Toelichting bij COM(2018)148 - Gemeenschappelijke stelsel van een digitaledienstenbelasting op inkomsten uit de levering van bepaalde digitale diensten

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

De digitale eengemaakte markt is een van de belangrijkste politieke prioriteiten van de Europese Commissie 1 en moet digitale mogelijkheden ontsluiten voor particulieren en bedrijven in een markt van meer dan 500 miljoen EU-consumenten. Om het potentieel van de digitale eengemaakte markt te kunnen realiseren, is er een modern en stabiel fiscaal kader nodig dat innovatie stimuleert, de versnippering van de markt aanpakt en alle spelers in staat stelt onder eerlijke en evenwichtige voorwaarden gebruik te maken van de nieuwe marktdynamiek. Een eerlijke belastingheffing van de digitale economie is ook een punt dat op de agenda van de Europese Commissie voor een eerlijk en efficiënt belastingstelsel in de Europese Unie 2 staat.

De digitale economie verandert de manier waarop mensen met elkaar omgaan, consumeren en zakendoen. Digitale bedrijven groeien aan een veel hoger tempo dan de economie in het algemeen en deze tendens zal zich alleen maar doorzetten. Digitale technologieën bieden de samenleving talrijke voordelen en, vanuit fiscaal oogpunt bekeken, openen zij mogelijkheden voor de belastingdiensten en bieden zij oplossingen om de administratieve lasten te verlichten, de samenwerking tussen belastingautoriteiten te vergemakkelijken en belastingontduiking aan te pakken.

Beleidsmakers hebben het evenwel moeilijk om oplossingen te vinden die een eerlijke en effectieve belastingheffing kunnen garanderen terwijl het digitale transformatieproces van de economie alleen maar versnelt, omdat de bestaande regels voor de vennootschapsbelasting achterhaald zijn en geen gelijke tred kunnen houden met die ontwikkeling. De bestaande regels zijn met name niet meer afgestemd op de huidige context waarin grensoverschrijdende onlinehandel zonder fysieke aanwezigheid wordt gefaciliteerd, bedrijven in grote mate een beroep doen op moeilijk te waarderen immateriële activa, en door gebruikers gegenereerde content en dataverzameling kernactiviteiten zijn geworden bij de waardecreatie van digitale bedrijven.

Op internationaal niveau heeft de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), in haar verslag over actie 1 3 dat in 2015 werd gepubliceerd in het kader van het OESO-/G20-project over grondslaguitholling en winstverschuiving (BEPS), al onderkend dat de digitalisering en een aantal van de daaruit voortvloeiende bedrijfsmodellen een uitdaging vormden voor de internationale belastingheffing. Naar aanleiding van dit verslag hebben de G20-ministers van Financiën nogmaals hun steun uitgesproken voor de werkzaamheden van de OESO op het gebied van belastingheffing en digitalisering. In dat verband heeft de OESO aan een tussentijds verslag 4 over de belastingheffing van de digitale economie gewerkt, dat in maart 2018 aan de G20-ministers van Financiën is gepresenteerd. In dat tussentijds verslag is onderzocht of het internationale belastingstelsel aan de digitalisering van de economie moet worden aangepast, en zijn de elementen in kaart gebracht waarmee de landen die voorlopige maatregelen willen nemen om de fiscale uitdagingen van de digitalisering aan te pakken, rekening moeten houden.


Op het niveau van de Unie heeft de Commissie deze uitdagingen in kaart gebracht in haar mededeling van 21 september 2017 over "Een eerlijk en efficiënt belastingstelsel in de Europese Unie voor de digitale eengemaakte markt 5 ". Dit initiatief werd ook aangekondigd in de intentieverklaring van voorzitter Juncker bij de toespraak over de Staat van de Unie 2017 6 . Wat de lidstaten van de EU betreft, hebben verschillende ministers van Financiën gezamenlijk een politieke verklaring ondertekend over de belasting van bedrijven die actief zijn in de digitale economie ("Joint initiative on the taxation of companies operating in the digital economy"), waarin zij hun steun betuigen aan met het Unierecht verenigbare en doeltreffende oplossingen die zijn gebaseerd op het concept van een zogenoemde 'egalisatiebelasting' op de omzet die digitale bedrijven genereren in Europa 7 . Vervolgens heeft de Europese Raad in zijn conclusies 8 van 19 oktober 2017 de nadruk gelegd op de noodzaak van een doeltreffend en billijk belastingstelsel dat geschikt is voor het digitale tijdperk. Tot slot heeft de Ecofin-Raad in zijn conclusies van 5 december 2017 9 nota genomen van de interesse van diverse lidstaten voor tijdelijke maatregelen, zoals een heffing op basis van inkomsten uit digitale activiteiten in de Unie, en was hij van oordeel dat de Commissie die maatregelen kon beoordelen.


