Toelichting bij COM(2017)624 - Ondertekening van de overeenkomst met Noorwegen betreffende administratieve samenwerking, bestrijding van fraude en invordering van schuldvorderingen op het gebied van de btw

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Verordening (EU) nr. 904/2010 1 van de Raad en Richtlijn 2010/24/EU 2 van de Raad vormen het rechtskader waarbinnen de lidstaten kunnen samenwerken om fraude te voorkomen en te bestrijden en schuldvorderingen in te vorderen op het gebied van de btw.

De ervaring in de lidstaten heeft evenwel geleerd dat fraudeurs vaak bedrijven in derde landen inschakelen om misbruik te maken van de zwakke plekken in het controlesysteem.

Samenwerking met derde landen is daarom van wezenlijk belang om btw-fraude te bestrijden. Noorwegen, met name, is een lid van de Europese Economische Ruimte dat een vergelijkbaar btw-stelsel als de EU heeft en een goede traditie van samenwerking op het gebied van de btw met de EU-lidstaten kent.

In 2009 speelde Noorwegen een cruciale rol toen het de lidstaten op de hoogte bracht van btw-ploffraude met CO2-emissierechten. Tussen 2009 en 2012 hebben de Noorse belastingautoriteiten de autoriteiten van de lidstaten inlichtingen verstrekt over frauduleuze transacties ten belope van in totaal 2 703 miljoen EUR. Noorse ambtenaren hebben ook met een aantal lidstaten deelgenomen aan multilaterale controles in de energiesector en waren aanwezig als waarnemer bij de btw-observatie (Eurofisc 3 -werkterrein 4). Noorwegen heeft ook verschillende lidstaten ingelicht over de transacties van ploffers die gebruikmaakten van de Noorse alternatieve betalingsplatforms.

Dit toont aan welke voordelen een samenwerking met Noorwegen de lidstaten kan opleveren. Binnen het huidige rechtskader is de administratieve samenwerking met Noorwegen echter van incidentele aard en slechts mogelijk op basis van bilaterale overeenkomsten tussen Noorwegen en afzonderlijke lidstaten, het Noordse Verdrag of een zeldzaam verzoek aan Noorwegen om als waarnemer deel te nemen aan de bijeenkomsten op het werkterrein 'btw-observatie'.

De bilaterale overeenkomst tussen de EU en Noorwegen zal een robuust rechtskader scheppen voor een degelijke samenwerking tussen Noorwegen en alle lidstaten. Deze samenwerking zal worden opgezet volgens dezelfde structuur als die van de huidige samenwerking tussen de EU-lidstaten en er zal een beroep kunnen worden gedaan op dezelfde instrumenten, zoals elektronische platforms en e-formulieren.

Samenhang met de huidige bepalingen op dit beleidsgebied

In het btw-actieplan (COM(2016) 148 final van 7 april 2016) heeft de Commissie aangekondigd dat betere samenwerking met niet-EU-landen op het gebied van de btw het mogelijk moet maken om het EU-systeem van administratieve samenwerking uit te breiden naar niet-EU-landen, met name om effectieve belastingheffing van e-commerce te garanderen.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Onderhavig voorstel voor een besluit van de Raad wordt voorgelegd overeenkomstig artikel 113 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) in samenhang met artikel 218, lid 5, en artikel 218, lid 8, tweede alinea.

Naast de gebieden waarvoor de Unie overeenkomstig artikel 3, lid 1, VWEU exclusief bevoegd is, is zij ook, overeenkomstig artikel 3, lid 2, VWEU 'exclusief bevoegd een internationale overeenkomst te sluiten indien een wetgevingshandeling van de Unie in die sluiting voorziet, indien die sluiting noodzakelijk is om de Unie in staat te stellen haar interne bevoegdheid uit te oefenen of indien die sluiting gevolgen kan hebben voor gemeenschappelijke regels of de strekking daarvan kan wijzigen'.

Volgens de 'AETR/ERTA'-zaak van het Hof van Justitie geldt de exclusieve bevoegdheid van de Unie ten aanzien van een overeenkomst wanneer het onderwerp daarvan onder het toepassingsgebied van interne gemeenschappelijke regels valt of onder een gebied waarop in verregaande mate al dergelijke regels zijn vastgesteld, dan wel wanneer er regels zijn vastgesteld op gebieden die buiten het gemeenschappelijk beleid vallen, en met name op gebieden waarop harmonisatiemaatregelen zijn genomen.

