Toelichting bij COM(2017)110 - Standpunt EU betreffende een wijziging van bijlage IV (Energie) bij de EER-overeenkomst (derde energiepakket)

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Het ontwerp-besluit van het Gemengd Comité van de EER (in de bijlage bij het voorstel voor een besluit van de Raad) voorziet in een wijziging van bijlage IV (Energie) bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (hierna de “EER-overeenkomst” genoemd), teneinde het zogenoemde derde energiepakket erin op te nemen. De betrokken rechtshandelingen zijn:

1. Verordening (EG) nr. 713/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot oprichting van een Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators,

2. Verordening (EG) nr. 714/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de voorwaarden voor toegang tot het net voor grensoverschrijdende handel in elektriciteit en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1228/2003,

3. Verordening (EG) Nr. 715/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de voorwaarden voor de toegang tot aardgastransmissienetten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1775/2005,

4. Verordening (EU) nr. 543/2013 van de Commissie van 14 juni 2013 betreffende de toezending en publicatie van gegevens inzake de elektriciteitsmarkten en houdende wijziging van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 714/2009 van het Europees Parlement en de Raad,

5. Richtlijn 2009/72/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot intrekking van Richtlijn 2003/54/EG,

6. Richtlijn 2009/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en tot intrekking van Richtlijn 2003/55/EG,

7. Besluit 2010/685/EU van de Commissie van 10 november 2010 tot wijziging van hoofdstuk 3 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 715/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de voorwaarden voor de toegang tot aardgastransmissienetten,

8. Besluit 2012/490/EU van de Commissie van 24 augustus 2012 houdende wijziging van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 715/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de voorwaarden voor de toegang tot aardgastransmissienetten.


Samenhang met de huidige bepalingen op dit beleidsgebied

Met het hieraan gehechte ontwerp-besluit van het Gemengd Comité van de EER wordt het reeds bestaande EU-beleid uitgebreid tot de EER-/EVA-staten (Noorwegen, IJsland en Liechtenstein).

Samenhang met andere beleidsgebieden van de Unie

De uitbreiding van de EU-wetgeving tot de EER-/EVA-staten door de opname ervan in de EER-overeenkomst geschiedt conform de doelstellingen en beginselen van deze overeenkomst, met het oog op een dynamische en homogene Europese economische ruimte, gebaseerd op gemeenschappelijke regels en gelijke concurrentievoorwaarden.

Deze inspanningen bestrijken alle beleidsgebieden op het vlak van het vrije verkeer van goederen, personen en kapitalen, alsook flankerende en horizontale beleidsgebieden die in de EER-overeenkomst worden genoemd.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

De wetgeving die in de EER-overeenkomst moet worden opgenomen, is gebaseerd op artikel 53, lid 1, artikel 62 en artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Overeenkomstig artikel 1, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2894/94 van de Raad 1 houdende bepaalde wijzen van toepassing van de EER-overeenkomst stelt de Raad met betrekking tot dit soort besluiten op voorstel van de Commissie het standpunt van de Unie vast.

De Commissie dient in samenwerking met de EDEO het ontwerp-besluit van het Gemengd Comité van de EER bij de Raad in met het oog op vaststelling van het standpunt van de Unie. De Commissie hoopt dit standpunt zo spoedig mogelijk in het Gemengd Comité van de EER te kunnen uiteenzetten.


Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

1.

Het voorstel is om de volgende reden in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel.


De doelstelling van dit voorstel, namelijk te zorgen voor de homogeniteit van de interne markt, kan niet voldoende door de lidstaten alleen worden verwezenlijkt en kan derhalve, gezien de gevolgen van de maatregelen, beter op het niveau van de Unie worden verwezenlijkt.

De opname van de EU-wetgeving in de EER-overeenkomst geschiedt conform Verordening (EG) nr. 2894/94 van de Raad van 28 november 1994 houdende bepaalde wijzen van toepassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, hetgeen een bevestiging is van de gekozen aanpak.

Evenredigheid

Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel gaat dit voorstel niet verder dan hetgeen nodig is om deze doelstelling - te zorgen voor de homogeniteit van de interne markt - te verwezenlijken.

Keuze van het instrument

Overeenkomstig artikel 98 van de EER-overeenkomst is voor een besluit van het Gemengd Comité van de EER gekozen. Het Gemengd Comité van de EER ziet toe op de doeltreffende uitvoering en werking van de EER-overeenkomst. Het neemt besluiten in de gevallen waarin deze overeenkomst voorziet.