Dit voorstel is een reactie op deze oproepen en biedt een tijdelijk antwoord op het probleem dat de huidige vennootschapsbelastingregels tekortschieten voor de digitale economie.

De huidige vennootschapsbelastingregels zijn opgesteld voor traditionele bedrijven. Deze regels zijn gebaseerd op het beginsel dat de winst moet worden belast waar de waarde wordt gecreëerd. Zij dateren evenwel voornamelijk uit het begin van de 20e eeuw en waren geschreven voor traditionele 'bakstenen' bedrijven waarbij werd vastgesteld welke factoren tot een heffingsrecht in een land leiden (waar wordt belast) en hoeveel inkomsten van een bedrijf aan een land worden toegerekend (hoeveel wordt belast), hoofdzakelijk uitgaande van een fysieke aanwezigheid in dat land. Dit betekent dat niet-fiscaal inwoners slechts belastingplichtig worden in een land als zij over een aanwezigheid beschikken die gelijkstaat aan een vaste inrichting daar. Deze regels schieten evenwel te kort ten aanzien van het mondiale bereik van digitale activiteiten waarbij fysieke aanwezigheid geen vereiste meer is om digitale diensten te kunnen verlenen. Bovendien hebben digitale bedrijven andere kenmerken dan traditionele bedrijven als het gaat om de manier waarop waarde wordt gecreëerd, door de mogelijkheid om activiteiten op afstand te verrichten, de bijdrage van eindgebruikers aan de waardecreatie, het belang van immateriële activa, en de tendens naar winner-takes-most marktstructuren die geworteld zijn in de sterke aanwezigheid van netwerkeffecten en de waarde van big data.

Door de toepassing van de bestaande vennootschapsbelastingregels op de digitale economie is er een spagaat ontstaan tussen de plaats waar winsten worden belast en de plaats waar waarde wordt gecreëerd, met name bij bedrijfsmodellen die sterk steunen op gebruikersparticipatie. Vanuit fiscaal oogpunt vormt dit een dubbele uitdaging. Ten eerste kan het voorkomen dat de input die een bedrijf van gebruikers krijgt - en die in feite waarde voor het bedrijf creëert - in een fiscaal rechtsgebied kan worden gesitueerd waar het bedrijf dat een digitale activiteit verricht, fysiek niet gevestigd is (en volgens de huidige regels dus ook niet voor belastingdoeleinden gevestigd is) en de winsten uit die activiteiten bijgevolg niet kunnen worden belast. Ten tweede wordt, ook als een bedrijf een vaste inrichting heeft in het rechtsgebied waar de gebruikers zich bevinden, de waarde die door de participatie van gebruikers is gecreëerd, niet in aanmerking genomen wanneer wordt bepaald hoeveel belasting in elk land moet worden betaald. Dit is niet zonder gevolgen voor het risico dat de regels betreffende vaste inrichtingen kunstmatig worden omzeild, het verstoort de concurrentie tussen spelers op de digitale markt en heeft een negatief effect op de inkomsten.

De Commissie is zich ervan bewust dat multilaterale, internationale oplossingen voor de belastingheffing van de digitale economie de ideale aanpak zouden vormen, gelet op het mondiale karakter van deze uitdaging. De Commissie werkt nauw samen met de OESO om een internationale oplossing tot stand te helpen brengen. Het is evenwel moeilijk om op internationaal niveau vooruitgang te boeken omdat het probleem complex is en er zeer uiteenlopende kwesties geregeld moeten worden, waardoor het tijd kan vergen om een internationale consensus te bereiken. Om die reden heeft de Commissie besloten zelf actie te ondernemen: zij stelt voor de vennootschapsbelastingregels op Unieniveau aan te passen om rekening te kunnen houden met de kenmerken van digitale bedrijven 10 , en beveelt aan dat de lidstaten deze alomvattende oplossing ook opnemen in hun dubbelbelastingverdragen met niet-Unierechtsgebieden 11 . Hoewel de Ecofin-Raad in zijn conclusies van 5 december 2017 ook benadrukte dat hij de voorkeur gaf aan een mondiale oplossing en zijn best zou doen om de toekomstige internationale ontwikkelingen van nabij te volgen en passende antwoorden te overwegen, keek hij toch uit naar een EU-optreden. De huidige voorstellen doen niet af aan het wezenlijke belang van de OESO-werkzaamheden om in dit verband tot een mondiale consensus te komen. De Commissie zal de ontwikkelingen nauwlettend volgen.

