Toelichting bij COM(2017)646 - Twee jaar na Parijs - vorderingen inzake het nakomen van de klimaatverplichtingen van de EU

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

EUROPESE COMMISSIE

1.

Brussel, 7.11.2017


COM(2017) 646 final

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD


FMT:BoldTwee jaar na Parijs – vorderingen inzake het nakomen van de klimaatverplichtingen van de EU/FMT
FMT:Bold(overeenkomstig artikel 21 van Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en een rapportagemechanisme voor overige informatie op nationaal niveau en op het niveau van de Unie met betrekking tot klimaatverandering, en tot intrekking van Beschikking nr. 280/2004/EG) /FMT

(required under Article 21 of Regulation (EU) No 525/2013 of the European Parliament and of the Council of 21 May 2013 on a mechanism for monitoring and reporting greenhouse gas emissions and for reporting other information at national and Union level relevant to climate change and repealing Decision No 280/2004/EC)

{SWD(2017) 357 final}


2.

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD



Twee jaar na Parijs – vorderingen inzake het nakomen van de klimaatverplichtingen van de EU

(overeenkomstig artikel 21 van Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en een rapportagemechanisme voor overige informatie op nationaal niveau en op het niveau van de Unie met betrekking tot klimaatverandering, en tot intrekking van Beschikking nr. 280/2004/EG)


Inhoudsopgave


3.

1. 1. Algemeen overzicht


4.

2. 2. Klimaatfinanciering


5.

3. 3. Vermindering van emissies van de EU


6.

4. 4. Aanpassing aan klimaatverandering


7.

5. 5. Deelnemen aan een internationaal klimaatbeleid



Figuren

8.

Figuur 1: Vorderingen met het behalen van de Europese streefwaarden voor 2020 en 2030 (totale broeikasgasemissies binnen de EU)


Figuur 2: Ontwikkeling binnen de EU van het reële bbp, de broeikasgasemissies en de broeikasgasemissieintensiteit in de periode 1990-2016

Figuur 3: Ontwikkeling van emissies per hoofd van de bevolking van de grootste economieën, 1990-2012

Figuur 4: Door de LULUCF-sector geboekte emissies en verwijderingen per activiteit, 2013-2015

Figuur 5: Relatief verschil tussen de geraamde niet-ETS-emissies in 2020 en de streefwaarden voor 2020 (in % van emissies in 2005).

9.

Figuur 6: Voorlopige geboekte cumulatieve LULUCF-netto-uitstoot en -verwijderingen per lidstaat (2013-2015)


Figuur 7: Cumulatief overschot van de jaarlijkse emissieruimte voor de jaren 2013-2015, als percentage van de emissies in 2005

Figuur 8: Verandering in het gebruik van ETS-ontvangsten, 2013-2016 (in miljoen EUR)

Figuur 9: Binnenlands gebruik van veilinginkomsten, 2013-2016 (in miljard EUR)

Figuur 10: De drie voorgestelde juridische pijlers van het raamwerk voor klimaatbeleid 2030


1. Algemeen overzicht

1.1.Vorderingen wat betreft het behalen van de beoogde emissievermindering van 40% voor 2030

De EU en haar lidstaten blijven zich inzetten voor de Overeenkomst van Parijs en klimaatactie, deels omdat zij een wetenschappelijk bewezen noodzakelijkheid zijn, en deels vanwege de economische mogelijkheden in dat verband. De EU en haar 28 lidstaten hebben hun ratificatie-oorkonden ingediend en zullen hun toezeggingen gestand doen hun binnenlandse emissies tussen 1990 en 2030 met minstens 40 % te verminderen.

In 2016 waren de broeikasgasemissies van de EU, gebaseerd op voorlopige gegevens over 2016, reeds 23 % onder het niveau van 1990, exclusief landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw (LULUCF) en inclusief internationale luchtvaart (zie Figure 1 ).

Volgens de meest recente, op bestaande maatregelen gebaseerde prognoses van de lidstaten zal de 20 %-doelstelling voor 2020 worden gehaald. In 2030 zullen emissies naar verwachting 30 % lager zijn dan in 1990, als er geen aanvullende maatregelen worden genomen. De EU voert daarom op dit moment onderhandelingen over nieuwe wetgeving om te garanderen dat ze haar doelstelling van het verminderen van de emissies met minstens 40 % tussen 1990 en 2030 haalt (zie paragraaf 3).

10.

Figuur 1: Vorderingen met het behalen van de Europese streefwaarden

voor 2020 en 2030 (totale broeikasgasemissies binnen de EU)


De EU heeft de economische groei en de emissies succesvol ontkoppeld, en zet deze trend voort (zie Figure 2 ). Van 1990 tot 2016 groeide het bbp van de EU met 53 %, terwijl de totale emissies met 23 % verminderden. In die periode is de broeikasgasemissieintensiteit van de economie van de EU (de verhouding tussen emissies en bbp) gehalveerd.


11.

Figuur 2: Ontwikkeling binnen de EU van het reële bbp, de broeikasgasemissies

en de broeikasgasemissieintensiteit in de periode 1990-2016


Ex-postevaluatie van het klimaatbeleid wijst uit dat de lagere emissieintensiteit van de economie hoofdzakelijk te danken is aan innovatie. Innovatie omvat niet alleen het gebruikmaken van koolstofarme technologieën zoals hernieuwbare energie, maar ook het verhogen van de productiviteit, bijvoorbeeld door efficiëntere elektriciteitscentrales en auto's. Het effect van relatieve verschuivingen tussen economische sectoren, bv. van industrie naar dienstverlening, is in de EU als geheel marginaal geweest.


12.

Figuur 3: Ontwikkeling van emissies per hoofd van de bevolking van de grootste economieën, 1990-2012



Volgens ramingen is het aandeel van de EU aan de wereldwijde broeikasgasemissies gedaald van 17,3 % in 1990 tot 9,9 % in 2012, en is het aandeel van de EU aan CO2-emissies gedaald van 19,7 % in 1990 tot 9,6 % in 2015. Uit een vergelijking tussen de emissies per hoofd van de bevolking van de drie belangrijkste broeikasgassen (CO2, CH4 en N2O) voor de drie grootste economieën blijkt dat de EU en China significant lagere emissies per hoofd van de bevolking hadden dan de VS (zie Figure 3 ).

In 2015 leverde de LULUCF-sector in de EU een opgegeven koolstofput die 305 Mt CO2-equivalent absorbeerde (inclusief akkerland en grasland). Het geboekte krediet, dat het verschil vertegenwoordigt tussen de opgegeven waarde en een referentiewaarde, steeg van 115 Mt CO2-equivalent in 2013 naar 122 Mt in 2015. Bosbeheer neemt het grootste deel van dit krediet voor zijn rekening (zie Figure 4 ). De EU blijft wat het niet hebben van een debet uit de LULUCF-sector betreft dus op schema en zal haar toezeggingen zoals verwoord in het Protocol van Kyoto zeer waarschijnlijk gestand kunnen doen.