Het onderwerp van de voorgenomen overeenkomst, namelijk administratieve samenwerking, bestrijding van fraude en invordering van schuldvorderingen op het gebied van de btw, valt onder het toepassingsgebied van interne gemeenschappelijke regels, met name dat van Verordening (EU) nr. 904/2010 van de Raad van 7 oktober 2010 betreffende de administratieve samenwerking en de bestrijding van fraude op het gebied van de belastingen over de toegevoegde waarde en van Richtlijn 2010/24/EU van de Raad van 16 maart 2010 betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit belastingen, rechten en andere maatregelen. De Unie heeft bijgevolg de exclusieve bevoegdheid om met Noorwegen een overeenkomst betreffende administratieve samenwerking, bestrijding van fraude en invordering van schuldvorderingen op het gebied van de btw te sluiten.

Daarom heeft de Raad de Commissie bij artikel 1 van zijn besluit van 9 december 2014 gemachtigd namens de Unie onderhandelingen met Noorwegen te openen.

De inhoud van de overeenkomst sluit aan bij de onderhandelingsrichtsnoeren van de Raad die zijn opgenomen in het addendum bij het besluit van de Raad van 9 december 2014 waarbij de Commissie werd gemachtigd namens de Unie onderhandelingen te openen voor een overeenkomst tussen de Europese Unie en Noorwegen betreffende administratieve samenwerking, bestrijding van fraude en invordering van schuldvorderingen op het gebied van de btw.

De in de overeenkomst opgenomen samenwerkingsinstrumenten zijn dezelfde als die in het EU-samenwerkingskader, met uitzondering van toegang tot databanken. Laatstgenoemd instrument werd van de overeenkomst uitgesloten omdat toegang niet evenredig werd geacht met de doelstellingen. Het btw-informatie-uitwisselingssysteem (VIES 4 ) geeft de lidstaten namelijk de mogelijkheid toegang te krijgen tot informatie over intra-EU-transacties en deze zijn niet relevant in het kader van de samenwerking met Noorwegen.

3. RESULTATEN VAN EX-POSTEVALUATIES, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELINGEN

Raadpleging van belanghebbenden

De overeenkomst betreft administratieve samenwerking op het gebied van de btw tussen de belastingdiensten van de EU-lidstaten en Noorwegen. Over de tekst is in 2015 en 2016 onderhandeld met de Noorse autoriteiten.

Gedurende dit volledige proces is de Groep belastingvraagstukken van de Raad (CWPT) op de hoogte gehouden van de voortgang van de onderhandelingen en geraadpleegd over de resultaten ervan.

4. OVERIGE ELEMENTEN

Toelichting bij de specifieke bepalingen van het voorstel

1.

Titel I - Algemene bepalingen


Het doel bestaat erin het kader voor administratieve samenwerking ten behoeve van de bestrijding van btw-fraude en bijstand bij invordering van btw-schuldvorderingen te scheppen (artikel 1).

De definities (artikel 3) zijn in overeenstemming met de desbetreffende EU-wetgeving. De overeenkomst bevat aldus de definitie van 'verzoekende autoriteit' ten behoeve van zowel de administratieve samenwerking en de fraudebestrijding in het kader van titel II (in overeenstemming met de definitie in Verordening (EU) nr. 904/2010 van de Raad) als de invorderingsbijstand in het kader van titel III (in overeenstemming met de definitie in Richtlijn 2010/24/EU van de Raad) (Noot: in het Engels wordt hier 'requesting authority' respectievelijk 'applicant authority' gebruikt). Ook de e-formulieren die de lidstaten momenteel gebruiken in het kader van de administratieve bijstand binnen de EU, zijn gebaseerd op deze definities. Door dezelfde definities te gebruiken zullen in de samenwerking met Noorwegen dan ook dezelfde eformulieren kunnen worden gebruikt zonder dat de lay-out ervan sterk moet worden gewijzigd.

Ook wat organisatie betreft (artikel 4) worden de structuren gevolgd waarin Verordening (EU) nr. 904/2010 en Richtlijn 2010/24/EU van de Raad voorzien. In dit verband kan worden opgemerkt dat de overeenkomst geen mogelijkheid bevat om 'verbindingsbureaus' aan te wijzen voor specifieke soorten belastingen, zoals is bepaald in artikel 4, lid 3, van Richtlijn 2010/24/EU, omdat deze overeenkomst alleen betrekking heeft op de btw.

De partijen garanderen dat de voor de inlichtingenuitwisseling noodzakelijke communicatiesystemen functioneren. Daarom moet een servicelevelagreement (SLA) worden gesloten (artikel 5) om de technische kwaliteit en kwantiteit voor het functioneren van het communicatie- en inlichtingenuitwisselingssysteem te bepalen. In dit SLA zal geen sprake zijn van het VIES, dat niet als een samenwerkingsinstrument met Noorwegen in deze overeenkomst is opgenomen.

