Toelichting bij COM(2017)182 - Verlenging van het recht van aanspraak voor coproducties zoals vastgesteld in artikel 5, protocol betreffende culturele samenwerking bij de Vrijhandelsovereenkomst met Korea

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

De Vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten en de Republiek Korea is op 6 oktober 2010 ondertekend en is in 2015 gesloten met de vaststelling van Besluit 2015/2169 van de Raad betreffende de sluiting van de vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Zuid-Korea, anderzijds (“het besluit”). In het Protocol betreffende culturele samenwerking (hierna ' het protocol ' genoemd), dat in het kader van de vrijhandelsovereenkomst door de partijen is gesloten, is een kader vastgesteld waarbinnen de partijen samenwerken om de uitwisseling van culturele activiteiten, goederen en diensten, onder meer in de audiovisuele sector, te vergemakkelijken en de voorwaarden voor dergelijke uitwisselingen te verbeteren.

Het desbetreffende recht van aanspraak op ondersteuning was oorspronkelijk vastgesteld voor een periode van drie jaar (van 1 juli 2011 tot 30 juni 2014). Het werd met drie jaar verlengd tot 30 juni 2017 bij het Uitvoeringsbesluit 2014/226/EU van de Raad van 14 april 2014 betreffende de verlenging van de periode waarin een aanspraak voor audiovisuele coproducties bestaat zoals vastgesteld in artikel 5 van het Protocol betreffende culturele samenwerking bij de Vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Korea, anderzijds. Thans wordt voorgesteld de periode met nog eens drie jaar te verlengen.

Samenhang met de huidige bepalingen op dit beleidsgebied

Met het protocol zijn de partijen, in overeenstemming met hun respectieve wetgeving, onder andere overeengekomen dat audiovisuele coproducties van producenten uit de EU en uit Korea onder bepaalde specifieke voorwaarden in aanmerking komen voor steun van de respectieve regelingen ter bevordering van plaatselijke en regionale culturele inhoud.

Dergelijke coproducties kunnen in de EU als Europese producties en in Korea als Koreaanse producties worden beschouwd, voor zover zij aan de voorwaarden van artikel 5 van het protocol voldoen (zie met name lid 8, onder a) tot en met c)).

Het programma Creatief Europa, een onderdeel van MEDIA, ondersteunt de ontwikkeling en distributie van Europese audiovisuele producties uit de deelnemende Europese landen. Mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan, kunnen gegadigden uit derde landen aan sommige regelingen deelnemen.

Sommige regelingen, met name de markttoegang en opleidingsprogramma’s, dragen bij tot het creëren van een omgeving die bevorderlijk is voor coproducties door financiering te verstrekken voor markten, netwerkbijeenkomsten en workshops, onder andere met Korea. Daarnaast helpt de regeling Internationale coproducties Europese en internationale coproductiepartners, waaronder Korea, elkaar te ontmoeten en verstrekt zij indirecte steun voor audiovisuele producties die worden gecoproduceerd door internationale coproductiefondsen.

Samenhang met andere beleidsterreinen van de Unie

Het Protocol betreffende culturele samenwerking is door de EU en Korea in 2015 gesloten als onderdeel van de vrijhandelsovereenkomst. Het werd met name gezien als een instrument om het Verdrag van de Organisatie van de Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur (Unesco) van 2005 betreffende de bescherming en de bevordering van de diversiteit van cultuuruitingen te promoten.

Het bestaande recht van aanspraak betreft coproducties die steun krijgen van samenwerkingsverbanden van nationale regelingen en fondsen voor audiovisuele producties. De gecoproduceerde werken kunnen eveneens worden aangemerkt als “Europese producties” in de zin van de definitie van artikel 1, onder n), ii), van de Richtlijn audiovisuele mediadiensten .

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

De procedure voor de verlenging van het recht van aanspraak is vastgelegd in artikel 5 van het protocol. De vereiste stappen zijn genomen.

In artikel 5, lid 8, van het protocol is bepaald dat indien wordt besloten dat het recht van aanspraak moet worden verlengd, het met nog een periode van drie jaar kan worden verlengd en daarna automatisch met perioden van dezelfde duur wordt verlengd, tenzij een van de partijen het recht van aanspraak ten minste drie maanden vóór het verstrijken van de termijn schriftelijk opzegt. Coproducties die van vóór een dergelijke opzegging dateren, kunnen nog steeds voor de respectieve regelingen voor de bevordering van plaatselijke en regionale culturele inhoud in aanmerking komen.

