Toelichting bij COM(2017)132 - Standpunt EU met betrekking tot het voorstel voor een wijziging van de bijlagen A, B en C bij het Verdrag van Stockholm inzake persistente organische verontreinigende stoffen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

In mei 2001 is in het kader van het Milieuprogramma van de Verenigde Naties (UNEP) het Verdrag van Stockholm inzake persistente organische verontreinigende stoffen (persistent organic pollutants; POP's) 1 aangenomen. De Europese Unie en de lidstaten 2 zijn partijen bij het verdrag 3 en de bepalingen van het verdrag zijn in het EU-recht ten uitvoer gelegd bij Verordening (EG) nr. 850/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende persistente organische verontreinigende stoffen en tot wijziging van Richtlijn 79/117/EEG 4 (hierna „de POP-verordening” genoemd).

De algemene doelstelling van het Verdrag van Stockholm is de bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu tegen POP's. Er wordt specifiek verwezen naar de voorzorgbenadering, zoals die is geformuleerd in beginsel 15 van de Verklaring van Rio de Janeiro inzake milieu en ontwikkeling van 1992. Het beginsel wordt operationeel gemaakt in artikel 8 van het verdrag, waarin de regels voor de opname van nieuwe chemische stoffen in de bijlagen bij het verdrag worden vastgesteld.

Tijdens de achtste Conferentie van de Partijen (COP8) in april/mei 2017 moeten drie besluiten worden genomen over de opname van decabroomdifenylether (commercieel mengsel, c-decaBDE) en gechloreerde paraffines met een korte keten in bijlage A (beëindiging) en hexachloorbutadieen in bijlage C (onopzettelijke productie). Hexachloorbutadieen is reeds in bijlage A opgenomen en opname ervan in bijlage C moet op basis van de aanbeveling van de Toetsingscommissie persistente organische verontreinigende stoffen (hierna „de toetsingscommissie” genoemd) ook worden overwogen, aangezien er zich een aantal gevallen van onopzettelijke emissie voordoen.

De productie, het in de handel brengen, het gebruik en de onopzettelijke emissie van deze drie stoffen zijn in de Unie reeds beëindigd of aanzienlijk verminderd, maar er kan niet worden uitgesloten dat zij in andere landen nog worden geproduceerd, in de handel gebracht, gebruikt en/of in aanzienlijke mate onopzettelijk uitgestoten. Omdat deze chemische stoffen zich over grote afstanden in het milieu kunnen verspreiden, zijn de op nationaal of op het niveau van de Unie getroffen maatregelen niet toereikend om een hoge mate van milieu- en gezondheidsbescherming te waarborgen en is grootschaliger actie noodzakelijk.

1.

Aanbevelingen van de toetsingscommissie


Decabroomdifenylether (commercieel mengsel, c-decaBDE)

De toetsingscommissie heeft tijdens haar elfde vergadering de risicobeheerevaluatie van decabroomdifenylether (commercieel mengsel, c-decaBDE) goedgekeurd. In de risicobeheerevaluatie werd onder meer het volgende geconcludeerd:

– C-decaBDE is een doelbewust geproduceerde chemische stof die bestaat uit de volledig gebromeerde decaBDE-congeneer of BDE-209 (≥ 90-97 %), met kleine hoeveelheden nona- en octabroomdifenylether. C-decaBDE wordt al meer dan tien jaar onderzocht op de mogelijke gevolgen ervan voor de volksgezondheid en het milieu, en is in sommige landen en regio's, alsmede door bepaalde ondernemingen, onderworpen aan beperkingen en vrijwillige risicobeheermaatregelen. In een aantal landen in de wereld wordt c-decaBDE echter nog steeds geproduceerd.

– Emissies in het milieu doen zich in alle fasen van de levenscyclus van c-decaBDE voor, maar aangenomen wordt dat deze tijdens de technische levensduur en in de afvalfase op het hoogste niveau liggen. Uit monitoringgegevens blijkt dat de hoogste c-decaBDE-niveaus zich over het algemeen voordoen in de buurt van afvalwaterlozingspunten en in gebieden rond installaties voor de verwerking en recycling van elektronisch afval. De gemiddelde levensduur van elektrische en elektronische apparatuur bedraagt ongeveer tien jaar, en c-decaBDE zal de komende jaren dus in het milieu blijven vrijkomen uit apparaten die momenteel in gebruik zijn. De efficiëntste regulerende maatregel ter vermindering van de uitstoot van c-decaBDE en het belangrijkste bestanddeel ervan, BDE-209, zou zijn om BDE-209 (c-decaBDE) zonder specifieke vrijstellingen in bijlage A bij het verdrag op te nemen.