13.

Figuur 4: Door de LULUCF-sector geboekte emissies en verwijderingen per activiteit, 2013-2015



1.2.Vorderingen met het behalen van de doelstellingen voor 2020

Volgens de laatste, op bestaande maatregelen gebaseerde prognoses van de lidstaten zullen de emissies in 2020 naar verwachting 26 % lager zijn dan in 1990. De EU blijft dus op schema wat betreft de doelstelling de binnenlandse emissies in 2020 met 20 % te hebben verminderd en voldoet dus aan haar verplichtingen voor de tweede verbintenisperiode van het Kyotoprotocol.

Tussen 2005 en 2016 daalden de emissies van onder het EU-emissiehandelssysteem (ETS) vallende stationaire bronnen (elektriciteitscentrales, raffinaderijen, e.d.) met 26 %. Dit is beduidend meer dan de 23 % reductie die als doelstelling voor 2020 was vastgesteld. Dergelijke emissies vertegenwoordigen 40 % van de totale broeikasgasemissies in de EU in 2016. Van 2015 tot 2016 daalden de totale emissies in de EU met 0,7 % en steeg het algemene bbp met 1,9 %, waarmee de loskoppeling van emissies en het bbp wordt bevestigd.

Broeikasgasemissies van onder het EU-ETS vallende vaste installaties daalden volgens voorlopige gegevens met 2,9 % vergeleken met 2015. Dit markeert een dalende trend in emissies sinds de start van fase 3 van de EU-ETS. Daarnaast is het overschot aan emissierechten dat sinds 2009 was opgebouwd significant geslonken, tot ongeveer 1,69 miljard emissierechten, omdat er minder emissierechten werden geveild. Het overschot is op zijn laagste niveau sinds 2013.

Niet onder het EU-ETS vallende emissies waren in 2016 11 % lager dan in 2005, waarmee de doelstelling voor 2020 (een reductie van 10 %) werd overtroffen. In 2016 stegen ze echter voor het tweede jaar op rij, met 0,9 %. Dit kan deels worden verklaard door de lagere olieprijzen en deels door de weersomstandigheden in zowel 2015 als 2016, waardoor er meer behoefte aan verwarming was. In het kader van de beschikking inzake de verdeling van de inspanningen (ESD) moeten lidstaten in niet onder het ETS vallende sectoren (gebouwen, transport, afval en landbouw) bindende jaarlijkse doelstellingen inzake broeikasgasemissies halen voor 2013-2020. Malta is er in geen van de jaren 2013-2015 in geslaagd zijn ESD-doelstelling te halen en heeft gebruikgemaakt van het flexibiliteitsmechanisme om aan zijn juridische verplichtingen te voldoen. Voorlopige schattingen voor 2016 geven aan dat Malta, België, Finland en Ierland er waarschijnlijk niet in zullen slagen hun streefcijfers voor niet-ETS-sectoren te behalen.

Volgens nationale, op reeds uitgevoerd beleid gebaseerde prognoses zullen de meeste lidstaten hun 2020-doelstellingen waarschijnlijk halen (zie Figure 5 ). Slechts een aantal zal aanvullende maatregelen moeten nemen, of gebruikmaken van flexibele instrumenten zoals het kopen van emissieruimten van lidstaten die hun doelstellingen hebben overtroffen of van overschotten van de eerste jaren van de periode.

Sommige lidstaten bevinden zich met betrekking tot 2020 in een speciale situatie.

·In Ierland zullen de emissies tussen 2015 en 2020 naar verwachting met 6 procentpunten stijgen en boven de jaarlijkse ESD-emissieruimte blijven, en zullen de emissies van de vervoerssector met 12 % stijgen. In juni 2017, als deel van de jaarlijkse cyclus economische coördinatie van de EU (het Europees semester), is de aanbeveling gedaan dat Ierland meer in het openbaar vervoer investeert.

·De emissies van Malta zullen naar verwachting de jaarlijkse ESD-emissieruimte blijven overstijgen. Emissies van fluorkoolwaterstoffen en van de vervoerssector stegen.


14.

Figuur 5: Relatief verschil tussen de geraamde niet-ETS-emissies in 2020

en de streefwaarden voor 2020 (in % van emissies in 2005).

15.

prestatie



·België zal zijn streefwaarde voor 2020 naar verwachting met 3,5 procentpunten missen. Zoals aangegeven in het Europees semester dient de samenstelling van de openbare uitgaven te worden verbeterd om ruimte te creëren voor investeringen in de infrastructuur, waaronder de vervoersinfrastructuur. Voortzetting van de gunstige fiscale voorwaarden voor bedrijfsauto's draagt bij tot vervuiling, files en broeikasgasemissies.

·Volgens de meest recente nationale ramingen zal Duitsland naar verwachting het streefcijfer voor 2020 met 3,3 procentpunten missen. Volgens de voorlopige gegevens lagen de niet-ETS emissiereducties van Duitsland in 2016 slechts iets onder de streefwaarde.

·Naar verwachting zullen Oostenrijk en Luxemburg hun streefwaarden voor 2020 met een marge van minder dan 3 procentpunten missen.

·Volgens zijn eigen prognose zal Finland zijn 2020-emissiedoelstelling met een marge van minder dan 1 procentpunt missen. De voorlopige gegevens voor 2016 geven echter aan dat de niet-ETS emissies van Finland al 3 procentpunten hoger lagen dan de emissieruimte voor dat jaar.

Wat LULUCF betreft is er in de meeste lidstaten in het kader van het Kyotoprotocol sprake van een geboekte cumulatieve nettoverwijdering voor de periode van 2013 tot 2015. Volgens de voorlopige cijfers hebben alleen Letland, Bulgarije, Finland en Nederland een netto-uitstoot. NB: de LULUCF-boekingen zijn voorlopig omdat zij over de periode 2013 tot 2020 worden gecumuleerd en de volledige boekingen dus nog niet kunnen worden vastgesteld. Toch is er, zoals boven vermeld, tot op heden geen significant risico op niet-naleving op EU-niveau.

16.

Figuur 6: Voorlopige geboekte cumulatieve LULUCF-netto-uitstoot en -verwijderingen per lidstaat (2013-2015)



1.3.Naleving van de beschikking inzake de verdeling van de inspanningen van de lidstaten

Alle 28 lidstaten voldeden aan hun ESD-verplichtingen voor de jaren 2013-2015. Malta stootte meer uit dan zijn jaarlijkse emissieruimte (AEA), maar dekte zijn overschot aan emissies door eenheden van Bulgarije te kopen. Zweden stootte minder uit dan zijn emissieruimte en annuleerde zijn overtollige (emissie-)eenheden om de milieu-integriteit van het systeem te verbeteren. Tot nu toe zijn er geen internationale kredieten van het mechanisme voor schone ontwikkeling (CDM) of de gezamenlijke uitvoering (JI) gebruikt om te voldoen aan de ESD-verplichtingen. Het verwachte cumulatieve overschot aan jaarlijkse emissieruimte per lidstaat voor de jaren 2013-2015 wordt weergegeven in Figure 7 .