Gelet op de bijzondere omstandigheden en de politieke gevoeligheid van samenwerking op dit gebied is het dienstig een voorstel te doen voor een besluit van de Raad tot verlenging van het recht van aanspraak. Een dergelijk voorstel dat betrekking heeft op de verlenging van de toepassing van een deel van een internationale overeenkomst moet artikel 218, lid 6, VWEU als grondslag hebben. De regels voor de besluitvorming van de instellingen van de EU zijn neergelegd in de verdragen en staan niet ter beschikking van de lidstaten noch van de instellingen zelf. Bij besluiten van de Raad houdende sluiting van internationale overeenkomsten kan niet van de verdragen worden afgeweken waar het gaat om de procedure tot verlenging van de geldigheidsduur van verplichtingen voortvloeiend uit daarbij gesloten internationale overeenkomsten.

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Een tweede verlenging van het recht van aanspraak biedt de Europese audiovisuele sector kansen om zijn aanwezigheid op de snelgroeiende Koreaanse markt te bestendigen en zijn marktaandeel, ervaring en kennis te vergroten.

Sommige lidstaten hebben met succes op bilaterale basis audiovisuele producties opgezet, maar andere nog niet en daarom biedt het recht van aanspraak op EU-niveau nog steeds potentieel voor deelname door een groter aantal landen.

De Europese Commissie heeft inzake de productie van films beperkte bevoegdheden; deze rol komt toe aan de nationale filmfondsen, ook wat internationale coproducties betreft. Daarom zal een grotere betrokkenheid van de nationale filmfondsen nodig zijn om het protocol in de praktijk ten uitvoer te leggen.

Evenredigheid

Studies en data van het Europees Waarnemingscentrum voor de audiovisuele sector hebben aangetoond dat coproducties hogere kijkcijfers opleveren. Films uit de EU hebben in Korea (in bioscopen) sinds 2009 een marktaandeel van 5% volgens bezoekersaantallen en 20% volgens het aantal uitgebrachte films. Koreaanse films hebben in de EU een marktaandeel van 1 % volgens bezoekersaantallen en 2 % volgens het aantal uitgebrachte films. Uitoefening van het recht van aanspraak voor coproducties zou bijgevolg bijdragen tot het vergroten van de marktaandelen op een groeiende markt (het aantal toelatingen in Korea is sinds 2011 met 41% toegenomen).

Dat er tot dusver weinig is gebruikgemaakt van het protocol lijkt te maken te hebben met een gebrek aan concrete informatie op nationaal niveau over de stimulansen die beschikbaar zijn voor coproducties. Daarom moeten er zowel Europees als nationaal doelgerichte maatregelen worden genomen (inzake financieringsmogelijkheden, opleidingen, netwerkvorming).

Het succes van de bilaterale coproducties toont trouwens aan dat er ruimte en mogelijkheden zijn om meer te doen. Bij voorbereidende besprekingen in de Groep audiovisuele aangelegenheden hebben de lidstaten te kennen gegeven bereid te zijn op Europees niveau samen te werken om coproducties in het kader van het Europese protocol te promoten, met de coproducties op bilateraal niveau als voorbeeld van goede praktijk.

De verlenging van het recht van aanspraak is noodzakelijk om deze maatregelen te kunnen nemen.

Keuze van het instrument

Elk uitdrukkelijk besluit inzake het recht van aanspraak, dat betrekking heeft op de verlenging van de toepassing van een deel van een internationale overeenkomst, moet artikel 218, lid 6, VWEU als grondslag hebben.

3. RESULTATEN VAN EX-POSTEVALUATIES, RAADPLEGINGEN VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELINGEN

Ex-postevaluaties/geschiktheidscontroles van bestaande wetgeving

Niet van toepassing.

Raadplegingen van belanghebbenden

In het protocol is vastgelegd dat elke partij een interne adviesgroep moest oprichten, bestaande uit vertegenwoordigers van de culturele en audiovisuele sector die actief zijn op de door dit protocol bestreken gebieden. De EU-adviesgroep is op 5 september 2016 in Brussel bijeengekomen om de resultaten van de tenuitvoerlegging van het recht op ondersteuning te beoordelen in termen van een grotere culturele diversiteit en een voor beide partijen voordelige samenwerking inzake coproducties.

