Toelichting bij COM(2018)88 - Uitvoering van artikel 5 van Verordening (EU) nr. 576/2013 betreffende het niet-commerciële verkeer van gezelschapsdieren

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

EUROPESE COMMISSIE

1.

Brussel, 6.3.2018


COM(2018) 88 final

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

over de uitvoering van artikel 5 van Verordening (EU) nr. 576/2013 betreffende het niet
x001e
commerciële verkeer van gezelschapsdieren


VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

over de uitvoering van artikel 5 van Verordening (EU) nr. 576/2013 betreffende het nietcommerciële verkeer van gezelschapsdieren


2.

Inhoudsopgave


3.

1. Doel van het document


4.

2. Wettelijk kader


Inleiding



5.

2.2.De belangrijkste bepalingen van artikel 5 van Verordening (EU) nr. 576/2013


6.

2.2.1.In deel A vermelde soorten


7.

2.2.2.In deel B vermelde soorten


8.

2.3.Wettelijke verplichting om een verslag in te dienen bij het Europees Parlement en de Raad


Raadpleging van belanghebbenden



Inleiding



9.

3.2.Resultaten van de raadplegingen


10.

3.2.1.In deel A vermelde soorten


11.

3.2.2.In deel B vermelde soorten


12.

4. Conclusies


13.

4.1.In deel A vermelde soorten


14.

4.2.In deel B vermelde soorten


15.

4.3.Algemene conclusie



1.Doel van het document

In dit document wordt voldaan aan de verplichting van de Commissie om een verslag voor te leggen aan het Europees Parlement en de Raad over de uitvoering van artikel 5 van Verordening (EU) nr. 576/2013 1 (hierna 'de verordening gezelschapsdieren').

Het is vooral gebaseerd op het resultaat van een raadpleging met de bevoegde autoriteiten in bepaalde lidstaten van de Europese Unie (EU) en in één land van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA), Noorwegen, over hun ervaringen met de uitvoering van dit artikel.

2.Wettelijk kader

2.1.Inleiding

De verordening gezelschapsdieren bevat de veterinairrechtelijke voorschriften voor het nietcommerciële verkeer naar lidstaten van gezelschapsdieren die worden vergezeld door en onder de verantwoordelijkheid staan van de eigenaar. Zij is van toepassing sinds 29 december 2014.

In de verordening wordt een lijst van diersoorten vastgesteld waarvoor geharmoniseerde veterinairrechtelijke voorschriften moeten gelden wanneer dieren van deze soorten als gezelschapsdier worden gehouden en voor nietcommerciële doeleinden worden verplaatst. In deze lijst is rekening gehouden met hun gevoeligheid voor — of hun rol in — de epidemiologie van rabiës.

Honden, katten en fretten behoren tot diersoorten die vatbaar zijn voor rabiës. Zij worden vermeld in bijlage I, deel A, bij de verordening (hierna "in deel A vermelde soorten"). In de verordening worden de veterinairrechtelijke voorschriften voor het nietcommerciële verkeer van dieren van deze soorten vastgelegd.

Als gezelschapsdier gehouden dieren die behoren tot soorten die niet gevoelig zijn voor rabiës (of die van geen epidemiologische betekenis zijn voor rabiës) staan vermeld in bijlage I, deel B, (hierna "in deel B vermelde soorten"). De verordening bepaalt dat, in afwachting van de voorschriften van de Unie als bedoeld in de artikelen 9 en 14, nationale regels van toepassing zijn op het nietcommerciële verkeer naar lidstaten van dieren van de in deel B vermelde soorten.

De ervaring heeft geleerd dat de handel binnen de Unie in gezelschapsdieren van de in deel A vermelde soorten, en de invoer ervan, frauduleus als nietcommercieel verkeer kan worden verhuld. De mede-wetgevers van de verordening gezelschapsdieren hebben getracht deze frauduleuze praktijken te voorkomen, omdat zij risico's voor de gezondheid van dieren kunnen inhouden. Zij hebben derhalve besloten om een maximaal aantal vast te stellen voor gezelschapsdieren van de in deel A vermelde soorten die hun eigenaar of een daartoe bevoegde persoon mogen vergezellen indien de eigenaar of een gemachtigde persoon zich vanuit een andere lidstaat of een gebied of derde land naar een lidstaat verplaatst. Deze regel is te vinden in artikel 5 van de verordening, en er zijn uitzonderingen op grond van bepaalde voorwaarden.

2.2.De belangrijkste bepalingen van artikel 5 van Verordening (EU) nr. 576/2013

16.