Figuur 7: Cumulatief overschot van de jaarlijkse emissieruimte voor de jaren 2013-2015,

17.

als percentage van de emissies in 2005



2. Klimaatfinanciering

2.1.Inkomsten uit het veilen van ETS-emissierechten van de EU

In de periode 2013-2016 verdienden lidstaten bijna 15,8 miljard EUR aan het veilen van EU-ETS-emissierechten. Ongeveer 80 % is voor klimaat- en energiedoeleinden gebruikt of is daarvoor bestemd. Lidstaten gaven aan dat het merendeel van deze inkomsten in het binnenland zullen worden gebruikt (zie Figure 8 ).

18.

Figuur 8: Verandering in het gebruik van ETS-ontvangsten, 2013-2016 (in miljoen EUR)



Figure 9 geeft een overzicht van het binnenlandse gebruik van inkomsten voor energie- en klimaatdoelstellingen per categorie. De grootste categorie is hernieuwbare energie, gevolgd door energie-efficiëntie en duurzaam vervoer.


19.

Figuur 9: Binnenlands gebruik van veilinginkomsten, 2013-2016 (in miljard EUR)



In Griekenland, Malta, Portugal en Spanje is bijvoorbeeld het grootste aandeel van deze inkomsten geïnvesteerd in hernieuwbare energie. Daarentegen is in Tsjechië, Frankrijk, Hongarije en Slowakije het grootste aandeel van de veilinginkomsten geïnvesteerd in energie-efficiëntie, bv. in het renoveren van appartementencomplexen. Op Cyprus is 30 % van de veilinginkomsten besteed aan bosbeheer, terwijl 33 % van de inkomsten in Italië naar de aanpassing aan de klimaatverandering gaat.

NER 300

NER 300 (Reserve voor nieuwkomers) is een van de grootste financieringsprogramma's ter wereld voor innovatieve, koolstofarme energiedemonstratieprojecten. Negenendertig innovatieve demonstratieprojecten op het gebied van hernieuwbare energie en koolstofafvang en -opslag, in 20 EU-lidstaten, kregen 2,1 miljard EUR aan financiering uit de veiling van 300 miljoen ETS-emissierechten. Vier van deze projecten zijn nu operationeel en 16 hebben het stadium van de definitieve investeringsbeslissing bereikt.

Er is ongeveer 2,2 miljard EUR aan aanvullende particuliere investeringen aangetrokken. In totaal is dus ongeveer 4,3 miljard EUR vrijgemaakt, waarmee de weg is gebaand voor verdere markttoepassing en dalende kosten. Deze projecten zijn echter als eerste in hun soort risicovol en tot dusverre zijn vier projectvoorstellen er niet in geslaagd voldoende financiering op te halen; deze projecten moesten worden geannuleerd. Begin 2017 besloten de lidstaten niet-uitgegeven middelen, in totaal minstens 436 miljoen EUR, opnieuw te investeren in relevante koolstofarme projecten middels twee bestaande financieringsinstrumenten die worden beheerd door de Europese Investeringsbank, namelijk de 'InnovFin Energy Demo Projects' en de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen ("Connecting Europe Facility").

Het Zweedse project Windmark Blaiken is één van de vier reeds operationele NER 300-projecten. Het ontwikkelde een 225 MW-windmolenpark in een arctisch klimaat met turbines uitgerust met innovatieve anti-bevriezingssystemen. Het NER 300-programma financiert uitsluitend de aanvullende kosten die dit innovatieve systeem maakt.


2.2.Integratie van het klimaatbeleid in de EU-begroting

Naar verwachting zal minstens 20 % van de EU-begroting tussen 2014 en 2020 worden toegewezen aan klimaatrelevante uitgaven, een bedrag van ongeveer 200 miljard EUR. De stand van de uitvoering is als volgt.

-Vijf Europese structuur- en investeringsfondsen (ESI-fondsen), namelijk het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Cohesiefonds, het Europees Sociaal Fonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij. Zij zijn verantwoordelijk voor meer dan 43 % van de EU-begroting. Achtentwintig partnerschapsovereenkomsten en meer dan 530 fondsspecifieke programma's dragen bij aan de financiering van het klimaatbeleid. Een gemeenschappelijke methodologie is vastgesteld om te bepalen op welk niveau de doelstellingen op het gebied van klimaatverandering worden ondersteund. Meer dan 115 miljard EUR zal worden gereserveerd voor de ondersteuning van klimaatdoelstellingen, wat overeenkomt met 25 % van de totale fondsen.

De MYRTE en PAGLIA ORBA platforms in Corsica, Frankrijk zijn mede gefinancierd door het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling. Deze platforms produceren energie en slaan deze op middels een waterstofketen. Deze bestaat uit een elektrolyseapparaat dat waterstof e n water produceert van watermoleculen tijdens uren dat er weinig wordt verbruikt. Deze energie wordt vervolgens gedistribueerd via een brandstofcel die energie produceert tijdens uren dat er veel wordt verbruikt, bijvoorbeeld 's avonds wanneer de fotovoltaïsche panelen inactief zijn.


-Het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) omvat het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo), die samen 39 % van de EU-begroting voor hun rekening nemen. Sinds 1990 zijn landbouwgerelateerde niet-CO2-emissies in de EU met 24 % gedaald. GLB-ondersteuning voor klimaatvriendelijke landbouw heeft bijgedragen aan deze loskoppeling. Milieuwetgeving zoals de nitraatrichtlijn hebben ook bijgedragen aan de vermindering van de emissies.

Het GLB vereist van landbouwers die rechtstreekse betalingen ontvangen bepaalde landbouwmethoden toe te passen die goed zijn voor het klimaat en het milieu. Landbouwers dienen ook te voldoen aan een aantal statutaire vereisten met betrekking tot klimaatverandering en milieu. Het gemeenschappelijk landbouwbeleid streeft er bijvoorbeeld ook naar emissies te verminderen door landbouwmodernisering te ondersteunen waarmee energieverbruik wordt verminderd, hernieuwbare energie wordt geproduceerd, het beheer van de veestapel en van het land en de inputefficiëntie wordt verbeterd. Ondersteuning voor bebossing, bosbescherming en duurzaam bosbeheer dragen ook bij tot vermindering van de emissies. Volgens ramingen was in 2016 18,7 miljard EUR van de GLB-begroting klimaatgerelateerd. Daarnaast wordt het gebruik van innovatieve strategieën gestimuleerd door de programma's voor plattelandsontwikkeling, die helpen de emissies te verminderen en de capaciteit om koolstof en organisch materiaal vast te leggen in landbouwgrond te verhogen.