De partijen moeten de vertrouwelijkheid en de bescherming van persoonsgegevens waarborgen zoals vastgesteld in de desbetreffende EU-wetgeving (Richtlijn 95/46/EG). Artikel 6 bevat de voorwaarden voor de openbaarmaking van gegevens uitsluitend aan met de toepassing van de btw-wetgeving belaste nationale autoriteiten en het gebruik van die gegevens; het gebruik voor andere doeleinden uitsluitend wanneer de wetgeving van de staten dit toestaat en na instemming van de staat die de inlichtingen heeft verstrekt; het gebruik van de uitgewisselde gegevens; de doorgifte van de inlichtingen aan een derde staat en aan een derde land; de doorgifte van de van een derde land ontvangen inlichtingen.

2.

Titel II - Administratieve samenwerking en bestrijding van fraude


Titel II voorziet in dezelfde samenwerkingsinstrumenten (uitwisseling van inlichtingen en administratieve onderzoeken, spontane uitwisseling van inlichtingen, terugmelding, automatische uitwisseling van inlichtingen, administratieve notificatie, aanwezigheid in de administratiekantoren en deelname aan administratieve onderzoeken, gelijktijdige controles en Eurofisc) als Verordening (EU) nr. 904/2010 van de Raad, met uitzondering van de toegang tot databanken via het VIES-systeem. Ook de termijnen voor het verstrekken van inlichtingen zijn dezelfde als die in het EU-rechtskader.

Wat uitwisseling van inlichtingen op verzoek betreft, wordt in artikel 7, lid 4, verwezen naar de gevallen waar de prestatie belastbaar is in de staat van de verzoekende autoriteit maar de belastingplichtige gevestigd is in de staat van de aangezochte autoriteit. In die gevallen kan de verzoekende autoriteit de btw alleen bepalen door om bijstand te verzoeken bij de aangezochte autoriteit. Daarom voorziet het artikel in een minimale reeks gegevens die de aangezochte autoriteit de verzoekende autoriteit moet toezenden. De onder deze bepaling vallende categorieën die in bijlage 1 bij de overeenkomst zijn opgenomen, betreffen invoer met een te verwaarlozen waarde, diensten met betrekking tot onroerende goederen, telecommunicatiediensten, radio- en televisieomroepdiensten en langs elektronische weg verrichte diensten.

Wat de automatische uitwisseling van inlichtingen betreft (artikel 11), zullen de partijen in het Gemengd Comité (artikel 41) de uit te wisselen categorieën van inlichtingen bepalen.

De participatie van Noorwegen in Eurofisc (artikel 15) zal de Eurofisc-verbindingsambtenaren die zijn aangewezen door de bevoegde autoriteit van een staat, geen toegang verlenen tot de databanken van de andere staat. Voorts kan de Eurofisc-verbindingsambtenaar van Noorwegen niet de rol van voorzitter of coördinator van een werkterrein vervullen en heeft hij geen stemrecht.

Op grond van artikel 17 kan een belastingdienst weigeren administratieve onderzoeken te verrichten wanneer het verzoek een onevenredige administratieve last voor de aangezochte autoriteit met zich meebrengt en de verzoekende autoriteit niet alle binnenlandse inlichtingenbronnen heeft uitgeput. Verder kan het bankgeheim niet worden aangevoerd als reden om administratieve bijstand te weigeren.

Het Gemengd Comité zal de formulieren voor de inlichtingenuitwisseling vaststellen. De eformulieren die thans door de lidstaten worden gebruikt in het kader van Verordening (EU) nr. 904/2010 van de Raad en Richtlijn 2010/24/EU van de Raad, kunnen ook voor de doeleinden van deze overeenkomst worden gebruikt, zij het met enkele kleine taalkundige aanpassingen. De huidige versie van deze e-formulieren verwijst immers alleen naar 'lidstaten' en 'intracommunautaire' transacties.

3.

Titel III - Invordering


Titel III bevat instrumenten voor invorderingsbijstand die vergelijkbaar zijn met die in Richtlijn 2010/24/EU: uitwisseling van inlichtingen (met inbegrip van aanwezigheid in de administratiekantoren en deelname aan administratieve onderzoeken in de aangezochte staat), bijstand bij de notificatie van documenten, en invorderings- en conservatoire maatregelen.

De voorwaarden en specifieke vereisten voor deze vormen van invorderingsbijstand zijn ook in overeenstemming met die van Richtlijn 2010/24/EU.

Het toepassingsgebied van deze overeenkomst is evenwel beperkt tot schuldvorderingen op het gebied van de btw en daaraan verbonden administratieve sancties, boetes, heffingen en toeslagen, interest en kosten (in overeenstemming met artikel 2, lid 1, onder b), van de overeenkomst). In tegenstelling tot Richtlijn 2010/24/EU vallen andere belastingen en rechten niet onder het toepassingsgebied van deze overeenkomst. Deze beperking is in overeenstemming met het door de Raad goedgekeurde onderhandelingsmandaat.