De toetsingscommissie heeft tijdens haar twaalfde vergadering besloten om overeenkomstig artikel 8, lid 9, van het verdrag een aanbeveling aan de Conferentie van de Partijen te doen om decabroomdifenylether (BDE-209; decaBDE) in c-decaBDE in aanmerking te nemen voor opname in bijlage A bij het verdrag, met specifieke vrijstellingen voor enkele, nader te omschrijven, essentiële reserveonderdelen voor de automobiel- en lucht- en ruimtevaartsectoren.

Voor de automobielsector heeft de toetsingscommissie aanbevolen de productie en het gebruik van c-decaBDE te beperken tot bepaalde reserveonderdelen voor gebruik in voertuigen van oudere modellen. Voertuigen van oudere modellen worden daarbij omschreven als voertuigen die niet langer op grote schaal worden geproduceerd, en reserveonderdelen als onderdelen die tot een of meer van de volgende categorieën behoren:

a) aandrijflijn en voorzieningen onder de motorkap, zoals massakabel van de accu, interconnectiekabel van de accu, buizen van de klimaatregelingsapparatuur, aandrijflijn, bussen van het uitlaatspruitstuk, isolatie onder de motorkap, kabels en kabelboom onder de motorkap (bekabeling van de motor enz.), snelheidssensoren, slangen, ventilatormodules en klopsensoren;

b) voorzieningen van het brandstofsysteem zoals brandstofslangen en al dan niet aan de onderzijde van de carrosserie bevestigde brandstoftanks;

c) pyrotechnische voorzieningen en voorzieningen die daardoor worden beïnvloed, zoals ontstekingskabels van de airbags, stoelhoezen/-bekleding (alleen voor zover relevant met het oog op de airbags) en airbags (frontaal en lateraal).

Wat betreft de lucht- en ruimtevaartsector is er weliswaar brede steun voor een geleidelijke eliminatie van c-decaBDE in nieuwe luchtvaartuigen tegen 2018, maar hebben de lucht- en ruimtevaartsector en de defensiesector in Europa en Noord-Amerika tegenstrijdige informatie verstrekt met betrekking tot het tijdschema voor eliminatie van decaBDE in bestaande typen luchtvaartuigen en reserveonderdelen voor bestaande typen luchtvaartuigen. Uit bepaalde informatie blijkt dat het mogelijk zou zijn om c-decaBDE tegen 2018 geleidelijk te elimineren, terwijl er ook een verzoek lag voor een vrijstelling voor het voortgezette gebruik van c-decaBDE in alle reserveonderdelen voor luchtvaartuigen van bestaande typen gedurende hun gehele resterende levensduur. De toetsingscommissie heeft geconcludeerd dat zij op basis van de verstrekte informatie inzake c-decaBDE bevattende reserveonderdelen voor gebruik in bestaande typen luchtvaartuigen niet in staat was nader te omschrijven welke reserveonderdelen als essentieel moeten worden beschouwd.


2.

Gechloreerde paraffines met een korte keten (SCCP's)


De toetsingscommissie heeft tijdens haar twaalfde vergadering de risicobeheerevaluatie van gechloreerde paraffines met een korte keten (short-chain chlorinated paraffins; SCCP's) goedgekeurd. In de risicobeheerevaluatie werd onder meer het volgende geconcludeerd:

– SCCP's kunnen in het milieu vrijkomen tijdens alle fasen van de levenscyclus: bij de productie, de opslag, het vervoer, het gebruik en de verwijdering van SCCP's en producten die SCCP's bevatten. Hoewel er slechts in beperkte mate gegevens beschikbaar zijn, is het waarschijnlijk dat de formulering en vervaardiging van producten die SCCP's bevatten, zoals pvc-producten, en het gebruik van SCCP's in metaalbewerkingsvloeistoffen belangrijke bronnen vormen van vrijgekomen SCCP's.

– Opname van SCCP's in bijlage A of B bij het verdrag teneinde de productie en het gebruik van SCCP's te beëindigen of te beperken, zal naar verwachting voordelen opleveren voor de menselijke gezondheid, het milieu, de landbouw en biota. De voordelen van het beëindigen of beperken van SCCP's worden aanzienlijk geacht gezien de kosten die gepaard gaan met de aanzienlijke schadelijke effecten voor de menselijke gezondheid en het milieu die voortzetting van de productie en het gebruik van SCCP's naar verwachting met zich mee zal brengen.