-Horizon 2020, het belangrijkste EU-financieringsprogramma voor onderzoek en innovatie (O&I), heeft een begroting van 79 miljard EUR voor 2014-2020. Van deze begroting wordt naar verwachting 35 % besteed aan het ondersteunen van klimaatgerelateerde O&I. Deze ondersteuning omvat doelgerichte R&O-acties gericht op maatschappelijke uitdagingen en bottom-up, vraaggestuurde financiering.

In de eerste drie jaar van Horizon 2020 werd ongeveer 4 miljard EUR ingezet voor maatschappelijke uitdagingen zoals klimaatverandering, koolstofarme energie en industriële processen, schoon vervoer en een duurzame bio-economie. Daarbovenop werd ongeveer 2 miljard EUR verstrekt ter ondersteuning van bottom-up wetenschappelijke initiatieven en innovatieve ideeën via de pijlers 'excellente wetenschap' en 'industrieel leiderschap' van het programma.

Na de vaststelling van de Overeenkomst van Parijs tijdens de COP21 zullen de inspanningen en hulpbronnen verder worden geconcentreerd op de bestrijding van klimaatverandering en het koolstofarm maken van de economie. Een nieuw aandachtsgebied van de EU, 'Bouwen aan een koolstofarme, klimaatbestendige toekomst', zal de implementatie van de Overeenkomst van Parijs specifiek ondersteunen met een begroting voor 2018-2020 van ongeveer 3 miljard EUR. Acties zullen de innovatie op het gebied van schone energie en vervoer versnellen, het ontwerpen van kostenefficiënte mitigatieroutes en aanpassingsplanning ondersteunen, en nieuwe wetenschappelijke inzichten opleveren voor nationale strategieën voor het midden van de eeuw, de zesde beoordelingscyclus van de IPPC en de algemene inventarisatie van het UNFCCC (Klimaatverdrag) in 2023.

Horizon 2020 staat open voor de wereld en veel van deze projecten en activiteiten zullen worden gerealiseerd via internationale samenwerkingsactiviteiten die de internationale inspanning om de klimaatuitdaging aan te gaan, vooruithelpen.

-Het Europees fonds voor strategische investeringen (EFSI) is een initiatief ondersteund met een garantie van 16 miljard EUR uit de EU-begroting, aangevuld met een toewijzing van 5 miljoen EUR uit de eigen middelen van de Europese Investeringsbank (EIB). Dit fonds ondersteunt strategische investeringen op belangrijke gebieden zoals infrastructuur, onderwijs, onderzoek en milieu- enhulpbronnenefficiëntie, alsook financiering van innovatie en risico voor kleine bedrijven. Met een totale garantie van 21 miljard EUR zal het EFSI medio 2018 naar verwachting 315 miljard EUR hebben gemobiliseerd voor investeringen. Het EFSI heeft reeds verschillende investeringen op het gebied van hernieuwbare energie gefinancierd, waaronder vervoers-, industrie- en energieopslagprojecten. Voor 2018-2020 is er een uitbreiding van het fonds, EFSI 2.0, in voorbereiding. Het uitgebreide fonds is met name bedoeld voor innovatieve, koolstofarme projecten die bijdragen aan de verwezenlijking van de klimaatdoelstellingen van de Unie. Met EFSI 2.0 zal de EU-garantie stijgen tot 26 miljard EUR, aangevuld met een EIB-toewijzing van 7,5 miljard EUR. Naar verwachting zal EFSI 2.0 in de nieuwe configuratie voor eind 2020 een totaal van minstens een half biljoen EUR aan investeringen mobiliseren.

-Het LIFE-subprogramma voor klimaatactie draagt bij tot de uitvoering en ontwikkeling van klimaatbeleid en -wetgeving via actiesubsidies en financiële instrumenten. In 2016 is 54,5 miljoen EUR toegekend aan 29 projecten die voor de EU waarde toevoegden op het gebied van mitigatie, aanpassing, bestuur en informatie. Twee LIFE-proefprojecten voor financiële instrumenten liggen momenteel ten uitvoer: de particuliere financiering van energie-efficiëntie (PF4EE), die erop is gericht de particuliere financiering van investeringen energie-efficiëntieprojecten te verhogen, en de faciliteit voor de financiering van natuurlijk kapitaal (NCFF), die investeringen in natuurlijk kapitaal ondersteunt, investeringen die doelstellingen op het gebied van biodiversiteit en/of aanpassing aan de klimaatverandering helpen realiseren. Tot dusverre hebben zes lokale banken innovatieve leenfaciliteiten voor investeringen in energie-efficiëntie gecreëerd, vooral voor kleine en middelgrote ondernemingen in Tsjechië, Spanje, België, Frankrijk, Italië en Portugal. Wat betreft de faciliteit voor de financiering van natuurlijk kapitaal (NCFF) is er één project ondertekend, in Nederland. De NCFF-lening van 6 miljoen EUR aan Rewilding Europe Capital zal 30 instandhoudings- en rewilding-bedrijven verspreid over heel Europa kunnen ondersteunen, waaronder reisbureaus die zich specialiseren in ecotoerisme, duurzame-visserijbedrijven en producenten van natuurlijke producten zoals honing.

LIFE METHAmorphosis is een Spaans project dat mede wordt gefinancierd in het kader van LIFE 2014. Het richt zich op het verbeteren van afvalverwerking, het verminderen van energieverbruik en het produceren van biomethaan door het op industriële schaal demonstreren van twee innovatieve afvalbehandelingssystemen: één voor stedelijke afvalbehandelingsinstallaties en de ander voor agro-industriële en andere verwerkingsinstallaties van organisch afval.


3. Vermindering van emissies van de EU

In het kader van de Overeenkomst van Parijs hebben de EU en haar lidstaten zich samen verbonden hun emissies in 2030 ten opzichte van de niveaus van 1990 met minstens 40 % te verminderen. Deze verbintenis is gekoppeld aan een aantal wetsvoorstellen op het gebied van klimaatactie, energie en transport. De voorstellen worden momenteel met het Europees Parlement en de Raad besproken. Figure 10 toont hoe de drie belangrijkste pijlers van het door de EU voorgestelde raamwerk voor klimaatbeleid 2030, dat alle broeikasgasemissies beslaat, met elkaar samenhangen. Er is voorgesteld dat de tenuitvoerlegging nauwlettend zal worden gemonitord via de governance van de energie-unie van de EU. De publieke en private belanghebbenden van de lidstaten zullen bij het voldoen aan de overkoepelende broeikasgassendoelstellingen voor 2030 ook worden geholpen door:

I.het verschaffen van klimaatfinanciering (zie vorige paragraaf) zonder daarbij vooruit te lopen op de toewijzing van financiële middelen voor de klimaatfinanciering in het volgende meerjarig financieel kader; en

II.aanvullende nieuwe EU-brede wetgeving, in het bijzonder met betrekking tot energie-efficiëntie, hernieuwbare energie, emissienormen voor auto's, vrachtwagens en zware bedrijfsvoertuigen, koolstofafvang en -opslag, en gefluoreerde gassen.