De adviesgroep constateerde het gebrek aan Europees-Koreaanse audiovisuele coproducties die aan de voorwaarden van het procol voldoen, maar was desondanks van mening dat het protocol de potentie heeft om een nuttig instrument te zijn. De adviesgroep was voorstander van het verlengen van het recht op ondersteuning voor Europees-Koreaanse coproducties, maar maakte enige kanttekeningen bij de praktische toegevoegde waarde, waaraan in de bedrijfstak meer bekendheid moet worden gegeven. De Commissie heeft algemene voorlichting over het protocol gegeven, maar er is behoefte aan meer praktijkgerichte en gedetailleerde informatie voor professionals. De adviesgroep concludeerde dat de voordelen die het protocol biedt, moeten worden gepromoot op het niveau van de sector, de lidstaten en de EU.

Op 3 oktober 2016 is tijdens een vergadering van het Comité culturele zaken van de Raad van de Europese Unie het recht van aanspraak voor audiovisuele coproducties met de lidstaten van de EU besproken. De lidstaten gaven aan bereid te zijn meer samen te werken op Europees niveau om coproducties te promoten.

Na raadpleging van de lidstaten en gezien het advies van de adviesgroep wordt de Commissie uitgenodigd de verlenging van het recht van aanspraak voor te stellen.

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid

Studies en gegevens van het Europees Waarnemingscentrum voor de audiovisuele sector waarnaar eerder is verwezen.

Effectbeoordeling



Niet van toepassing.

Gezonde regelgeving en vereenvoudiging

Niet van toepassing.

Grondrechten

Niet van toepassing.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Geen.

5. OVERIGE ELEMENTEN


Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

De Commissie zal de uitoefening van het recht van aanspraak voor audiovisuele coproducties blijven volgen aan de hand van gegevens van het Europees Waarnemingscentrum voor de audiovisuele sector, in het bijzonder wat animatiefilms betreft.

Het Comité voor culturele samenwerking tussen de Europese Unie en haar lidstaten enerzijds, en de Republiek Korea anderzijds, zal één keer per jaar bijeenkomen om de voortgang te bekijken en de knelpunten en mogelijkheden te bespreken.

Toelichtende stukken (bij richtlijnen)

Niet van toepassing.

Toelichting bij de specifieke bepalingen van het voorstel

1.

Het recht van aanspraak wordt nogmaals met drie jaar verlengd, tot juni 2020. Dit recht is neergelegd in artikel 5 van het protocol, als volgt:


“Voor de toepassing van dit protocol wordt onder coproductie verstaan een audiovisueel werk dat door producenten uit Korea en de EU gezamenlijk wordt geproduceerd en waarin die producenten in overeenstemming met dit protocol hebben geïnvesteerd.

De partijen stimuleren onderhandelingen over nieuwe, en de uitvoering van bestaande, coproductieovereenkomsten tussen een of meer lidstaten van de Europese Unie en Korea. Zij herbevestigen dat de lidstaten van de Europese Unie en Korea financiële voordelen kunnen toekennen aan audiovisuele coproducties, zoals omschreven in bestaande of toekomstige bilaterale coproductieovereenkomsten waarbij een of meer lidstaten van de Europese Unie en Korea partij zijn.

In overeenstemming met hun respectieve wetgeving bevorderen de partijen coproducties tussen producenten uit de EU en uit Korea, onder meer door ervoor te zorgen dat voor coproducties aanspraak kan worden gemaakt op hun respectieve regelingen ter bevordering van plaatselijke en regionale culturele inhoud.

Voor audiovisuele coproducties kan aanspraak worden gemaakt op de EU-regeling voor de bevordering van plaatselijke en regionale culturele inhoud zoals bedoeld in lid 3, omdat zij beschouwd worden als ″Europese productie″ in de zin van artikel 1, punt n) i), van Richtlijn 89/552/EEG, zoals gewijzigd bij Richtlijn 2007/65/EG of bij latere wijzigingen, met het oog op de in artikel 4, lid 1, en artikel 3 decies, lid 1, van Richtlijn 89/552/EEG, zoals gewijzigd bij Richtlijn 2007/65/EG of bij latere wijzigingen, bedoelde bevordering van audiovisuele werken.