De toetsingscommissie heeft tijdens haar twaalfde vergadering besloten om overeenkomstig artikel 8, lid 9, van het verdrag een aanbeveling aan de Conferentie van de Partijen te doen om gechloreerde paraffines met een korte keten in aanmerking te nemen voor opname in bijlage A bij het verdrag, met inbegrip van regulerende maatregelen ter beperking van de aanwezigheid van SCCP's in andere gechloreerde paraffinemengsels, al dan niet met specifieke vrijstellingen. De toetsingscommissie heeft geconcludeerd dat de EU maatregelen heeft genomen om het gehalte aan SCCP's in andere gechloreerde paraffinemengsels te beperken, hetgeen aantoont dat het technisch haalbaar is onopzettelijke productie te beheersen. In de EU is slechts het gebruik van stoffen of bereidingen met SCCP's als bestanddeel in concentraties van minder dan 1 gewichtspercent of artikelen in concentraties van minder dan 0,15 gewichtspercent toegestaan. De toetsingscommissie heeft tijdens haar twaalfde vergadering echter geen specifieke grenswaarden vastgesteld.


3.

Hexachloorbutadieen (HCBD)


De toetsingscommissie heeft tijdens haar negende vergadering de risicobeheerevaluatie van hexachloorbutadieen goedgekeurd. In de risicobeheerevaluatie werd onder meer het volgende geconcludeerd:

– HCBD is een onopzettelijk bijproduct van industriële productieprocessen (met name de productie van andere gechloreerde koolwaterstoffen en de productie van magnesium). Maatregelen ter minimalisering van het vrijkomen ervan bij de productie zijn bekend en worden reeds toegepast in landen die partij zijn bij het Verdrag van Stockholm.

– HCBD wordt onopzettelijk gegenereerd tijdens de verbranding en andere thermische en industriële processen. Maatregelen ter vermindering van het onopzettelijke vrijkomen van POP's bij dergelijke processen zullen leiden tot verdere terugdringing van het vrijkomen van HCBD. De monitoring van HCBD kan extra kosten veroorzaken.

HCBD komt in onbekende mate vrij uit oude stortplaatsen. Er bestaan regulerende maatregelen die het langs deze weg vrijkomen ervan kunnen minimaliseren. De toetsingscommissie heeft tijdens haar negende vergadering in oktober 2013 aanbevolen HCBD zonder enige vrijstelling in de bijlagen A en C bij het verdrag op te nemen.

Overeenkomstig artikel 8, lid 9, van het verdrag heeft de toetsingscommissie besloten deze aanbevelingen aan de zevende Conferentie van de Partijen (COP7) voor te leggen voor behandeling tijdens de vergadering van mei 2015. COP7 heeft besloten HCBD aan bijlage A bij het verdrag toe te voegen, en heeft verzocht om het inwinnen van nadere informatie omtrent de bronnen van het onopzettelijke vrijkomen van HCBD, teneinde te zorgen voor een beter onderbouwde besluitvorming tijdens COP8 inzake mogelijke opname in bijlage C. De toetsingscommissie kreeg het verzoek die informatie te evalueren, en concludeerde tijdens haar twaalfde vergadering dat de onopzettelijke productie en het vrijkomen van HCBD in de afgelopen decennia weliswaar was afgenomen, maar dat bestaande en resterende bronnen nog steeds een belangrijke rol spelen bij het onopzettelijk genereren en het vrijkomen ervan. De toepassing van de beste beschikbare technieken (BBT's) en de beste milieupraktijken heeft zeer gunstige gevolgen voor de verdere beheersing en terugdringing van emissies. De kosten voor het uitvoeren van maatregelen ter beperking van het vrijkomen van HCBD en voor handhaving en toezicht worden als gering beschouwd, aangezien de regulerende maatregelen voor andere onopzettelijk voortgebrachte POP's reeds worden toegepast.

4.

Andere mogelijke door de Conferentie van de Partijen te nemen maatregelen


Perfluoroctaansulfonzuur (PFOS)

Perfluoroctaansulfonzuur (PFOS), zouten daarvan, alsmede perfluoroctaansulfonylfluoride (PFOSF) zijn opgenomen in bijlage B bij het verdrag, onder vermelding van acceptabele doeleinden waarvoor de productie en het gebruik ervan nog steeds is toegestaan. De toetsingscommissie heeft tijdens haar twaalfde vergadering geconsolideerde richtsnoeren goedgekeurd inzake alternatieven voor perfluoroctaansulfonzuur (PFOS) en daarmee verwante stoffen. Deze richtsnoeren omvatten aanbevelingen voor het gebruik van alternatieven voor PFOS voor toepassingen die krachtens het verdrag nog steeds zijn toegestaan als acceptabele doeleinden.