3. RESULTATEN VAN EVALUATIES ACHTERAF, RAADPLEGINGEN VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELINGEN

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid en effectbeoordeling

Bij de voorbereiding van het derde energiepakket voerde de Commissie een effectbeoordeling uit met betrekking tot de beleidsopties voor de voltooiing van de interne markt voor gas en elektriciteit. De effectbeoordeling omvatte ook een raadpleging van de belanghebbenden. Er werden alles samen 339 vragenlijsten ingevuld door organisaties met een verankering in 19 landen. Bovendien werden 73 vragenlijsten ontvangen door organisaties die geen banden hadden met een specifiek land.


Het hieraan gehechte besluit van het Gemengd Comité van de EER beoogt slechts het huidige stelsel uit te breiden tot de EER-/EVA-staten.


4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

De EER-EVA-staten dragen financieel bij tot de begroting van het Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators (ACER) 2 . Hun financiële bijdrage strookt met artikel 82, lid 1, onder a), van de EER-overeenkomst, waarin wordt bepaald dat EER-EVA-staten een proportionele financiële bijdrage leveren aan EU-activiteiten waaraan zij deelnemen. De bijdragen van de EER-EVA-staten worden toegevoegd aan de respectieve EU-begrotingsonderdelen voor de desbetreffende activiteiten. Er wordt benadrukt dat aanvullende inkomsten in deze context niet leiden tot aanvullende personele middelen voor het agentschap.

5. OVERIGE ELEMENTEN


Alle essentiële bepalingen van het derde energiepakket met wederzijdse rechten en plichten moeten in de EER-overeenkomst worden opgenomen. De EVA heeft om de volgende aanpassingen verzocht:


2.

Deelneming in het Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators (ACER)



De nationale regulerende autoriteiten van de EVA-staten nemen ten volle deel aan de werkzaamheden van het agentschap en alle voorbereidende organen, met inbegrip van werkgroepen, comités en taskforces van het agentschap, de raad van bestuur en de raad van regulators, zonder stemrecht.


Aangezien de nationale regulerende autoriteiten van de EVA-staten geen stemrecht zullen hebben in de raad van regulators van het agentschap, dragen de EVA-staten de bevoegdheid om besluiten goed te keuren, niet over aan het agentschap. Aangezien de EVA-staten niet gehouden zijn aan een besluit van het agentschap, is een alternatief mechanisme nodig. De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA moet bevoegd zijn om besluiten goed te keuren die gericht zijn aan de nationale regulerende autoriteiten van de EVA-staten in gevallen waarin een of meerdere EVA-staten betrokken zijn.


De besluiten van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA moeten gebaseerd zijn op door het agentschap voorbereide conceptversies. De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA en het agentschap zorgen ervoor dat besluiten over soortgelijke kwesties consistent zijn via samenwerking en uitwisseling van standpunten. Het agentschap en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA hebben dan ook het recht ten volle deel te nemen aan elkaars werkzaamheden.


Het algemene beginsel van het mechanisme is dat de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA bindende besluiten uitvaardigt ten aanzien van de nationale regulerende autoriteiten van de EVA-staten in gevallen waarin het agentschap bevoegd is bindende besluiten uit te vaardigen in de EU. Dit mechanisme biedt een evenwichtige oplossing.


Wat de EVA-staten betreft, staat het agentschap waar en wanneer nodig de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA of het Permanent Comité, naargelang van het geval, bij in de uitvoering van hun respectieve taken.


Als het agentschap in lijn met deze verordening een ontwerp voorbereidt voor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, brengt het de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA daarvan op de hoogte. Die Toezichthoudende Autoriteit van de EVA bepaalt binnen welke termijn de nationale regulerende autoriteiten van de EVA-staten hun standpunt ter zake kenbaar kunnen maken, daarbij rekening houdend met de dringendheid, de complexiteit en de mogelijke gevolgen van de aangelegenheid.


Nationale regulerende autoriteiten van een EVA-staat kunnen de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA verzoeken haar besluit te heroverwegen. De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA stuurt dit verzoek door naar het agentschap. In dat geval overweegt het agentschap of het een nieuwe conceptversie opstelt voor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA en antwoordt het onverwijld.


