Toelichting bij COM(2017)162 - Standpunt EU in de Regionale Conventie betreffende de pan-Euro-mediterrane preferentiële oorsprongsregels over het verzoek van Oekraïne om partij te worden bij die conventie

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

De Regionale Conventie betreffende de pan-Euro-mediterrane preferentiële oorsprongsregels 1 (hierna 'de conventie' genoemd) bevat bepalingen over de oorsprong van goederen die op grond van de desbetreffende overeenkomsten tussen de partijen worden verhandeld.

In artikel 5, lid 1, van de conventie is bepaald dat een derde partij partij kan worden bij de conventie, mits het kandidaat-land of -gebied een vrijhandelsovereenkomst met preferentiële oorsprongsregels heeft met ten minste één partij bij de overeenkomst. Te dien einde moet de derde partij overeenkomstig artikel 5, leden 2 en 3, van de conventie schriftelijk een verzoek om toetreding indienen bij de depositaris van de conventie, die vervolgens het verzoek ter overweging naar het Gemengd Comité zendt. In artikel 2, punt 2, van de conventie is bepaald dat in deze conventie onder 'derde partij' een buurland of gebied wordt verstaan dat geen partij is bij deze conventie.

Oekraïne heeft op 12 september 2016 schriftelijk een verzoek om toetreding bij de depositaris van de conventie (de secretaris-generaal van de Raad van de EU) ingediend.

De Oekraïense autoriteiten hebben bevestigd dat Oekraïne een vrijhandelsovereenkomst heeft met verschillende partijen bij de conventie, namelijk met de EU, de EVA-landen, de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië en Montenegro. Oekraïne voldoet bijgevolg aan de in artikel 5, lid 1, van de conventie vastgestelde voorwaarde om partij bij de conventie te worden.

Het verzoek moet daarom bij het Gemengd Comité van de conventie worden ingediend op grond van artikel 4, lid 3, onder b), van de conventie, zodat dit kan besluiten om Oekraïne uit te nodigen tot de conventie toe te treden. Het door de EU in het Gemengd Comité in te nemen standpunt moet door de Raad worden vastgesteld.

Voor de toetreding van Oekraïne zijn volgens de Commissie geen overgangsmaatregelen vereist zoals bedoeld in artikel 4, lid 3, onder c, van de conventie.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

De rechtsgrondslag voor het besluit van de Raad is artikel 207 in samenhang met artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

In artikel 218, lid 9, VWEU is bepaald dat de Raad, op voorstel van de Commissie of van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, een besluit vaststelt tot bepaling van het standpunt dat namens de Unie wordt ingenomen in een krachtens een internationale overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt.

Het besluit dat door het Gemengd Comité van de conventie moet worden genomen, valt onder deze bepaling.

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Het voorstel betreft een gebied dat onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie valt.

3. RESULTATEN VAN EX-POSTEVALUATIES, RAADPLEGINGEN VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELINGEN

Raadpleging van belanghebbenden

De partijen bij de conventie en de lidstaten zijn op de vergadering van het Gemengd Comité van de conventie van 28 september 2016 in kennis gesteld van het verzoek van Oekraïne.

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid

Er behoefde geen beroep te worden gedaan op externe deskundigheid.

Effectbeoordeling

Er hoefde ook geen effectbeoordeling te worden verricht, omdat voor de toetreding van een derde partij tot de conventie uitsluitend is vereist dat deze partij een vrijhandelsovereenkomst heeft met ten minste een van de partijen bij de conventie.