In de richtsnoeren wordt geconcludeerd dat voor bijna alle huidige toepassingen van PFOS gefluoreerde of niet-gefluoreerde alternatieven bestaan. De alternatieven zijn mogelijk in eerste instantie iets duurder en minder effectief, maar zijn mogelijk ook minder gevaarlijk; dit moet echter dienovereenkomstig worden beoordeeld. Aangezien de beoordeling een vrij complexe aangelegenheid is, was de toetsingscommissie van mening dat er wellicht vaker een beroep zou moeten worden gedaan op artikel 9, artikel 1, onder b), van het verdrag, waarin wordt bepaald dat elke partij de uitwisseling van informatie bevordert, of daar zorg voor draagt, met betrekking tot alternatieven voor persistente organische verontreinigende stoffen, met inbegrip van informatie met betrekking tot de risico's alsmede de economische en sociale kosten ervan.

Bij de beoordeling van alternatieven moet in aanmerking worden genomen dat stoffen met structuren die lijken op die van de opgenomen PFOS-stoffen ook op vergelijkbare wijze aanleiding kunnen geven tot bezorgdheid. De toetsingscommissie heeft daarom benadrukt dat er meer moet worden gedaan om de toxicologische en milieueigenschappen van alternatieven te bestuderen en ervoor te zorgen dat de daaruit voortvloeiende informatie openbaar en betrouwbaar is. Meer internationale samenwerking en een grotere transparantie van de particuliere sector kunnen een besparing van middelen opleveren en meer vaart achter de processen zetten.

De toetsingscommissie heeft geconcludeerd dat er alternatieven beschikbaar zijn voor de acceptabele doeleinden voor het gebruik van PFOS in fotografische toepassingen, blusschuim, bepaalde medische apparatuur (bv. ethyleentetrafluorethyleen-copolymeerlagen (ETFE-lagen) en productie van radio-opake ETFE, medische apparatuur voor in-vitrodiagnostiek en CCD-kleurfilters) en metaalbekleding (hardmetalen bekleding), uitsluitend in gesloten systemen.

Voor de volgende acceptabele doeleinden voor het gebruik van PFOS kon de toetsingscommissie niet concluderen of het technisch haalbaar is alternatieven te gebruiken, bij gebrek aan gedetailleerde informatie over de alternatieven: hydraulische vloeistoffen voor de luchtvaart, fotoresist- en antireflectiecoatings voor halfgeleiders, etsmiddel voor samengestelde halfgeleiders en keramische filters.

Wat betreft het gebruik van PFOS in insectenlokstoffen voor de bestrijding van bladsnijdersmieren Atta spp. en Acromyrmex spp., heeft de toetsingscommissie geconcludeerd dat het gebruik van alternatieven voor sommige, maar niet alle, landen mogelijk lijkt.

Het secretariaat van het verdrag is bij Besluit SC-7/5 verzocht een document op te stellen met mogelijke door de Conferentie van de Partijen te nemen maatregelen, indien de Conferentie concludeert dat er geen verdere noodzaak is voor de verschillende in bijlage B opgenomen acceptabele doeleinden voor perfluoroctaansulfonzuur, zouten daarvan en perfluoroctaansulfonylfluoride, zodat deze maatregelen door de achtste Conferentie van de Partijen in overweging genomen kunnen worden.

Samenhang met EU-beleid

5.

DecaBDE en het recht van de Unie


Bij Richtlijn 2011/65/EU 5 (de richtlijn betreffende beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen) wordt het gebruik van decabroomdifenylether in elektrische en elektronische apparatuur beperkt. De vervaardiging, het in de handel brengen en het gebruik van decabroomdifenylether (decaBDE), hetzij als stof als zodanig, hetzij als bestanddeel van andere stoffen of in mengsels of voorwerpen, zijn beperkt op grond van Verordening (EU) 2017/227 van de Commissie, waarbij een nieuwe vermelding 67 in bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad (Reach) 6 werd opgenomen. Op grond van vermelding 67 mogen de vervaardiging, het in de handel brengen of het gebruik van decabroomdifenylether alleen worden toegestaan voor de productie van luchtvaartuigen 7 vóór 2 maart 2027, voor reserveonderdelen voor vóór het verstrijken van die periode geproduceerde luchtvaartuigen, en voor de productie van reserveonderdelen voor vóór 2 maart 2019 geproduceerde motorvoertuigen, landbouw- en bosbouwvoertuigen of machines 8 . Daarnaast zijn ook elektrische en elektronische apparatuur binnen het toepassingsgebied van de richtlijn betreffende beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen, alsmede voorwerpen die in de handel worden gebracht vóór 2 maart 2019, vrijgesteld. De beperking is 10 februari 2017 bekendgemaakt in het Publicatieblad 9 .