2.2.1.In deel A vermelde soorten


In artikel 5, leden 1 tot en met 4, van de verordening gezelschapsdieren is vastgesteld dat het maximaal aantal gezelschapsdieren van de in deel A vermelde soorten dat de eigenaar of een gemachtigde persoon tijdens een eenmalige verplaatsing naar een lidstaat vanuit een andere lidstaat of vanuit een gebied of derde land mag begeleiden in het kader van nietcommercieel verkeer, niet groter mag zijn dan vijf. Lid 2 van dit artikel voorziet echter in een afwijking, die toestaat dat dit aantal groter mag zijn dan vijf, mits aan bepaalde voorwaarden met betrekking tot de leeftijd van de dieren, de te overleggen bewijsstukken, en het doel van de verplaatsing is voldaan. Nalevingscontroles om na te gaan of aan deze voorwaarden is voldaan moeten worden uitgevoerd overeenkomstig de artikelen 33 en 34 van de verordening.

Indien niet aan de vastgestelde voorwaarden wordt voldaan en het aantal gezelschapsdieren van de in deel A vermelde soorten het vastgestelde maximum overschrijdt, moeten de dieren voldoen aan de relevante veterinairrechtelijke voorschriften van Richtlijn 92/65/EEG 2 en worden onderworpen aan de veterinaire inspecties als bepaald in de Richtlijnen 90/425/EEG 3 en 91/496/EEG 4 , al naar gelang het geval.

Omdat de medewetgevers het voorschrift betreffende het maximaal aantal gezelschapsdieren van de in deel A vermelde soorten hebben vastgesteld in de verordening gezelschapsdieren, kunnen wijzigingen in dit voorschrift slechts worden overwogen indien de Commissie volgens de gewone wetgevingsprocedure een voorstel indient bij het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de desbetreffende leden van artikel 5.

17.

2.2.2.In deel B vermelde soorten


Voor andere soorten dan honden, katten en fretten is de Commissie krachtens artikel 5, lid 5, van de verordening gezelschapsdieren bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen tot vaststelling van voorschriften ter bepaling van het maximaal aantal gezelschapsdieren dat hun eigenaar of een gemachtigde persoon mag vergezellen tijdens een eenmalige verplaatsing in het kader van nietcommercieel verkeer.

Tot nu toe heeft de Commissie geen gebruik gemaakt van de bevoegdheden uit deze bepaling. Indien zij deze niet gebruikt, is het krachtens de artikelen 9 en 14 van de verordening toegestaan nationale voorschriften toe te passen. Deze twee artikelen vereisen echter dat de nationale voorschriften worden toegepast op een wijze die in verhouding staat tot het risico voor de volks- en diergezondheid dat het nietcommerciële verkeer van gezelschapsdieren van de betrokken soorten met zich meebrengt. Zij vereisen ook dat deze nationale voorschriften niet verder gaan dan die welke worden toegepast op de handel binnen de Unie in die dieren of de invoer ervan uit derde landen in de Unie overeenkomstig Richtlijn 92/65/EEG of Richtlijn 2006/88/EG 5 .

2.3.Wettelijke verplichting om een verslag in te dienen bij het Europees Parlement en de Raad

Artikel 5, lid 6, van de verordening gezelschapsdieren vereist dat de Commissie verslag uitbrengt aan het Europees Parlement en de Raad over de uitvoering van artikel 5. Het verslag moet uiterlijk op 29 juni 2018 opgesteld zijn. Op grond van het verslag kan de Commissie eventueel wijzigingen van de verordening voorstellen.

3.Raadpleging van belanghebbenden

3.1.Inleiding

De Commissie heeft voor het opstellen van haar verslag op 27 september 2017 de hoofden van de veterinaire diensten van de EU-lidstaten en van drie EVA-lidstaten (Noorwegen, Zwitserland en IJsland) uitgenodigd om informatie te delen over hun ervaringen met de uitvoering van artikel 5 van de verordening gezelschapsdieren. Op 8 december 2017 heeft de Commissie een herinnering van deze uitnodiging aan de hoofden van de veterinaire diensten gestuurd.

Omdat de Commissie geen klachten of andere correspondentie van burgers of belanghebbenden heeft ontvangen met betrekking tot de uitvoering van artikel 5, achtte zij een openbare raadpleging in het kader van dit verslag niet noodzakelijk.

Sinds de inwerkingtreding van de verordening heeft het directoraat Audits en analyse inzake gezondheid en voedsel van het directoraat-generaal Gezondheid en Voedselveiligheid van de Commissie geen audits uitgevoerd in lidstaten om de doeltreffendheid van de bestaande controles voor het nietcommercieel verkeer van gezelschapsdieren te evalueren, waarmee eventuele tekortkomingen in de uitvoering van artikel 5 aan het licht zouden komen. Dit komt omdat het directoraat andere prioriteiten heeft gehad.

