteit (d.w.z. afwikkelingsgroep) in afwikkeling gaan. Wat andere entiteiten van de groep betreft, introduceert het voorstel het concept van een 'interne' MREL in overeenstemming met een vergelijkbaar concept dat door de TLAC-norm naar voren wordt gebracht. Dit betekent dat andere entiteiten van de afwikkelingsgroep die zelf geen afwikkelingsentiteiten zijn in aanmerking komende (schuld)instrumenten intern dienen uit te geven binnen de afwikkelingsgroep, wat betekent dat die instrumenten door afwikkelingsentiteiten dienen te worden gekocht. Wanneer een entiteit van de afwikkelingsgroep die zelf geen afwikkelingsentiteit is het punt van niet-levensvatbaarheid bereikt, worden dergelijke instrumenten afgewaardeerd of in eigen vermogen omgezet en worden verliezen van die entiteit doorgestuurd naar de afwikkelingsentiteit. Het grootste voordeel van de interne MREL is dat hij het mogelijk maakt een entiteit (met kritieke functies) van een afwikkelingsgroep te herkapitaliseren zonder ze in formele afwikkeling te plaatsen, wat verstorende effecten zou kunnen hebben op de markt. De toepassing van dit vereiste moet niettemin in overeenstemming zijn met de gekozen afwikkelingsstrategie; ze mag met name de eigendomsrelatie tussen de entiteit en haar afwikkelingsgroep na haar herkapitalisatie niet wijzigen. Het voorstel bepaalt ook dat de interne MREL onder bepaalde voorwaarden kan worden vervangen door door garanties gedekte zekerheden tussen de afwikkelingsentiteit en andere entiteiten van de afwikkelingsgroep die kunnen worden geactiveerd onder vergelijkbare tijdsvoorwaarden als die welke gelden voor de instrumenten die voor de interne MREL in aanmerking komen. De voorgestelde voorwaarden omvatten met name het akkoord van de betrokken afwikkelingsautoriteiten om de interne MREL te vervangen en de zekerheidsstelling van de door de afwikkelingsentiteit aan haar dochteronderneming verstrekte garantie met zeer liquide zekerheden met minimale krediet- en marktrisico's.

Artikel 12 decies bepaalt dat de afwikkelingsraad de interne MREL van een dochteronderneming onder bepaalde voorwaarden kan opheffen indien zowel de dochteronderneming als haar bovenliggende afwikkelingsentiteit in dezelfde deelnemende lidstaat zijn gevestigd.

Wijzigingen in artikel 12 octies hebben betrekking op de niet-naleving van de MREL. Artikel 12 octies geeft een opsomming van de bevoegdheden van de afwikkelingsautoriteiten in geval van niet-naleving van de MREL. Aangezien de niet-naleving van het vereiste een belemmering kan vormen voor de afwikkelbaarheid van een instelling of groep, korten de wijzigingen van artikel 10 de bestaande procedure in om belemmeringen voor de afwikkelbaarheid weg te nemen teneinde iedere niet-naleving van het vereiste doelmatig aan te pakken. Ze introduceren ook nieuwe bevoegdheden voor de afwikkelingsraad om te eisen dat de looptijdprofielen van in aanmerking komende instrumenten en plannen van instellingen worden gewijzigd teneinde het niveau van de MREL te herstellen.

3.

Wijzigingen van de artikelen 16, 18, 20 en 21


De wijzigingen van de artikelen 16, 18, 20 en 21 verzekeren dat instrumenten die in aanmerking komen voor de interne MREL en die geen kapitaalinstrumenten (schuldinstrumenten) zijn ook door de afwikkelingsraad kunnen worden afgewaardeerd of in eigen vermogen kunnen worden omgezet indien de entiteit van de afwikkelingsgroep die zelf geen afwikkelingsentiteit is die deze instrumenten uitgeeft het punt van niet-levensvatbaarheid bereikt.