Indien het agentschap een besluit dat correspondeert met een door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA vastgesteld besluit, wijzigt, opschort of intrekt, stelt het agentschap onverwijld een conceptversie met dezelfde doelstelling op voor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA.


Indien tussen het agentschap en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA onenigheid rijst met betrekking tot de toepassing van deze bepalingen, roepen de directeur van het agentschap en het College van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, met inachtneming van de spoedeisendheid van de aangelegenheid, onverwijld een vergadering bijeen om een consensus tot stand te brengen. Indien geen consensus tot stand kan komen, kan de directeur van het agentschap of het College van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA de overeenkomstsluitende partijen verzoeken de aangelegenheid voor te leggen aan het Gemengd Comité van de EER, dat de aangelegenheid zal behandelen overeenkomstig artikel 111 van deze overeenkomst, dat van overeenkomstige toepassing is. Overeenkomstig artikel 2 van Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 1/94 van 8 februari 1994 tot goedkeuring van het reglement van orde van het Gemengd Comité van de EER (PB L 85 van 30.3.1994, blz. 60) kan een overeenkomstsluitende partij een verzoek indienen om in dringende situaties onmiddellijk vergaderingen te beleggen. Onverminderd dit lid kan een overeenkomstsluitende partij te allen tijd op eigen initiatief de kwestie aan het Gemengd Comité van de EER voorleggen overeenkomstig de artikelen 5 of 111 van de EER-overeenkomst.


Voorbeeld van motiveringen en voorgestelde oplossingen in individuele rechtshandelingen:

3.

Richtlijn 2009/72/EG


Artikel 44, lid 2 - “kleine geïsoleerde systemen” en afwijkingen

Motivering:

IJsland: IJsland wordt momenteel beschouwd als een klein geïsoleerd systeem in de zin van artikel 2, lid 26, van de vorige elektriciteitsrichtlijn (Richtlijn 2003/54/EG). De in artikel 15 van die richtlijn bepaalde afwijking is dus van toepassing op IJsland.

Ook in de zin van de nieuwe elektriciteitsrichtlijn (Richtlijn 2009/72/EG) is IJsland nog een geïsoleerd systeem, aangezien het geen grensoverschrijdende verbindingen heeft. Het elektriciteitsverbruik in IJsland ligt momenteel hoger dan dat van een klein geïsoleerd systeem in de zin van artikel 2, lid 26, van de vorige elektriciteitsrichtlijn (Richtlijn 2009/72/EG). Momenteel wordt ongeveer 17 TWh verbruikt, terwijl de drempel voor kleine geïsoleerde systemen in 1996 3 TWh bedroeg. Het aandeel dat huishoudens en kleine industrie gebruiken, is vrij klein: ongeveer 320 000 inwoners (124 000 huishoudens) verbruiken samen met de kleine industrie ongeveer 20% van de totale elektriciteitsproductie. Het systeem bestaat daarom uit kleine distributiesysteembeheerders met een relatief klein aantal werknemers en een even klein netwerk, net zoals onder Richtlijn 2003/54/EG. Daarom geldt nog steeds de overweging dat in geval van aanzienlijke problemen met de werking van dergelijke systemen nadat de richtlijn in werking is getreden, er een mogelijkheid zou moeten zijn om een afwijking aan te vragen van de desbetreffende bepalingen zoals die krachtens Richtlijn 2003/54/EG wordt toegestaan voor IJsland. De mogelijkheid voor een afwijking van de artikelen 26, 32 en 33, die aan Malta werd toegestaan, moet dan ook aan IJsland worden toegestaan.

De transmissiesysteembeheerder in IJsland is momenteel wettelijk en functioneel gescheiden overeenkomstig Richtlijn 2003/54/EG. In de huidige omstandigheden is de scheiding (of ontvlechting) van eigendom van de transmissiesysteembeheerder in IJsland problematisch. De mogelijkheid voor een afwijking van artikel 9 van Richtlijn 2009/72/EG, die aan Cyprus, Luxemburg en Malta werd toegestaan, moet dan ook aan IJsland worden toegestaan.

Liechtenstein: Liechtenstein mag momenteel afwijken van de bepalingen over scheiding (of ontvlechting) van Richtlijn 2003/54/EG, artikel 10. Dat komt omdat Liechtenstein een uitermate klein land is met een hoge industrialiseringsgraad, met ongeveer 36 000 inwoners, 14 000 huishoudens en 33 000 arbeidsplaatsen, en door de bijzondere situatie van zijn elektriciteitsmarkt.