3.2.Resultaten van de raadplegingen

De bevoegde autoriteiten van 20 EU-lidstaten en Noorwegen hebben op de uitnodiging voor raadpleging gereageerd en hun bijdragen aan de Commissie toegezonden.

18.

3.2.1.In deel A vermelde soorten


De meeste bevoegde autoriteiten die hebben gereageerd, hebben een gering aantal meldingen of informatieverzoeken geregistreerd inzake de verplaatsing naar een lidstaat van meer dan vijf gezelschapsdieren van de in deel A vermelde soorten uit een andere lidstaat of uit een gebied of derde land. In het algemeen is het voorschrift inzake het maximaal aantal gezelschapsdieren van de in deel A vermelde soorten dat is toegestaan bij een eenmalige verplaatsing in het kader van nietcommercieel verkeer bekend bij het publiek en wordt dit naar behoren toegepast. Over het geheel genomen ondersteunen de bevoegde autoriteiten die hebben gereageerd derhalve de instandhouding van het maximaal aantal zoals dit is vastgesteld in artikel 5, lid 1. De bevoegde autoriteiten van twee landen zijn echter van mening dat dit voorschrift het frauduleus verhullen van handel als nietcommercieel verkeer in de hand werkt. Zij zijn derhalve voorstander van het herroepen van het voorschrift of het verlagen van het maximaal aantal gezelschapsdieren dat is toegestaan bij een eenmalige verplaatsing in het kader van nietcommercieel verkeer.

Het grootste deel van de bevoegde autoriteiten die hebben gereageerd, spreekt zich uit voor de afwijking als bedoeld in artikel 5, lid 2, en ondersteunt de handhaving van de huidige formulering ervan. Slechts twee van de bevoegde autoriteiten hebben voorbehouden gemaakt ten aanzien van de uitvoering en zijn derhalve voorstander van een herroeping of verdere beperking van deze afwijking. Zij stellen voor om het aantal gezelschapsdieren dat is toegestaan in het kader van de afwijking te beperken of om het doeleinde van het verkeer tot bepaalde gebeurtenissen te beperken. Beide ondersteunen de handhaving van de minimumleeftijd van zes maanden. Zij geven als belangrijkste reden de moeilijkheid om de schriftelijke bewijzen die eigenaren van gezelschapsdieren overleggen te controleren en om het doeleinde van het verkeer vast te stellen.

19.

3.2.2.In deel B vermelde soorten


Het grootste deel van de bevoegde autoriteiten die hebben gereageerd had geen opmerkingen over de in deel B vermelde soorten en sprak zich niet uit over de vraag of de Commissie haar bevoegdheid moet uitoefenen om gedelegeerde handelingen vast te stellen ter bepaling van een maximaal aantal gezelschapsdieren van de in deel B vermelde soorten dat is toegestaan bij een eenmalige verplaatsing in het kader van nietcommercieel verkeer.

Een gering aantal bevoegde autoriteiten die hebben gereageerd, heeft de behoefte geuit om EU-regels vast te stellen ter bepaling van het maximaal aantal gezelschapsdieren van bepaalde in deel B vermelde soorten dat is toegestaan bij een eenmalige verplaatsing in het kader van nietcommercieel verkeer. Genoemde autoriteiten hebben voor deze behoefte geen rechtvaardiging gegeven.

Een zeer gering aantal bevoegde autoriteiten die hebben gereageerd, heeft problemen ondervonden met gezelschapsdieren van de in deel B vermelde soorten. Daarom hebben slechts heel weinig autoriteiten aanbevolen om een maximaal aantal vast te stellen voor gezelschapsdieren van de in deel B vermelde soorten dat is toegestaan bij een eenmalige verplaatsing in het kader van nietcommercieel verkeer. Een deel van de bevoegde autoriteiten die hebben gereageerd, verklaarde dat bij gebreke van EU-regels nationale voorschriften zijn vastgesteld. Deze nationale voorschriften stellen het maximaal aantal gezelschapsdieren vast voor alle of bepaalde in deel B vermelde soorten (zoals vogels en konijnen, waarvoor in Richtlijn 92/65/EEG veterinairrechtelijke voorschriften zijn vastgesteld), indien zij in de Unie verhandeld worden of ingevoerd worden uit derde landen.