De opname van decaBDE in bijlage A bij het verdrag met het door de toetsingscommissie voorgestelde toepassingsgebied zou een wijziging van bijlage A bij de POP-verordening nodig maken en gevolgen hebben voor het recht van de Unie, aangezien bepaalde afwijkingen in het kader van Reach zouden moeten worden geschrapt. Hoewel alle bedrijfssectoren aan het toetsingsproces uit hoofde van het verdrag hebben kunnen deelnemen, kan niet worden aangenomen dat uit het ontbreken van opmerkingen van de kant van de landbouw- en bosbouwvoertuigsector en de machinebouwsector kan worden afgeleid dat de onlangs uit hoofde van Reach voor deze sectoren verleende afwijkingen niet langer nodig zijn. De Commissie zal derhalve de bij de procedure uit hoofde van Reach betrokken belanghebbenden voorafgaand aan COP8 raadplegen om deze in de gelegenheid te stellen een nadere toelichting te geven. Indien de noodzaak van de uit hoofde van Reach verleende vrijstellingen kan worden aangetoond, moet de Unie tijdens COP8 een verzoek om dergelijke vrijstellingen indienen.

6.

SCCP's en het recht van de Unie


SCCP's zijn opgenomen in het protocol inzake POP's bij het Verdrag betreffende grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand, en derhalve moeten de partijen de productie en het gebruik ervan uitbannen. Op grond van Verordening (EU) 2015/2030 van de Commissie 10 , waarbij Verordening (EG) nr. 850/2004 wordt gewijzigd, zijn de productie, het in de handel brengen en het gebruik van SCCP's in de Unie verboden.

In afwijking hiervan worden de productie, het in de handel brengen en het gebruik van stoffen of bereidingen met SCCP's als bestanddeel in concentraties van minder dan 1 gewichtspercent of voorwerpen in concentraties van minder dan 0,15 gewichtspercent echter nog steeds toegestaan. Daarnaast wordt het gebruik toegestaan met betrekking tot: a) transportbanden in de mijnbouwindustrie en afdichtingsrubbers van waterkeringen met SCCP's als bestanddeel die vóór of op 4 december 2015 al in gebruik waren; en b) andere dan de onder a) bedoelde artikelen met SCCP's als bestanddeel die vóór of op 10 juli 2012 al in gebruik waren.

De opname van SCCP's in bijlage A met het door de toetsingscommissie voorgestelde toepassingsgebied zal naar verwachting geen wijzigingen van het recht van de Unie nodig maken, aangezien de productie, het in de handel brengen en het gebruik van SCCP's reeds zijn verboden en er reeds grenswaarden zijn vastgesteld voor de aanwezigheid van SCCP's in andere gechloreerde paraffinemengsels die voortkomen uit het productieproces.

7.

HCBD en het recht van de Unie


HCBD is een prioritaire gevaarlijke stof in de zin van de Kaderrichtlijn water (Richtlijn 2000/60/EG) 11 . Daarnaast is HCBD opgenomen in het protocol inzake POP's bij het VN/ECE-Verdrag betreffende grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand (CLRTAP), en derhalve moeten de partijen de productie en het gebruik ervan uitbannen. Bij Verordening (EU) nr. 519/2012 van de Commissie 12 is dit verbod ten uitvoer gelegd in het recht van de Unie. Toch moet er nog rekening worden gehouden met afval en vervuilde terreinen en moeten maatregelen worden overwogen om een herintroductie ervan te voorkomen.

Hoewel de productie van HCBD in de Unie is verboden, is het nog altijd mogelijk dat het bij sommige industriële activiteiten onopzettelijk wordt geproduceerd. Wanneer bij dergelijke activiteiten de drempels van de richtlijn inzake industriële emissies (Richtlijn 2010/75/EU 13 ) worden bereikt, moeten de beste beschikbare technieken (BBT's) worden gebruikt om de emissies en de impact daarvan op het milieu als geheel te voorkomen en te beperken. Voor het exploiteren van een industriële installatie is een vergunning van de bevoegde autoriteit van een lidstaat nodig. Deze vergunning moet de emissiegrenswaarden voor de in bijlage II bij Richtlijn 2010/75/EU opgenomen verontreinigende stoffen bevatten, evenals voor andere stoffen die, gelet op hun aard en hun potentieel voor overdracht van verontreiniging op alle milieucompartimenten, waarschijnlijk in significante hoeveelheden zullen vrijkomen.

De opname van HCBD in bijlage C met het door de toetsingscommissie voorgestelde toepassingsgebied zal naar verwachting geen wijzigingen van het recht van de Unie nodig maken, aangezien de preventie en vermindering van het onopzettelijke vrijkomen van HCBD reeds door Richtlijn 2010/75/EU worden geregeld.

8.