Liechtenstein heeft één elektriciteitsbedrijf, LKW, dat slechts toegang heeft tot één 110kV-connectie met Oostenrijk en drie 110kV-connecties met Zwitserland. LKW bedient ongeveer 18 300 eindklanten en treedt op als een typische distributiesysteembeheerder in de zin van Richtlijn 2009/72/EG.

In de huidige omstandigheden zou een scheiding (of ontvlechting) van de transmissiesysteembeheerder in Liechtenstein buiten proportie zijn, in het bijzonder in het licht van artikel 26, lid 4, van Richtlijn 2009/72/EG. Volgens deze bepaling moet een scheiding (of ontvlechting) niet worden toegepast voor distributiesysteembeheerders die minder dan 100 000 aangesloten afnemers bedienen, of die kleine geïsoleerde systemen bedienen. Daarom is artikel 9 van Richtlijn 2009/72/EG niet van toepassing op Liechtenstein.

Voorgestelde aanpassing:

Artikel 44, lid 2: “Artikel 44, lid 2, wordt vervangen door: “Artikel 9 is niet van toepassing op Cyprus, Luxemburg, Malta, Liechtenstein en/of IJsland. De artikelen 26, 32 en 33 zijn niet van toepassing op Malta.

Als IJsland na de inwerkingtreding van dit besluit kan aantonen dat er aanzienlijke problemen zijn voor de werking van zijn systemen, kan IJsland verzoeken om afwijkingen van de artikelen 26, 32 en 33, die kunnen worden toegestaan door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA. Voordat zij een beslissing neemt, brengt de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA de EVA-staten en de Commissie op de hoogte van deze verzoeken, daarbij rekening houdend met de vertrouwelijkheid. Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.”

Artikel 7, lid 2, onder j) - EU-doelstellingen voor energie uit hernieuwbare bronnen

Motivering:

De doelstelling van 20% is een EU-doelstelling als bedoeld in Richtlijn 2009/28/EG ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen. Aangezien de doelstelling van 20% een algemene doelstelling is voor de EU-lidstaten, behoort artikel 7, lid 2, onder j), niet van toepassing te zijn op de EVA-staten.

Voorgestelde aanpassing:

“Artikel 7, lid 2, onder j), is niet van toepassing op de EVA-staten.”

4.

Artikel 46 - deelname aan het elektriciteitscomité


Motivering:

Momenteel bevat de EER-overeenkomst een overeengekomen aanpassing aan de eerdere grensoverschrijdende elektriciteits-verordening (Verordening (EG) nr. 1228/2003), waarin wordt bepaald dat de EVA-staten moeten worden uitgenodigd om volledig deel te nemen aan de werkzaamheden van het elektriciteitscomité, maar geen stemrecht hebben. Aangezien de rol van het in het derde energiepakket opgerichte comité gelijkwaardig zal zijn aan de rol van het vroegere elektriciteitscomité, moet de huidige aanpassing worden overgenomen in de nieuwe verordening.

Voorgestelde aanpassing:

“De vertegenwoordigers van de EVA-staten nemen volledig deel aan alle werkzaamheden van het bij artikel 46 ingestelde comité, maar hebben geen stemrecht.”

5.

Richtlijn 2009/73/EG


Afwijking voor IJsland

Motivering:

Er zijn geen aardgasbronnen in IJsland, het land heeft dus geen infrastructuur voor aardgasdistributie. De Commissie is dan ook van mening dat de afwezigheid van aardgas in IJsland en de geografische ligging van het land, waardoor de bouw van een aardgasleiding te duur zou zijn, samen de “geografische reden” vormen zoals die is bepaald in de rechtspraak van het Hof van Justitie (Zaak C-214/98). IJsland kan dus worden vrijgesteld van de verplichting om Richtlijn 2009/73/EG om te zetten in zijn nationale wetgeving.

Het niet-opnemen van Richtlijn 2009/73/EG in de EER-overeenkomst zou in ieder geval geen gevolgen hebben voor IJsland aangezien er geen gasmarkt of gasbedrijf is. De noodzaak van infrastructuurinvesteringen zou in een competitieve markt economisch niet haalbaar zijn. IJsland gebruikt zijn geothermische potentieel als een alternatieve en goedkope oplossing, er zijn dus niet eens economische vooruitzichten voor een eventuele toekomstige gasmarkt.