20.

Figuur 10: De drie voorgestelde juridische pijlers van het raamwerk voor klimaatbeleid 2030



Max. 100 Mt CO2-eq.


21.

Verdeling van de inspanningen



Max. 280 Mt CO2-eq.


3.1.Herziening van het EU-ETS – fase 4 (2021-2030)

Het wetgevingsvoorstel van de Commissie van juli 2015 ter herziening van het EU-ETS voor fase 4 streeft ernaar de emissies van energieproductiecentrales en industrie in 2030 met 43 % te hebben verminderd vergeleken met de niveaus in 2005. Het Europees Parlement en de Raad zijn momenteel betrokken bij trialoogonderhandelingen, waarbij het in februari 2017 standpunten heeft ingenomen wat betreft de herziening van de richtlijn.

Het voorstel zou de jaarlijkse reductie van het aantal emissierechten verhogen van de huidige 1,74 % tot 2,2 % teneinde een vermindering van de emissies te bewerkstelligen en zo de onderliggende milieudoelstelling te realiseren. In hun standpunten stellen zowel het Parlement als de Raad voor het EU-ETS verder te versterken door de snelheid waarmee emissierechten in de Marktstabiliteitsreserve (MSR) worden geplaatst vanaf 2019 tijdelijk te verdubbelen. Met deze verandering kan de MSR het bestaande overaanbod van emissierechten op de markt sneller verminderen.

Omdat de Europese leiders overeengekomen zijn de toewijzing van kosteloze emissierechten na 2021 voort te zetten, zijn ook voorstellen gedaan voor de noodzakelijke veranderingen om de relevante regels bij te werken. Dit omvat bijgewerkte benchmarks om waar nodig de technologische vooruitgang weer te geven, criteria voor de toekomstige samenstelling van de koolstoflekkagelijst en procedures die productiewijzigingen weerspiegelen.

Er zijn verschillende voorstellen gedaan voor mechanismen voor het financieren van een koolstofarme economie, in het bijzonder een innovatiefonds (ter ondersteuning van innovatieve, hernieuwbare energie en koolstofarme innovatie in de industrie, alsook koolstofafvang, -gebruik en -opslag) en een moderniseringsfonds (modernisering van de energiesystemen van EU-lidstaten met een lager bbp).

3.2.Voorstellen voor verordeningen betreffende de verdeling van inspanningen en landgebruik voor 2021-2030

Twee voorstellen die in juli 2016 ter tafel werden gebracht, beschrijven hoe de EU-lidstaten hun verbintenis om hun niet-ETS-emissies in 2030 met 30 % terug te brengen ten opzichte van 2005 precies ten uitvoer moeten brengen. Het Europees Parlement en de Raad zijn momenteel betrokken bij trialoogonderhandelingen, en hebben tussen juni en oktober 2017 standpunten ingenomen over de twee voorstellen.

Allereerst, met betrekking tot de sectoren buiten de ETS en LULUCF, zou elke lidstaat voor 2021-2030 bindende jaarlijkse emissiegrenswaarden voor broeikasgassen moeten hebben. De lidstaten zijn overeengekomen hun inspanningen te delen op basis van eerlijkheid, solidariteit, kosteneffectiviteit en milieu-integriteit. Het voorstel onderkent dat de verschillende lidstaten niet allemaal over dezelfde capaciteit beschikken om actie te ondernemen en stelt hen dus voor 2030 verschillende doelen, primair gebaseerd op het bbp per hoofd van de bevolking in 2013. De voorgestelde doelstellingen voor 2030 lopen uiteen van een reductie van 0 % tot een reductie van 40 % vergeleken met de niveaus van 2005. Twee nieuwe soorten beperkte flexibiliteit worden genoemd: toestaan dat in aanmerking komende lidstaten EU-ETS-emissierechten gebruiken, en alle lidstaten toestaan meer actie te ondernemen in landgebruiksectoren om aan een deel van hun bindende doelstellingen met betrekking tot het delen van de inspanningen te voldoen.

Ten tweede zouden de lidstaten hun broeikasgasemissies en -verwijderingen van landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw in evenwicht moeten brengen in het kader van de 'regel voor geen debet'. Er wordt voorgesteld dat broeikasgasemissies van landgebruik in hun geheel moeten worden gecompenseerd door een equivalente verwijdering van CO₂ uit de atmosfeer door middel van maatregelen in die sector of de sectoren waarin inspanningen worden gedeeld. Als een lidstaat bijvoorbeeld een bos kapt, moet de lidstaat de resulterende emissies compenseren door een nieuw bos te planten, door bestaande bossen, akkerland en grasland duurzamer te beheren, of door de emissies in sectoren waarin inspanningen worden gedeeld verder te verminderen. Daarnaast zouden lidstaten de optie hebben LULUCF-kredieten te verhandelen. Als dit boekhoudsysteem ten uitvoer wordt gelegd zou het de lidstaten helpen boeren en boswachters te stimuleren over te gaan op een klimaatslim landbouw- bosbeheer.

3.3.Strategie voor emissiearme mobiliteit

De mobiliteitssector van de EU is een belangrijke werkgever en onmisbare factor in het wereldwijde concurrentievermogen van de Europese economie. Een modern mobiliteitssysteem is noodzakelijk voor de overgang naar een koolstofarme economie. Tot de maatregelen behoren het ontwikkelen van schone technologieën door middel van verbeterde emissienormen, en het gebruikmaken van koolstofarme brandstoffen. In juli 2016 nam de Commissie de Europese strategie voor emissiearme mobiliteit aan die is gebaseerd op drie pijlers: een efficiënter vervoerssysteem, emissiearme alternatieve energie voor vervoer en emissiearme en emissievrije voertuigen.

De Commissie streeft naar de invoering van coöperatieve, communicerende en geautomatiseerde voertuigen, die bijdragen aan het verminderen van emissies en files. Daarnaast stelt de Commissie aanpassingen voor aan de reguleringskaders voor tolheffing op wegen, elektronische tolheffing en gecombineerd vervoer.

Wat betreft schone technologieën wordt innovatie en efficiëntie gestimuleerd door EU-brede emissienormen voor kooldioxide. De Commissie stelt voor de periode na 2020 nieuwe normen voor voor auto's en vrachtauto's, en heeft een monitoring- en rapportagesysteem voorgesteld voor emissies van zware voertuigen dat de weg baant voor normen voor dit type voertuigen in 2018. Het voorgestelde onderzoek naar de openbare aanbesteding van schone voertuigen zal bijdragen aan het creëren van een markt voor innovatieve en emissiearme producten.