4.Conclusies

4.1.In deel A vermelde soorten

De Commissie merkt op dat het grootste deel van de bevoegde autoriteiten die hebben gereageerd, de handhaving ondersteunt van het maximaal aantal gezelschapsdieren van de in deel A vermelde soorten dat is toegestaan bij een eenmalige verplaatsing in het kader van nietcommercieel verkeer, zoals vastgesteld in artikel 5, lid 1, van de verordening gezelschapsdieren. Zij zijn van mening dat dit voorschrift passend is om te voorkomen dat de handel binnen de Unie in dieren van die soorten, of de invoer ervan in de Unie, als nietcommercieel verkeer wordt verhuld.

De Commissie merkt ook op dat enkele van de bevoegde autoriteiten die voorstander zijn van de intrekking of beperking van het voorschrift van mening zijn dat het illegale praktijken in de hand werkt. Zij zijn van mening dat het voorschrift door bepaalde marktdeelnemers zodanig wordt uitgelegd dat alle verkeer van maximaal vijf gezelschapsdieren van de in deel A vermelde soorten als nietcommercieel verkeer kan worden aangemerkt. Gezien deze argumenten is de Commissie van mening dat het noodzakelijk is om de bevolking en bevoegde dierenartsen te wijzen op de definities van 'nietcommercieel verkeer' en 'gezelschapsdier' in artikel 3, onder a) en b), van de verordening gezelschapsdieren. In het bijzonder vindt de Commissie het van cruciaal belang te verduidelijken dat de verplaatsing van het dier in het algemeen niet als nietcommercieel verkeer kan worden beschouwd indien het niet is veroorzaakt door de verplaatsing van de eigenaar. Dit geldt ongeacht het aantal bij het verkeer betrokken gezelschapsdieren.

4.2.In deel B vermelde soorten

De Commissie merkt op dat een minderheid van de bevoegde autoriteiten die hebben gereageerd, de wens heeft geuit dat de Commissie haar bevoegdheid uitoefent om gedelegeerde handelingen vast te stellen ter bepaling van het maximaal aantal gezelschapsdieren van de in deel B vermelde soorten dat is toegestaan bij een eenmalige verplaatsing in het kader van nietcommercieel verkeer. Echter, bij gebrek aan voldoende rechtvaardiging voor een dergelijke handeling kan de Commissie op dit moment geen voorbereidingen treffen voor de vaststelling van een gedelegeerde handeling te dien einde.

De Commissie merkt ook op dat de uitvoering van de nationale voorschriften heeft bijgedragen tot een betere controle op het verkeer van gezelschapsdieren van de in deel B vermelde soorten. De Commissie is echter enigszins bezorgd over de aard van deze voorschriften in termen van evenredigheid en strengheid en over de vraag of zij in overeenstemming zijn met de artikelen 9 en 14 van de verordening gezelschapsdieren. Immers, wanneer voorschriften zijn vastgelegd in Richtlijn 92/65/EEG voor de handel binnen de Unie in of de invoer in de Unie van bepaalde in deel B vermelde soorten, zoals vogels en konijnen, omvatten die voorschriften geen toegestaan maximaal aantal.

4.3.Algemene conclusie

De bijdragen van de bevoegde autoriteiten van EU-lidstaten en Noorwegen tot de raadpleging hebben niet onomstotelijk bewezen dat het maximaal aantal gezelschapsdieren van de in deel A vermelde soorten (en de mogelijkheid om daarvan af te wijken), zoals vastgesteld in artikel 5 van de verordening gezelschapsdieren, alsmede het ontbreken van EU-regels ter bepaling van het maximaal aantal gezelschapsdieren van de in deel B vermelde soorten, een onredelijke belasting vormen voor het nietcommerciële verkeer van gezelschapsdieren. De bijdragen tonen evenmin aan dat deze regels in de hand werken dat de handel binnen de Unie in dieren van bepaalde soorten en de invoer ervan in de Unie zou worden verhuld als nietcommercieel verkeer.

Daarom is het noodzakelijk meer ervaringen te verzamelen met de praktische toepassing van artikel 5 van de verordening gezelschapsdieren over een langere periode, voordat de Commissie zou kunnen overwegen om wijzigingen voor te stellen in de huidige voorschriften voor gezelschapsdieren van de in deel A vermelde soorten, of EU-regels vast te stellen voor gezelschapsdieren van de in deel B vermelde soorten.