Voorgestelde aanpassing:

“De richtlijn is niet van toepassing op IJsland.”

6.

Artikel 11 - Certificering met betrekking tot derde landen


Motivering:

De betrekkingen van de EVA-staten met derde landen zijn niet relevant voor de EER. Overweging 16 van de EER-overeenkomst stelt ook “dat deze Overeenkomst geen beperkingen stelt aan de besluitvormingsautonomie van de overeenkomstsluitende partijen noch aan hun bevoegdheid tot het sluiten van verdragen, behoudens het bepaalde in deze Overeenkomst en de door het volkenrecht gestelde beperkingen”. Een door de EU gesloten internationale overeenkomst kan evenmin bindend zijn voor de EVA-staten.

Overeenkomstig artikel 11, lid 3, onder b), weigeren de EU-lidstaten de certificering van beheerders van derde landen indien niet is aangetoond dat het toekennen van de certificering geen bedreiging vormt voor de energievoorzieningszekerheid van de lidstaat en de Gemeenschap. Er moet rekening worden gehouden met de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit internationale overeenkomsten van de EU en de lidstaten, en met andere specifieke omstandigheden van het betrokken derde land. Aangezien de EER-overeenkomst niet van toepassing is op betrekkingen met derde landen, zijn internationale overeenkomsten van de EU, de EU-lidstaten of de EVA-lidstaten, of andere betrekkingen van deze staten met derde landen, niet relevant voor de EER. De tekst moet dus worden aangepast zodat in het kader van de EER-overeenkomst geen rekening wordt gehouden met de bepaling over energievoorzieningszekerheid.

De vereiste tot scheiding (of ontvlechting) kan echter worden beschouwd als een basisvereiste voor de interne energiemarkt. Voor de goede werking van de EER-overeenkomst moet deze bepaling ook worden toegepast op beheerders van derde landen die om certificering door een EVA-staat verzoeken. Het is echter belangrijk dat de vereiste niet wordt toegepast op beheerders van derde landen in geografisch beperkte gebieden die werden gespecifieerd in de aanpassing van artikel 49, leden 4 en 5, van Richtlijn 2009/73/EG vóór het verstrijken van de vastgestelde termijnen 3 .

Als onderdeel van de in artikel 11 bepaalde procedures winnen de lidstaten het advies van de Commissie in over het feit of aan de vereiste tot scheiding (of ontvlechting) is voldaan en of de voorzieningszekerheid van de Gemeenschap wordt bedreigd als de certificering wordt toegekend. Volgens paragraaf 4, onder d), van Protocol 1 bij de EER-overeenkomst, worden functies van de Commissie in de context van procedures voor verificatie of goedkeuring, informatie, kennisgeving of raadpleging en soortgelijke zaken, wat betreft de EVA-staten, uitgevoerd volgens de door henzelf vastgelegde procedures. Op het vlak van energie heeft de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA de taak de procedures bepaald in de EU-wetgeving uit te voeren.

Gezien de geplande aanpassing om de bepaling over energievoorzieningszekerheid van artikel 11, lid 3, onder b), niet op te nemen in de EER-overeenkomst, kan de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA geen rekening houden met dit criterium als zij haar advies uitbrengt aan de EVA-staten. Derhalve wordt een aanpassing in die zin voorgesteld.

Voorgestelde aanpassing:

Artikel 11, lid 3, onder b), artikel 11, lid 5, onder b), en artikel 11, lid 7, zijn niet van toepassing op de EVA-staten.


7.

Artikel 49, leden 2, 4, 5 en 6 - Opkomende en geïsoleerde markten


Motivering:

Noorwegen: Het eerste punt van de voorgestelde aanpassing verduidelijkt dat met betrekking tot de EVA-staten de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA de taak van de Commissie zal uitvoeren.

Het tweede punt van de voorgestelde aanpassing bevat een specifieke aanpassing voor bestaande infrastructuur in Noorwegen. Deze aanpassing vloeit voort uit het feit dat Noorwegen tot april 2014 een “opkomende markt” was volgens Richtlijn 2003/55/EG. Hoewel Noorwegen niet langer deze status heeft, is de binnenlandse markt voor aardgas klein en nog steeds “opkomend”. De aardgasinfrastructuur is slechts op een aantal geografisch beperkte en niet onderling met elkaar verbonden gebieden ontwikkeld.