Met betrekking tot het gebruik van koolstofarme en hernieuwbare brandstoffen heeft de Commissie in 2016 voorgesteld de richtlijn hernieuwbare energie te herschikken met een sterke component geavanceerde biobrandstoffen, door middel van een EU-brede verplichting op het gebied van brandstofleveranciers voor vervoer. De voorgestelde herziening van de richtlijn energieprestatie van gebouwen (zie paragraaf 3.4) en de nieuwe opzet voor de elektriciteitsmarkt zullen bijdragen aan het bieden van oplaadpunten in gebouwen en een elektriciteitsnet dat geschikt is voor dit doel, en ondersteunen de overgang naar een emissieloze mobiliteit. De richtlijn infrastructuur voor alternatieve brandstoffen biedt een krachtig kader voor het garanderen van de beschikbaarheid van infrastructuur, gemeenschappelijke standaarden en consumentenvoorlichting voor alternatieve energie. De Commissie vaardigt een Actieplan infrastructuur voor alternatieve brandstoffen uit voor de aanpak van governance, financiering en interoperabiliteit van infrastructuurdiensten.

3.4.Energie-efficiëntie

De Commissie heeft een herziening van de richtlijn energie-efficiëntie voorgesteld met een bindende EU-doelstelling van 30 % voor 2030. De richtlijn energie-efficiëntie zal ook de energiebesparingseisen tot 2030 uitbreiden en de regels voor het berekenen van energiebesparing vereenvoudigen.

Het onderzoek van de Europese richtlijn betreffende de energieprestaties van gebouwen stimuleert het gebruik van slimme technologie in gebouwen en omvat belangrijke maatregelen voor het verder stimuleren van investeringen in energie-efficiëntie en hernieuwbare energie.

3.5.Hernieuwbare energie

In het kader van de voorgestelde herschikking van de richtlijn hernieuwbare energie moeten hernieuwbare energiebronnen in 2030 minstens 27 % van het bruto-eindverbruik van energie uitmaken. Deze bindende doelstelling sluit aan op de conclusies van de Europese Raad van oktober 2014. De herschikte richtlijn creëert ook een innovatievriendelijk regelgevingsklimaat en stimuleert langetermijninvesteringen.

3.6.Governance

De Europese Commissie heeft in november 2016 een voorstel voor een verordening aangenomen voor het bestuur van de energie-unie. Dit vereist van de lidstaten dat ze geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen opstellen die een periode van 10 jaar beslaan, beginnend met de periode 2021 tot 2030. De plannen zullen hun nationale energie- en klimaatdoelstellingen beschrijven en aangeven welke bijdrage zij leveren aan de doelstellingen van de EU, inclusief de gezamenlijke EU-doelstellingen wat betreft energie-efficiëntie en hernieuwbare energie. De plannen zouden ook afgestemd moeten worden met de langetermijnstrategieën (voorgestelde tijdskader: 50 jaar) voor een emissiearme economie die elke 10 jaar worden ingediend.

De voorstellen stellen een agenda vast waarbij het opstellen, afronden en bijwerken van de plannen nauw is afgestemd op de vijfjarige evaluatiecyclus zoals opgesteld in de Overeenkomst van Parijs. De plannen bieden de EU en de lidstaten informatie voor de deelname aan de faciliterende dialoog in 2018 en de algemene inventarisatie in 2023 en elke vijf jaar daarna.

Het voorstel legt ook geïntegreerde monitoring- en verslagleggingsregels vast voor het bijhouden van de vooruitgang in de tenuitvoerlegging van de plannen. Het biedt specifieke mechanismen voor het sluiten van lacunes in het bereiken van de EU-doelstellingen voor energie-efficiëntie en hernieuwbare energie. Het biedt ook een transparant, nauwkeurig, uitgebreid, compleet en consistent monitoringmechanisme voor broeikasgasemissies waarmee de EU voldoet aan haar rapportageverplichtingen in het kader van de Overeenkomst van Parijs.

Lidstaten zijn al bezig met het opstellen van hun nationale plannen, waarbij meer dan twee derde politieke processen heeft opgezet om deze plannen voor te bereiden. Meer dan de helft van de lidstaten heeft de bevolking geraadpleegd met betrekking tot de nationale plannen. Ongeveer de helft heeft reeds langetermijnstrategieën voor het klimaat met een vooruitzicht tot minstens 2030. Meer dan een derde van de lidstaten heeft bij de Commissie aangegeven dat ze zijn begonnen met werkzaamheden aan de analytische basis en de regionale samenwerking in voorbereiding op hun nationale energie- en klimaatplannen.

3.7.Het systeem voor monitoring, rapportage en verificatie (MRV) voor de scheepvaart in de EU

De EU ondersteunt de doorlopende gesprekken bij de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) die tot doel hebben de emissies van de internationale scheepvaart te verminderen (zie paragraaf 5,3). De EU heeft reeds haar eigen MRV-wetgeving over scheepvaartemissies met betrekking tot havens in de Europese Economische Ruimte herzien. Als gevolg hiervan hebben bedrijven met schepen van meer dan 5 000 bruto ton in augustus 2017 plannen ingediend waarin hun monitoringprocedures worden uitgewerkt. Vanaf 1 januari 2018 zal monitoring en rapportage van toepassing zijn op scheepvaartactiviteiten. Een beoordeling van de mogelijke afstemming van de MRV-regeling van de EU met het IMO-systeem dat gegevens verzameld met betrekking tot brandstofverbruik van schepen loopt nog. Naar aanleiding van deze beoordeling kunnen er verdere voorstellen ter wijziging van de MRV-wetgeving van de EU in 2018 worden ingebracht.

3.8.Ruimtevaartstrategie

De diensten van Copernicus, het grootste enkelvoudige aardobservatieprogramma ter wereld, kunnen reeds worden gebruikt voor het traceren van verandering in landbedekking en -gebruik, en kunnen in de toekomst ook worden gebruikt om de doelstellingen van het LULUCF-voorstel (zie paragraaf 3.2) te bereiken en om ontbossing en alle vormen van verandering in landgebruik op wereldwijde schaal te volgen.

In lijn met haar ruimtevaartstrategie test de Commissie voorts de haalbaarheid van de ondersteuningsmogelijkheden van wereldwijde monitoring en verificatie van antropogene CO2-emissies met een collectie onafhankelijke, op observatie gebaseerde atmosferische gegevens die in de toekomst nationale inventarisatiesystemen kunnen aanvullen en kunnen helpen hun betrouwbaarheid en nauwkeurigheid te verhogen.