Bovendien moet erop worden gewezen dat artikel 246 van Verordening (EU) 2016/429 6 regels vaststelt inzake het maximaal aantal gezelschapsdieren dat is toegestaan bij een eenmalige verplaatsing in het kader van nietcommercieel verkeer. Deze regels zijn vergelijkbaar met de voorschriften die zijn opgenomen in artikel 5 van de verordening gezelschapsdieren. Bij verordening (EU) 2016/429 wordt de verordening gezelschapsdieren met ingang van 21 april 2021 ingetrokken. Echter, in overeenstemming met artikel 277 van Verordening (EU) 2016/429 blijft de verordening gezelschapsdieren "in plaats van deel VI van deze verordening van toepassing op nietcommercieel verkeer van gezelschapsdieren tot 21 april 2026".

Daarom is het niet realistisch dat de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een voorstel indient voor een wijziging van artikel 5, leden 1 tot en met 4, van de verordening inzake gezelschapsdieren van de in deel A vermelde soorten die volgens de gewone wetgevingsprocedure uiterlijk op 21 april 2021 zou moeten worden goedgekeurd en die van toepassing zou zijn tot en met 21 april 2026. Alle wijzigingen op dit gebied moeten ook betrekking hebben op de relevante bepalingen van Verordening (EU) 2016/429, met inbegrip van de overgangsregelingen.

Voor wat betreft de eventuele vaststelling van voorschriften ter bepaling van het maximaal aantal gezelschapsdieren van de in deel B vermelde soorten komt de gedelegeerde bevoegdheid van de Commissie tot vaststelling van dergelijke voorschriften krachtens artikel 5, lid 5, van de verordening gezelschapsdieren te vervallen op 21 april 2021. De eventuele vaststelling van een maximaal aantal gezelschapsdieren van deze soorten overeenkomstig artikel 246, lid 3, van Verordening (EU) 2016/429 zou pas van toepassing zijn vanaf 21 april 2026. Rekening houdend met de raadpleging met de EU-lidstaten en Noorwegen, en de noodzaak om voorrang te geven aan de voorbereidende werkzaamheden voor de vaststelling van de belangrijkste gedelegeerde handelingen als bedoeld in artikel 274 van Verordening (EU) 2016/429, is de Commissie niet voornemens haar gedelegeerde bevoegdheid uit te oefenen op grond van artikel 5, lid 5, van de verordening gezelschapsdieren.

Niettemin zal de Commissie toezicht blijven houden op de situatie en de lidstaten aanmoedigen om maatregelen te nemen voor de goede uitvoering en handhaving van de toepasselijke wetgeving die zij van vitaal belang acht ter voorkoming van frauduleuze praktijken. Zij heeft ook een aantal initiatieven genomen om de lidstaten te helpen bij de bewustmaking van de officiële diensten, en om de uitwisseling van informatie en inlichtingen tussen de nationale autoriteiten te vergemakkelijken. Hiertoe behoren de opleiding van functionarissen in lidstaten in het kader van het initiatief Betere opleidingen voor veiliger voedsel 7 , een regelmatige uitwisseling van standpunten tijdens de vergaderingen van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, en tot oprichting van een netwerk van 'nationale contactpunten voor gezelschapsdieren'.

(1)

Verordening (EU) nr. 576/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende het nietcommerciële verkeer van gezelschapsdieren en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 998/2003 (PB L 178 van 28.6.2013, blz. 1).

(2)

Richtlijn 92/65/EEG van de Raad van 13 juli 1992 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften voor het handelsverkeer en de invoer in de Gemeenschap van dieren, sperma, eicellen en embryo's waarvoor ten aanzien van de veterinairrechtelijke voorschriften geen specifieke communautaire regelgeving als bedoeld in bijlage A, onder I, van Richtlijn 90/425/EEG geldt (PB L 268 van 14.9.1992, blz. 54).

(3)

Richtlijn 90/425/EEG van de Raad van 26 juni 1990 inzake veterinaire en zoötechnische controles in het intracommunautaire handelsverkeer in bepaalde levende dieren en producten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (PB L 224 van 18.8.1990, blz. 29).

(4)

Richtlijn 91/496/EEG van de Raad van 15 juli 1991 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor dieren uit derde landen die in de Gemeenschap worden binnengebracht (PB L 268 van 24.9.1991, blz. 56).

(5)

Richtlijn 2006/88/EG van de Raad van 24 oktober 2006 betreffende veterinairrechtelijke voorschriften voor aquacultuurdieren en de producten daarvan en betreffende de preventie en bestrijding van bepaalde ziekten bij waterdieren (PB L 328 van 24.11.2006, blz. 14).

(6)

Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid ("diergezondheidswetgeving") (PB L 84 van 31.3.2016, blz. 1).

(7)

https://ec.europa.eu/food/safety/btsf_en