Voor twee geografisch beperkte gebieden wordt overeenkomstig artikel 49, leden 4 en 5, een vrijstelling aangevraagd. In die twee gebieden werd geïnvesteerd in infrastructuur terwijl Noorwegen de status van opkomende markt had; daardoor werd dus niet om een afwijking verzocht. Bovendien worden nieuwe investeringen en marktgroei in beide gebieden nog onderzocht. De volledige tenuitvoerlegging van de richtlijn zou dus tot aanzienlijke problemen leiden doordat de stimulansen voor verdere investeringen in nieuwe gasinfrastructuur zouden worden verminderd. Dankzij de aanpassingen komen er voorspelbare en stabiele kadervoorwaarden voor nieuwe investeringen in gasinfrastructuur. De ouderdom van de infrastructuur in deze gebieden valt binnen de in artikel 49, lid 5, voor de afwijking vastgestelde termijnen.

In de twee gebieden blijven vrijstellingen van de bepalingen inzake distributie noodzakelijk. Een afwijking op artikel 32 wordt voorgesteld aangezien volledige toegang voor een derde partij de stimulansen voor investeringen in de verdere ontwikkeling van de infrastructuur zou verminderen. Gezien de opkomende markt en de ouderdom en beperkte omvang van de infrastructuur, in combinatie met de onevenredige last van de regels die horen bij een distributiesysteembeheerder, wordt een vrijstelling voorgesteld van de verplichting krachtens artikel 24 om een distributiesysteembeheerder aan te wijzen, ook al omdat de distributiesysteembeheerder in kwestie volgens het voorstel zou werken in een systeem zonder toegang voor derden. Door de afwijking van artikel 24 zijn de verplichtingen die volgen uit de artikelen 25, 26 en 27, niet van toepassing. Door de afwijking van artikel 32 wordt een afwijking voorgesteld van artikel 31.

De geografische gebieden waar afwijkingen nodig zijn, worden in de aangepaste tekst opgenomen. De tijdelijke afwijkingen voor de in de lijst opgenomen gebieden hebben betrekking op zowel bestaande als toekomstige projecten in de gebieden voor ten hoogste 20 jaar vanaf de eerste gaslevering in het gebied via de betrokken infrastructuur. Over de noodzaak voor een verdere afwijking wordt om de vijf jaar beslist door de Noorse regulerende autoriteit, en Noorwegen brengt het Gemengd Comité van de EER en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA op de hoogte van het besluit. Binnen twee maanden kan de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA een besluit goedkeuren op grond waarvan de Noorse regulerende autoriteit haar besluit moet aanpassen of intrekken. De Noorse regulerende autoriteit voert het besluit van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA binnen één maand uit en stelt het Gemengd Comité van de EER en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA hiervan op de hoogte.

Omschrijving van de twee geografisch beperkte gebieden in Noorwegen:

Hordaland: in Hordaland is aardgas voor huishoudelijk gebruik beschikbaar in de upstream verwerkingsinstallatie in Kollsnes. Gezien de status van Noorwegen als opkomende markt volgens Richtlijn 2003/55/EG werd de infrastructuur die aan dit toegangspunt is gekoppeld, ontwikkeld door het gasbedrijf Gasnor, dat ook de huidige beheerder is. Een paar industriële klanten zijn aangesloten en gebruiken aardgas voor hun activiteiten.

Jæren and Ryfylke: in Jæren and Ryfylke heeft het aardgasbedrijf Lyse Neo een distributienetwerk ontwikkeld dat bestaat uit 620 km leidingen en waarop ongeveer 1 700 klanten zijn aangesloten. Het gas wordt geleverd door de upstream verwerkingsinstallatie in Kårstø en wordt voornamelijk afgenomen door industriële klanten en een aantal gebruikers in de dienstensector. Het distributienet werd ontwikkeld in de periode dat Noorwegen een opkomende markt was in de zin van Richtlijn 2003/55/EG. Lyse Neo is de netwerkbeheerder.

Liechtenstein: Liechtenstein mag momenteel afwijken van de bepalingen over scheiding (of ontvlechting) van Richtlijn 2003/55/EG, artikel 9. Dat komt omdat Liechtenstein een uitermate klein land is met een hoge industrialiseringsgraad, met ongeveer 36 000 inwoners, 14 000 huishoudens en 33 000 arbeidsplaatsen, en door de bijzondere situatie van zijn gasmarkt.