Voor audiovisuele coproducties kan aanspraak worden gemaakt op Koreaanse regelingen voor de bevordering van plaatselijke en regionale culturele inhoud zoals bedoeld in lid 3, omdat zij voor de toepassing van artikel 40 van de Wet inzake de bevordering van speelfilms en videoproducties (Wet nr. 9676 van 21 mei 2009) of latere wijzigingen daarvan, artikel 71 van de Omroepwet (Wet nr. 9280 van 31 december 2008) of latere wijzigingen daarvan, en het Bericht betreffende de programmaverhouding (Bericht nr. 2008-135 van de Koreaanse Communicatiecommissie van 31 december 2008) of latere wijzigingen daarvan als Koreaans werk worden beschouwd.

Voor coproducties kan aanspraak worden gemaakt op de respectieve regelingen van de partijen voor de bevordering van plaatselijke en regionale culturele inhoud, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a) de audiovisuele coproducties komen tot stand door samenwerking tussen ondernemingen die rechtstreeks of door een meerderheidsaandeel in handen zijn en blijven van een lidstaat van de Europese Unie of van Korea en/of van onderdanen van een lidstaat van de Europese Unie of van Korea;

b) de representatieve directeur(en) of manager(s) van de coproducerende ondernemingen, is (zijn) onderdaan van een lidstaat van de Europese Unie of van Korea en kan (kunnen) aantonen dat hij (zij) daar hun wettige verblijfplaats heeft (hebben);

c) voor alle audiovisuele coproducties andere dan tekenfilms is de participatie van producenten uit twee lidstaten van de Europese Unie vereist. Voor tekenfilms is participatie van producenten uit drie lidstaten van de Europese Unie vereist. De financiële bijdrage van de producent of producenten uit elk van die lidstaten van de Europese Unie bedraagt ten minste 10 %;

d) de respectieve financiële bijdrage van alle producenten uit de EU samen en van alle producenten uit Korea samen aan een audiovisuele coproductie andere dan een tekenfilm moet ten minste 30 % van de totale productiekosten van die coproductie bedragen. Voor tekenfilms moet de respectieve bijdrage ten minste 35 % van de totale productiekosten bedragen;

e) de bijdrage van alle producenten samen van elk van de partijen omvat een daadwerkelijke technische en artistieke participatie, waarbij de bijdragen van beide partijen met elkaar in evenwicht zijn. In het bijzonder mag de technische en artistieke bijdrage van alle producenten samen van elk van de partijen bij audiovisuele coproducties andere dan tekenfilms niet meer dan 20 procentpunten afwijken van hun financiële bijdrage en in geen geval meer dan 70 % van de totale bijdrage uitmaken. Bij tekenfilms mag de technische en artistieke bijdrage van alle producenten samen van elk van de partijen niet meer dan 10 procentpunten afwijken van hun financiële bijdrage en in geen geval meer dan 65 % van de totale bijdrage uitmaken;

f) producenten uit derde landen die het Unesco-Verdrag hebben geratificeerd, mogen, waar dat mogelijk is, voor maximaal 20 % in de totale productiekosten en/of de technische en artistieke bijdrage in de audiovisuele coproductie participeren.”

Deze voorwaarden moeten het Europese karakter van de coproducties – door het vereiste van ten minste twee lidstaten – en een juist evenwicht tussen kosten en baten van de coproductie voor de partijen waarborgen. Er geldt bijgevolg een minimale financiële bijdrage voor de partijen, terwijl de technische en artistieke bijdrage, bestaande uit professionele inputs en dus werkgelegenheid, maximaal 10% meer dan de financiële bijdrage mag bedragen. De vereisten voor tekenfilms liggen hoger vanwege de gevoeligheid van de sector, waarvoor meer technische inputs nodig zijn en de kostenverschillen tussen de EU en Korea aanzienlijker kunnen zijn.

De partijen herbevestigen dat het recht om voor coproducties aanspraak te maken op hun respectieve regelingen voor de bevordering van plaatselijke en regionale culturele inhoud wederzijdse voordelen meebrengt en dat coproducties die aan de criteria voldoen respectievelijk als Europese/Koreaanse producties worden beschouwd zonder dat verdere voorwaarden worden opgelegd.

Het recht om voor coproducties aanspraak te maken op ondersteuning van de respectieve regelingen van de partijen voor de bevordering van plaatselijke en regionale culturele inhoud wordt vastgesteld voor een periode van drie jaar.