PFOS en het recht van de Unie


De productie, het in de handel brengen en het gebruik van PFOS zijn verboden op grond van Verordening (EG) nr. 850/2004, maar er worden enkele afwijkingen verleend op basis van acceptabele doeleinden, zoals gespecificeerd in bijlage B bij het verdrag, die krachtens het verdrag zijn geregistreerd. Afhankelijk van de uitkomst van het door COP8 te verrichten onderzoek naar de blijvende noodzaak van de acceptabele doeleinden, waarbij ook de blijvende noodzaak van de acceptabele doeleinden in de Unie aan de orde zal komen, kan het nodig zijn het recht van de Unie te herzien door afwijkingen te schrappen die mogelijkerwijs niet meer beschikbaar zijn omdat ze niet langer nodig zijn voor de partijen, waaronder de Unie.

De vraag of de afwijkingen in de Unie nog steeds nodig zijn, is de afgelopen jaren voortdurend door de Commissie in samenwerking met de lidstaten onderzocht om vast te stellen welke ervan niet langer nodig zijn, zoals door het verdrag wordt voorgeschreven. In de recentste studie (nog niet gepubliceerd) wordt geconcludeerd dat er in de Unie nog drie acceptabele doeleinden nodig zijn, aangezien de industrie die toepassingen nog niet geleidelijk heeft beëindigd: fotoresist- en antireflectiecoatings voor halfgeleiders, etsmiddel voor samengestelde halfgeleiders en keramische filters, metaalbekleding (hardmetalen bekleding), uitsluitend in gesloten systemen. De vrijstellingen voor die toepassingen moeten ook de komende jaren beschikbaar blijven.

De acceptabele doeleinden voor het gebruik van PFOS in fotografische toepassingen en hydraulische vloeistoffen voor de luchtvaart, die momenteel door de EU krachtens het verdrag zijn geregistreerd, zijn niet langer nodig aangezien de industrie gebruikmaakt van alternatieven.

De acceptabele doeleinden voor het gebruik van PFOS in insectenlokstoffen voor de bestrijding van bladsnijdersmieren Atta spp. en Acromyrmex spp., blusschuim en bepaalde medische apparatuur (bv. ethyleentetrafluorethyleen-copolymeerlagen (ETFE-lagen) en productie van radio-opake ETFE, medische apparatuur voor in-vitrodiagnostiek en CCD-kleurfilters), die niet door de EU krachtens het Verdrag zijn geregistreerd, moeten worden geschrapt aangezien er geschikte alternatieven voorhanden zijn.


9.

Procedure voor het toevoegen van nieuwe POP-stoffen en tot wijziging van de bijlagen bij het verdrag


Overeenkomstig artikel 8 van het verdrag kan elke partij een voorstel indienen bij het secretariaat om een chemische stof op te nemen in bijlage A, B en/of C. De Toetsingscommissie persistente organische verontreinigende stoffen bestudeert het voorstel.

Indien uit de toetsing blijkt dat de chemische stof, als gevolg van de verspreiding ervan over grote afstand in het milieu, waarschijnlijk tot grote nadelige gevolgen voor de menselijke gezondheid en/of voor het milieu kan leiden zodat maatregelen op wereldschaal gerechtvaardigd zijn, vindt het voorstel doorgang en wordt een risicobeheerevaluatie opgesteld die een analyse van de mogelijke regulerende maatregelen en van de beschikbaarheid van alternatieven omvat. Op basis daarvan doet de toetsingscommissie een aanbeveling omtrent de vraag of de chemische stof door de Conferentie van de Partijen in aanmerking moet worden genomen voor opname in bijlage A, B en/of C. Het definitieve besluit wordt door de Conferentie van de Partijen genomen.

Voor de Unie treden wijzigingen van de bijlagen A, B en/of C in werking één jaar na de datum waarop de depositaris meedeelt dat ze door de Conferentie van de Partijen zijn aangenomen.

10.

Aanbevelingen van de toetsingscommissie en het recht van de Unie


Indien de aanbeveling van de toetsingscommissie in april/mei 2017 door de Conferentie van de Partijen wordt gevolgd, zal dit leiden tot een internationaal verbod op de productie, het in de handel brengen, de in- en uitvoer en het gebruik van c-decaBDE en SCCP's, met uitzondering van de productie en het gebruik van c-decaBDE voor reserveonderdelen voor motorvoertuigen en mogelijkerwijs voor luchtvaartuigen. Van de Conferentie van de Partijen zou kunnen worden verlangd dat zij de noodzaak van andere specifieke vrijstellingen overweegt, aangezien de partijen verzoeken daartoe kunnen indienen bij de Conferentie.