3.9.Koolstofafvang en –opslag

De Europese Unie intensiveert haar onderzoeksinspanningen op het gebied van koolstofafvang en -opslag (CCS) en de commerciële levensvatbaarheid van koolstofafvang en -gebruik (CCU). Een aantal landen, waaronder Nederland, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk, onderzoeken de mogelijkheden tot het ontwikkelen van clusters van energie- en koolstofintensieve industrieën waar CO2 zou kunnen worden afgevangen en vervolgens veilig geologisch worden opgeslagen of gebruikt. Vier voorstellen voor grensoverschrijdende CO2-vervoersinfrastructuur zijn ingediend om te worden opgenomen op de lijst van projecten van algemeen belang en komen in aanmerking voor financiële ondersteuning.

3.10.F-gassen

De nieuwe Europese verordening voor het beheersen van de emissies van gefluoreerde broeikasgassen (F-gassen) is sinds 1 januari 2015 van kracht. Deze verordening heeft als doel de totale EU-emissies van F-gassen in 2030 met twee derde te verminderen in vergelijking met de niveaus van 2014. De verordening verbiedt in bepaalde omstandigheden, als er alternatieven beschikbaar zijn, het op de markt brengen van F-gassen. In 2018 werden de quota's voor het legaal op de EU-markt brengen van Hfk's verminderd tot 63 % van de niveaus van 2015.

4. Aanpassing aan klimaatverandering

De strategie voor aanpassing aan de klimaatverandering uit 2013 heeft als doel de EU-lidstaten voor te bereiden op de huidige en toekomstige gevolgen. In het bijzonder garandeert de strategie dat de aanpassing wordt geïntegreerd in alle relevante beleidsmaatregelen van de EU, zodat een betere coördinatie en informatie-uitwisseling tussen de lidstaten wordt gewaarborgd. De Commissie evalueert de strategie tot medio 2018 en overweegt deze te herzien, gedeeltelijk met het oog op de Overeenkomst van Parijs.

LIFE FRANCA is een Italiaans project mede gefinancierd in het kader van LIFE 2015, dat gericht is op het anticiperen van en communicatie over overstromingsrisico's in de Alpen. Het project heeft als de doel de bevolking voor te bereiden op overstromingen via een participatieproces waarbij zowel burgers, autoriteiten en experts betrokken zijn. De resultaten van dit proefproject zijn overdraagbaar op andere regio's en andere natuurlijke gevaren die te maken hebben met klimaatverandering.

De algemene ontwikkelingen omvatten de volgende:

·vijfentwintig lidstaten hebben nationale aanpassingsstrategieën aangenomen en de rest wordt momenteel opgesteld. Minder dan de helft van de lidstaten heeft echter actieplannen geproduceerd of is begonnen met de tenuitvoerlegging;

·de sectoren die het vaakst worden geïdentificeerd als sectoren die zich moeten aanpassen aan de negatieve gevolgen van de klimaatverandering zijn waterbeheer en waterbronnen, kustgebieden, bos en bosbouw, biodiversiteit en ecosystemen, menselijke gezondheid, en toerisme en recreatie;

·de meeste lidstaten zijn net gestart met het monitoren en evalueren van de doeltreffendheid en efficiëntie van aanpassingsacties;

·steden hebben hun pogingen geïntensiveerd om de behoeften in verband met aanpassing aan de klimaatverandering te identificeren en werken hun stedelijk beleid bij (zie paragraaf 5.1), inclusief de tenuitvoerlegging van een groene infrastructuur en op het ecosysteem gebaseerde benaderingen van de aanpassing.

5. Deelnemen aan een internationaal klimaatbeleid

5.1.Mondiaal klimaatactieplan

In reactie op de oproep van de Overeenkomst van Parijs om niet-overheidsactoren, waaronder bedrijven, steden, burgers en internationale maatschappelijke organisaties te mobiliseren, ondersteunt de EU een aantal vlaggenschipinitiatieven zoals Mission Innovation, het Burgemeestersconvenant, het NDC-partnerschap, Hernieuwbare Energie voor Afrika, 4/1000 voor Klimaatslimme Landbouw en InsuResilience. Al deze initiatieven verwezenlijken de specifieke doelstellingen die ze voor zichzelf hebben gesteld. Er worden momenteel systematische traceringsinstrumenten ontworpen om de veerkracht van de initiatieven en hun impact op het reduceren van emissies te meten.

Zo brengt bijvoorbeeld het Mondiaal Convenant van burgemeesters voor klimaat en energie meer dan 7 300 steden in meer dan 56 landen samen. Het informeert, mobiliseert en ondersteunt steden die actie ondernemen voor mitigatie van en adaptatie aan klimaatverandering, en voor toegang tot schone en betaalbare energie. Steden stellen vrijwillig lokale strategieën en plannen op voor matiging en aanpassing. Het convenant maakt hun toezeggingen en acties zichtbaar, helpt bij het uitwisselingen van ervaringen en biedt technische ondersteuning. Het heeft een krachtige bottom-upbenadering gebaseerd op drie punten:

I.een nieuwe doelstelling van een reductie van de CO2-emissies van minstens 40 % (en mogelijk andere broeikasgassen) in 2030;

II.zowel mitigatie als aanpassing via het 'Mayors Adapt'-initiatief;

III.wereldwijde toepassing: lokale autoriteiten overal ter wereld kunnen deelnemen.

5.2.Luchtvaart

De EU heeft de ontwikkeling van een internationale maatregel ondersteund voor de aanpak van CO2-emissies van de internationale luchtvaart. Een resolutie over een Regeling voor koolstofcompensatie en -reductie voor de internationale luchtvaart (Corsia) werd begin oktober 2016 goedgekeurd op de 39e vergadering van de internationale burgerluchtvaartorganisatie (ICAO). Corsia is bedoeld als een compensatieregeling voor CO2-emissies met als doelstelling het stabiliseren van de internationale luchtvaartemissies op 2020-niveaus. De regeling wordt vanaf 2021 geïntroduceerd.

Lidstaten van de ICAO staat het vrij te participeren in de eerste twee fasen, die lopen tot 2027. Volgens de verklaringen van de lidstaten die deelnemen aan de regeling is de emissiedekking momenteel mogelijk ongeveer 80 % van wat nodig is om de luchtvaart vanaf 2020 koolstofneutraal te maken. De integriteit en doeltreffendheid van Corsia wordt alleen dan gewaarborgd als de volgende belangrijke elementenvoorhanden zijn:

·regels betreffende de monitoring, rapportage en verificatie van emissies (inclusief biobrandstoffen);

·kwalificatiecriteria voor emissie-eenheden;

·een register dat een passende niveau van transparantie en verantwoordingsplicht biedt.

Zodra over deze elementen een definitief akkoord is bereikt, zullen ICAO-leden deze in elk land moeten introduceren.