Liechtenstein heeft één gasbedrijf, LGV, dat slechts toegang heeft tot één 26 km lange hogedruklijn (70 bar). Vanaf deze leiding bedient LGV via lokale leidingnetwerken ongeveer 4 045 eindklanten. De activiteiten van LGV is strikt beperkt tot de handel in gas en de bouw van een hoofdnet, aangezien Liechtenstein geen eigen aardgasbronnen heeft.

In de huidige omstandigheden zou een scheiding van de transmissiesysteembeheerder in Liechtenstein buiten proportie zijn, in het bijzonder in het licht van artikel 26, lid 4, van Richtlijn 2009/73/EG. Volgens deze bepaling moet een scheiding (of ontvlechting) niet worden toegepast voor distributiesysteembeheerders die minder dan 100 000 aangesloten afnemers bedienen. Daarom is artikel 9 van Richtlijn 2009/73/EG niet van toepassing op Liechtenstein.

Voorgestelde aanpassing:

“In artikel 49, leden 4 en 5, wordt het woord “Commissie”, wat betreft de EVA-staten, gelezen als “Toezichthoudende Autoriteit van de EVA”.”

Artikel 49, lid 5: “In artikel 49, lid 5, wordt het volgende toegevoegd:

“De volgende geografisch beperkte gebieden in Noorwegen worden vrijgesteld van de artikelen 24, 31 en 32 voor ten hoogste 20 jaar na de inwerkingtreding van Besluit nr. …/… van …. [dit besluit] van het Gemengd Comité van de EER:

i) Jæren en Ryfylke,

ii) Hordaland.

Over de noodzaak voor een verdere afwijking wordt beslist door de Noorse regulerende autoriteit, om de vijf jaar na de inwerkingtreding van Besluit nr. …/… van …. [dit besluit] van het Gemengd Comité van de EER, rekening houdend met de in dit artikel bepaalde criteria. De Noorse regulerende autoriteit stelt het Gemengd Comité van de EER en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA op de hoogte van dit besluit en van de beoordeling waarop het gebaseerd is. Binnen twee maanden na ontvangst van het besluit kan de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA een besluit goedkeuren op grond waarvan de Noorse regulerende autoriteit haar besluit moet aanpassen of intrekken. Deze periode kan met de instemming van zowel de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA als de Noorse regulerende autoriteit worden verlengd. De Noorse regulerende autoriteit voert het besluit van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA binnen één maand uit en stelt het Gemengd Comité van de EER en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA hiervan op de hoogte.””

Artikel 49, lid 6: “Artikel 49, lid 6, wordt vervangen door: “Artikel 9 is niet van toepassing op Cyprus, Luxemburg, Malta, Liechtenstein en/of IJsland.”

8.

Artikel 51 - deelname aan het gascomité


Motivering:

Momenteel bevat de EER-overeenkomst een overeengekomen aanpassing aan de eerdere grensoverschrijdende gas-verordening (Verordening (EG) nr. 1775/2005), waarin wordt bepaald dat de EVA-staten moeten worden uitgenodigd om volledig deel te nemen aan de werkzaamheden van het gascomité, maar geen stemrecht hebben. Aangezien de rol van het in het derde energiepakket opgerichte comité gelijkwaardig zal zijn aan de rol van het vroegere gascomité, moet de huidige aanpassing worden overgenomen in de nieuwe verordening.

Voorgestelde aanpassing:

“De vertegenwoordigers van de EVA-staten nemen volledig deel aan alle werkzaamheden van het bij artikel 51 ingestelde comité, maar hebben geen stemrecht.”

9.

Verordening (EG) nr. 715/2009


Afwijking voor IJsland

Motivering:

Er zijn geen aardgasbronnen in IJsland, het land heeft dus geen infrastructuur voor aardgasdistributie. De Commissie is dan ook van mening dat de afwezigheid van aardgas in IJsland en de geografische ligging van het land, waardoor de bouw van een aardgasleiding te duur zou zijn, samen de “geografische reden” vormen zoals die is bepaald in de rechtspraak van het Hof van Justitie (Zaak C-214/98). IJsland kan dus worden vrijgesteld van de verplichting om Richtlijn EG nr. 715/2009 om te zetten in zijn nationale wetgeving.

Voorgestelde aanpassing:

“Deze verordening is niet van toepassing op IJsland.”