De opname van c-decaBDE in bijlage A bij het verdrag met het door de toetsingscommissie voorgestelde toepassingsgebied zal een wijziging van bijlage I van de POP-verordening nodig maken, en kan gevolgen hebben voor huidige wetgeving van de Unie.

De opname van SCCP's in bijlage A en van HCBD bij bijlage C bij het verdrag met het door de toetsingscommissie voorgestelde toepassingsgebied zal naar verwachting geen wijzigingen van bestaande vermeldingen in de bijlagen bij de POP-verordening nodig maken, maar zal het wel nodig maken dat die chemische stoffen naar de juiste bijlage bij de POP-verordening worden verplaatst.

Wanneer stoffen aan het verdrag worden toegevoegd, gelden krachtens artikel 14, lid 1, van de verordening voor wijzigingen van de bijlagen bij de verordening de normale comitéprocedures zoals vastgesteld in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG 14 , gelet op de artikelen 10 en 11 van Verordening (EU) nr. 182/2011 15 .

11.

Standpunt van de Europese Unie


In het licht van het bovenstaande is het wenselijk dat de Unie tijdens de achtste Conferentie van de Partijen bij het Verdrag van Stockholm haar steunt verleent aan het toevoegen van:

• decaBDE aan bijlage A, met specifieke vrijstellingen voor reserveonderdelen voor de automobiel- en de lucht- en ruimtevaartsector, alsmede specifieke vrijstellingen voor luchtvaartuigen en voor reserveonderdelen voor landbouw- en bosbouwvoertuigen en bepaalde machines, in overeenstemming met de wetgeving van de Unie. Conform de aanbevelingen van de toetsingscommissie kan steun worden verleend aan opname zonder „specifieke uitzonderingen” voor luchtvaartuigen en voor reserveonderdelen voor landbouw- en bosbouwvoertuigen en bepaalde machines, indien de bij de procedure uit hoofde van Reach betrokken belanghebbenden voorafgaand aan COP8 niet kunnen aantonen dat die vrijstellingen nog steeds nodig zijn;

• SCCP's aan bijlage A, met gebruiksvoorwaarden en vrijstellingen in overeenstemming met de wetgeving van de Unie;

• HCBD aan bijlage C, zoals reeds tijdens COP7 gesteund, in overeenstemming met de wetgeving van de Unie.

Verder moet de Unie haar steun verlenen aan het schrappen van de „acceptabele doeleinden” voor PFOS en derivaten daarvan die niet langer nodig zijn voor de partijen, met uitzondering van die voor fotoresist- en antireflectiecoatings voor halfgeleiders, als etsmiddel voor samengestelde halfgeleiders en keramische filters en in metaalbekleding (hardmetalen bekleding), uitsluitend in gesloten systemen,

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit van de Raad is artikel 218, lid 9, VWEU, dat de juiste grondslag vormt voor een handeling waarin het standpunt van de Europese Unie in een 'krachtens een internationale overeenkomst opgericht lichaam' (zoals de Conferentie van de Partijen bij het Verdrag van Stockholm) wordt vastgelegd wanneer dat lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt.

De materiële rechtsgrondslag is artikel 192, lid 1, VWEU, aangezien de maatregelen die in het kader van het Verdrag van Stockholm zijn overeengekomen hoofdzakelijk een milieudoelstelling nastreven (te weten het uitbannen van persistente organische verontreinigende stoffen).

3. RESULTATEN VAN EX-POSTEVALUATIES, RAADPLEGINGEN VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELINGEN

Raadpleging van belanghebbenden

Aangezien SCCP's reeds in de POP-verordening (Verordening (EG) nr. 850/2004) zijn opgenomen, wordt verder overleg binnen de Unie niet noodzakelijk geacht. Aangezien HCBD reeds in bijlage A bij het Verdrag van Stockholm en in de POP-verordening (Verordening (EG) nr. 850/2004) is opgenomen, wordt verder overleg binnen de Unie niet noodzakelijk geacht.

Aangezien het in de handel brengen en het gebruik van c-decaBDE in de Unie zijn beperkt op grond van vermelding 67 van bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 (Reach) en er discrepanties zijn met de aanbevelingen van de toetsingscommissie, wordt verdere raadpleging nodig geacht om informatie te verkrijgen teneinde vast te stellen of de onlangs uit hoofde van Reach voor luchtvaartuigen en voor reserveonderdelen voor landbouw- en bosbouwvoertuigen en bepaalde machines verleende afwijkingen niet langer nodig zijn.