Om evenwel de bijstand bij de invordering van andere belastingen te vergemakkelijken en de administratieve lasten te verlichten, voorziet artikel 40, lid 4, erin dat het elektronische communicatienetwerk en de voor de tenuitvoerlegging van deze overeenkomst goedgekeurde standaardformulieren (die overeenkomen met de standaardformulieren die thans worden gebruikt voor de invorderingsbijstand tussen de EU-lidstaten onderling) ook kunnen worden gebruikt voor invorderingsbijstand in verband met andere schuldvorderingen indien die invorderingsbijstand mogelijk is krachtens een ander bilateraal of multilateraal wettelijk bindend instrument voor administratieve bijstand tussen de staten. Deze mogelijkheid - en niet verplichting - om ook voor andere belastingen gebruik te maken van het communicatienetwerk en de standaardformulieren, kan in de praktijk nuttig zijn, aangezien de niet-betaling van belastingen gewoonlijk niet beperkt blijft tot btw-schulden. Daarom biedt de overeenkomst de mogelijkheid om één verzoekformulier te gebruiken voor invorderingsbijstand voor schuldvorderingen op het gebied van de btw (op basis van deze overeenkomst) en voor andere belastingen (op basis van andere overeenkomsten). Iedere lidstaat zal zelf, samen met Noorwegen, moeten beslissen of en hoe hij van de mogelijkheid waarin artikel 40, lid 4, voorziet, gebruik wenst te maken.

Artikel 23 van deze overeenkomst heeft betrekking op uitwisseling van inlichtingen zonder voorafgaand verzoek. Op basis van deze bepaling kan een staat de staat van vestiging of woonplaats inlichten over een aanstaande teruggaaf van 'belastingen of rechten' aan een in een andere staat gevestigde of woonachtige persoon. Deze bepaling is vergelijkbaar met artikel 6 van Richtlijn 2010/24/EU, dat betrekking heeft op de uitwisseling van inlichtingen zonder voorafgaand verzoek over aanstaande terugbetalingen van 'belastingen of rechten, met uitzondering van de btw'.

De bij Richtlijn 2010/24/EU (artikelen 8 en 12) ingevoerde uniforme titels (uniform notificatieformulier en uniforme titel voor het nemen van executiemaatregelen in de aangezochte staat) zijn in deze overeenkomst opgenomen (artikelen 25 en 29). Deze standaardformulieren, die al door alle EU-lidstaten worden gebruikt, zullen ook toepassing vinden voor notificatie- en invorderingsdoeleinden in de betrekkingen met Noorwegen. De Noorse taal zal worden toegevoegd aan de automatische vertaling van deze formulieren.

Met het oog op een snelle en vlotte tenuitvoerlegging van de invorderingsbijstand met Noorwegen is in artikel 40, lid 5, van de overeenkomst bepaald dat, totdat en voor zover er door het Gemengd Comité geen nadere voorschriften voor de tenuitvoerlegging van titel III zijn aangenomen, de bevoegde autoriteiten gebruikmaken van de voorschriften, met inbegrip van de standaardformulieren, die al zijn aangenomen voor de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2010/24/EU van de Raad.

4.

Titel IV - Tenuitvoerlegging en toepassing


Bij artikel 41 wordt een Gemengd Comité opgericht, dat is samengesteld uit vertegenwoordigers van de partijen. Het Gemengd Comité ziet toe op de juiste werking en tenuitvoerlegging van de overeenkomst. Het treedt op bij eenparigheid van stemmen en stelt zijn reglement van orde vast.

Voor de toepassing van deze overeenkomst zal Noorwegen gebruikmaken van de eformulieren en het CCN/CSI 5 -netwerk, die Uniecomponenten zijn van de in punt A van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 1286/2013 (Fiscalis-2020) 6 bedoelde Europese informatiesystemen. Afhankelijk van de technische oplossing die wordt gekozen om Noorwegen te verbinden met het CCN/CSI-netwerk, zal het Gemengd Comité bepalen welke financiële bijdrage Noorwegen aan de algemene begroting van de Europese Unie moet leveren.

De Commissie vertegenwoordigt de Europese Unie in het Gemengd Comité en de lidstaten kunnen eraan deelnemen. Voordat evenwel besluiten van het Gemengd Comité kunnen worden vastgesteld, moet eerst het standpunt van de Europese Unie worden vastgesteld overeenkomstig de regels van artikel 113 VWEU (met eenparigheid van stemmen). De Commissie zal die standpunten vervolgens ter harte nemen en verdedigen in het Gemengd Comité.

5.

Titel V - Slotbepalingen


Deze overeenkomst zal deel uitmaken van het EU-acquis en voorrang hebben op andere bilaterale of multilaterale wettelijk bindende instrumenten betreffende administratieve samenwerking op hetzelfde gebied. Dit betekent dat de bepalingen van deze overeenkomst van toepassing zullen zijn in gevallen van onverenigbaarheid.