Tegelijkertijd pakt de EU de luchtvaartemissies aan via het EU-emissiehandelssysteem. Na de ICAO-vergadering van 2016 keurde de Commissie een wetgevingsvoorstel goed waarbij het huidige intra-Europese toepassingsperiode van de EU-ETS voor de luchtvaart (vluchten tussen luchthavens in de Europese Economische Ruimte) wordt verlengd tot na 2017 en te voorzien in een nieuwe evaluatie zodra er meer duidelijkheid ontstaat over de regels van Corsia en de tenuitvoerlegging door landen buiten de EU. De voorstellen met betrekking tot ETS-luchtvaart zullen naar verwachting eind 2017 door de Raad en het Europees Parlement worden aangenomen.

Horizon 2020 draagt met onderzoek en ontwikkeling op het gebied van luchtvaarttechnologie, operationele verbeteringen en ontwikkeling van alternatieve brandstoffen bij aan het realiseren van de koolstofneutraliteitsdoelstelling van de ICAO.

5.3.Maritiem beleid

In oktober 2016 stemde de IMO in met een routekaart voor het opstellen van een alomvattende IMO-strategie voor het verminderen van broeikasgasemissies van schepen. In juni en juli 2017 werden twee belangrijke vergaderingen over deze IMO-strategie gehouden. Tijdens deze vergaderingen pleitte een aantal partners van buiten de EU (waaronder kleine insulaire ontwikkelingsstaten en Canada) en de EU-lidstaten ervoor een adequate doelstelling met betrekking tot het verminderen van emissies in de strategie op te nemen.


De IMO zal naar verwachting in het voorjaar van 2018 een initiële strategie vaststellen waarin het ambitieniveau wordt vastgelegd en voorstellen voor maatregelen en tijdschema's worden gedaan. Als dit gebeurt, zullen de internationale scheepvaartsector en de IMO in staat zijn om informatie te verstrekken over hun initiële 'bijdrage' aan de internationale inspanningen om de CO2-emissies voor de algemene inventarisatie in 2018 te verminderen (de 'faciliterende dialoog') in het kader van de Overeenkomst van Parijs. De definitieve IMO-strategie, inclusief maatregelen op de korte, middellange en lange termijn, zal naar verwachting in het voorjaar van 2023 aangenomen.

5.4.Koppeling van ETS met Zwitserland

Het ontstaan van een wereldwijde koolstofmarkt, met name door de koppeling van emissiehandelssystemen, is al lang een doelstelling van de EU. Het zou mogelijkheden bieden om de emissies verder te verminderen en tegelijkertijd de kosten van de mitigatie van de klimaatverandering verlagen. Onderhandelingen met Zwitserland over de koppeling van emissiehandelssystemen gingen in 2010 van start en werden afgesloten in 2015. De Koppelingsovereenkomst werd in januari 2016 goedgekeurd en voorstellen voor het ondertekenen en afronden van de overeenkomst liggen nu bij de Raad en het Parlement.

5.5.Internationale koolstofmarkten

De EU zal verder — en dit zelfs in nog sterkere mate na de COP 21 en het in werking treden van de Overeenkomst van Parijs — een actieve rol blijven spelen bij het ondersteunen van de ontwikkeling van koolstofprijzen en in het bijzonder van emissiehandelssystemen in andere delen van de wereld. De EU doet dit zowel via multilaterale initiatieven zoals het 'Partnership for Market Readiness' van de Wereldbank als via betrokkenheid bij activiteiten en training van het 'International Carbon Action Partnership'. De EU voert ook bilaterale activiteiten uit, in het bijzonder door de samenwerking te intensiveren met China, dat een landelijk systeem aan het voorbereiden is. Net als in de EU hebben emissiehandelssystemen en koolstofprijzen over het algemeen ook in de rest van de wereld een belangrijke rol te vervullen in de overgang op een koolstofarme, energie-efficiënte economie.

5.6.Ratificatie van de wijziging van Kigali

In juli 2017 hebben de EU en haar lidstaten zich verbonden tot snelle ratificatie van de wijziging van Kigali van het Protocol van Montreal, zodat deze op 1 januari 2019 in werking treedt. Deze wijziging, aangenomen in oktober 2016, is een significante stap voorwaarts in de richting van de tenuitvoerlegging van de Overeenkomst van Parijs doordat het de wereldwijde productie en het gebruik van onvolledig gehalogeneerde fluorkoolwaterstoffen (Hfk's) beperkt. Wetenschappelijk onderzoek geeft aan dat een significante vermindering van alleen al de Hfk's tegen het eind van de eeuw al tot 0,5 °C opwarming van de aarde kan voorkomen.

5.7.Ondersteunen van ontwikkelingslanden

De EU en haar lidstaten zijn met 75,4 miljard EUR in 2016 de grootste aanbieders van officiële ontwikkelingshulp aan ontwikkelingslanden ter wereld. Met name hebben de EU, de Europese Investeringsbank en de lidstaten dat jaar 20,2 miljard EUR beschikbaar gesteld om ontwikkelingslanden te helpen de klimaatverandering aan te pakken.

Daarnaast zijn de EU en de Afrikaanse Unie voornemens een Africa Research and Innovation Partnership on Climate Change and Sustainable Energy op te zetten. Dit partnerschap, dat formeel dient te worden goedgekeurd door beide partijen, zal gezamenlijk bezit zijn en gezamenlijk worden gefinancierd.

De EU ondersteunt ontwikkelingslanden bij hun inspanningen voor de uitvoering van het programma voor het terugdringen van emissies ten gevolge van ontbossing en bosdegradatie (REDD+). Ondersteuning wordt gegeven via internationale initiatieven zoals het REDD+ partnerschap, de Forest Carbon Partnership Facility, de REDD-faciliteit van de EU en het REDD-programma van de VN. Ter ondersteuning van ontwikkelingslanden bij het beperken en verminderen van broeikasgasemissies van de scheepvaartsectoren ondertekende de Commissie in 2015 een contract met de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) waarbij 10 miljoen EUR ter beschikking werd gesteld voor het ten uitvoer leggen van een vierjarenproject getiteld 'Capacity Building for Climate Change Mitigation in the Maritime Shipping Industry'. Voor dit doel worden vijf centra voor samenwerking inzake maritieme technologie opgericht in de verschillende in aanmerking komende regio's, te weten Afrika, Azië, kleine insulaire ontwikkelingsstaten in de Stille Oceaan, het Caribisch gebied en Latijns–Amerika. Deze centra zullen fungeren als expertisecentra voor het stimuleren van het gebruik van koolstofarme technologieën en bedrijfsmethoden in maritiem vervoer.

In de scheepvaartsector heeft de Commissie in 2015 een contract getekend met de International Maritime Organisation (IMO) waarbij 10 miljoen EUR ter beschikking werd gesteld voor een vierjarenproject getiteld 'Capacity Building for Climate Change Mitigation in the Maritime Shipping Industry' met als doel het gebruik van koolstofarme technologieën en bedrijfsmethoden in maritiem vervoer te stimuleren.