De vraag of de acceptabele doeleinden voor PFOS in de Unie nog steeds nodig zijn, is de afgelopen jaren voortdurend door de Commissie onderzocht, in samenwerking met de lidstaten en in overleg met de belanghebbenden, onder meer via studies naar de blijvende noodzaak voor de Unie van acceptabele doeleinden en via besprekingen tijdens vergaderingen van de bevoegde autoriteiten waaraan belanghebbenden deelnemen. De lidstaten en de belanghebbenden hebben ingestemd met de analyse, inclusief de conclusies ervan, hetgeen ook blijkt uit het standpunt van de Unie tijdens eerdere Conferenties van de Partijen.

Voor alle stoffen zijn tijdens de evaluatie door de toetsingscommissie openbare raadplegingen met belanghebbenden overal ter wereld gehouden en de betrokkenen mochten ook aanwezig zijn bij de beraadslagingen van de toetsingscommissie.

Effectbeoordeling

Alvorens overeenkomstig artikel 8, lid 9, van het Verdrag van Stockholm aanbevelingen te doen inzake een chemische stof, stelt de toetsingscommissie voor elke chemische stof zowel een risicoprofiel als een risicobeheerevaluatie op.

Persistente organische verontreinigende stoffen (POP's) vormen een risico voor de menselijke gezondheid en het milieu en aangezien deze stoffen zich over grote afstanden kunnen verspreiden, zijn maatregelen op wereldschaal nodig ter beperking of beëindiging van het vrijkomen van POP's. Met het oog op deze doelstelling en de voorschriften van artikel 8, lid 7, onder a), van het Verdrag van Stockholm voert de toetsingscommissie een risicobeheerevaluatie uit met betrekking tot mogelijke regulerende maatregelen voor chemische stoffen die voor opname in het verdrag in aanmerking komen, waarbij alle mogelijkheden voor die chemische stof, met inbegrip van beheer en beëindiging, aan bod komen. Met het oog op het opstellen van die evaluatie worden zowel de partijen als de waarnemers bij het verdrag uitgenodigd de toetsingscommissie te voorzien van relevante informatie inzake de aan mogelijke regulerende maatregelen voor die chemische stof verbonden sociaaleconomische overwegingen.

Overeenkomstig bijlage F bij het Verdrag van Stockholm moet bij deze informatie naar behoren rekening worden gehouden met de uiteenlopende mogelijkheden en situaties bij de partijen en behoort de volgende indicatieve lijst met punten te worden bestudeerd:

a) doeltreffendheid en doelmatigheid van mogelijke regulerende maatregelen voor het bereiken van de doelen op het gebied van risicobeperking;

b) alternatieven (producten en procedés);

c) positieve en/of negatieve gevolgen voor de samenleving van de uitvoering van mogelijke regulerende maatregelen;

d) gevolgen van afval en afvalverwijdering (in het bijzonder verouderde voorraden bestrijdingsmiddelen en sanering van verontreinigde locaties);

e) toegang tot informatie en educatie van het publiek;

f) toestand van de controle- en monitoringcapaciteit; en

g) nationale of regionale regulerende maatregelen die zijn getroffen, met inbegrip van informatie inzake alternatieven, en andere relevante informatie met betrekking tot risicobeheer.

Op basis van de risicoprofielen en risicobeheerevaluaties die zijn opgesteld voor de drie voor opname door de achtste Conferentie van de Partijen in de bijlagen bij het Verdrag van Stockholm voorgedragen chemische stoffen, heeft de toetsingscommissie tijdens haar twaalfde vergadering aanbevelingen gedaan voor de maatregelen (zoals hierboven toegelicht) die voor elk van de stoffen moeten worden genomen teneinde de doelstellingen van het verdrag te verwezenlijken, daarbij rekening houdend met de sociaaleconomische effecten van die maatregelen.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Als Partij bij het Verdrag van Stockholm moet de Europese Unie een jaarlijkse bijdrage leveren aan het trustfonds van dat verdrag. Die bijdrage zal in het licht van de conclusies van de besprekingen tijdens de achtste vergadering van de Conferentie van de Partijen over de begroting voor de periode 2018-2019 worden aangepast. De jaarbijdrage van de Europese Unie voor 2016 bedroeg ongeveer 113 000 EUR en werd uit bestaande toewijzingen gefinancierd.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplannen en regelingen betreffende toezicht, evaluatie en verslaguitbrenging

Het Verdrag van Stockholm schrijft voor dat de partijen bij dat verdrag een uitvoeringsplan opstellen en dat plan regelmatig herzien en actualiseren met gegevens over nieuw opgenomen chemische stoffen. Het verdrag bevat ook voorschriften inzake toezicht, evaluatie van de doeltreffendheid, en verslaguitbrenging. Al die elementen komen aan bod in Verordening (EG) nr. 850/2004, waarbij het verdrag ten uitvoer wordt gelegd.