In afwachting van een alomvattende oplossing, waarvan de goedkeuring en implementatie tijd kan vergen, staan de lidstaten onder druk om in dit verband actie te ondernemen, omdat het risico bestaat dat de grondslag van hun vennootschapsbelasting na verloop van tijd sterk wordt uitgehold en ook omdat de situatie als oneerlijk wordt ervaren. In tien lidstaten zijn er al unilaterale maatregelen ingesteld of bestaan er concrete plannen om dit probleem op beperkte schaal aan te pakken, maar de tendens is stijgend en zowel wat toepassingsgebied als grondgedachte betreft, lopen de genomen maatregelen sterk uiteen. Zulke ongecoördineerde maatregelen van individuele lidstaten houden het gevaar in dat de eengemaakte markt van de Unie verder versnippert en de concurrentie wordt verstoord, en zo ook de ontwikkeling van nieuwe digitale oplossingen en het concurrentievermogen van de Unie als geheel wordt belemmerd.

Daarom moet de Commissie optreden en een voorstel doen voor een geharmoniseerde aanpak met een tijdelijke oplossing die het probleem doelgericht aanpakt. Dienovereenkomstig voorziet dit voorstel in een gemeenschappelijk stelsel van belasting op de inkomsten uit de levering van bepaalde digitale diensten door belastingplichtigen (hierna de 'digitaledienstenbelasting' of 'DDB' genoemd). Met dit voorstel wordt specifiek beoogd een maatregel in te stellen die gericht is op de inkomsten uit de levering van bepaalde digitale diensten, en die gemakkelijk ten uitvoer kan worden gelegd en een gelijk speelveld helpt te creëren in afwachting van een alomvattende oplossing.

Dit is in overeenstemming met de algemene doelstellingen van dit voorstel, namelijk:

–de integriteit van de eengemaakte markt beschermen en de goede werking ervan garanderen;

–de houdbaarheid van de overheidsfinanciën in de Unie garanderen en uitholling van de nationale belastinggrondslagen vermijden;

–sociale rechtvaardigheid handhaven en een gelijk speelveld garanderen voor alle bedrijven die in de Unie actief zijn; en

–agressieve fiscale planning bestrijden en de bestaande mazen in de internationale regelgeving, die sommige digitale bedrijven de mogelijkheid geven belasting te ontgaan in landen waar zij actief zijn en waarde creëren, dichten.

Samenhang met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Dit voorstel maakt deel uit van de inspanningen die op Unie- en internationaal niveau worden geleverd om het huidige belastingkader aan te passen aan de digitale economie.

Op internationaal niveau was de uitdaging om de inkomsten van alle spelers in de digitale economie eerlijk te belasten, al in kaart gebracht in actie 1 van het BEPS-project van de OESO/G20 en de OESO heeft een tussentijds verslag over de belastingheffing van de digitale economie opgesteld, dat in maart 2018 aan de G20-ministers van Financiën is gepresenteerd.

Op het niveau van de Unie maken eerlijke regels voor de belastingheffing van de digitale economie deel uit van de agenda van de Commissie voor een eerlijke belastingheffing, die een aanvulling zal vormen op de verbeteringen aan het vennootschapsbelastingkader die in afgelopen jaren zijn gerealiseerd. In dit verband heeft de Commissie in 2016 het voorstel voor een gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (CCCTB) 12 opnieuw op tafel gelegd, die een concurrerend, eerlijk en degelijk kader voor de belasting van ondernemingen in de eengemaakte markt zal bieden. Ook op het gebied van de btw maakt de Commissie werk van de uitdagingen van de digitale economie met haar voorstel inzake e-commerce, dat door de Raad in december 2017 13 is aangenomen en aansluit bij andere wetgevende maatregelen die in het btw-actieplan van 2016 14 waren vastgesteld.

Dit voorstel maakt deel uit van een pakket met daarin ook een voorstel voor een richtlijn met een alomvattende oplossing 15 , een aanbeveling aan de lidstaten om deze alomvattende oplossing over te nemen in hun dubbelbelastingverdragen met niet-Unierechtsgebieden 16 , en een mededeling waarin de context wordt toegelicht en het verband tussen de voorstellen wordt uitgelegd 17 . De beginselen waarop dit voorstel steunt en met name het begrip van waardecreatie door de gebruiker, zijn afgestemd op het voorstel voor een richtlijn met een alomvattende oplossing en de aanbeveling, zoals in de mededeling is uitgelegd. Meer bepaald heeft de tijdelijke maatregel betrekking op de gevallen waarin de bijdrage van de gebruiker aan de creatie van waarde voor een bedrijf van groter belang is, terwijl het begrip van waardecreatie door de gebruiker ook de factor is die de alomvattende oplossing wil introduceren in het vennootschapsbelastingkader.

• Samenhang met andere beleidsterreinen van de Unie

Dit voorstel is ook in overeenstemming met de strategie voor een digitale eengemaakte markt 18 , waarmee de Commissie zich sterk maakte om personen en bedrijven toegang tot onlineactiviteiten op basis van eerlijke concurrentie te garanderen, digitale mogelijkheden voor hen te ontsluiten en Europa's positie als wereldleider in de digitale economie te versterken.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

Het richtlijnvoorstel is gebaseerd op artikel 113 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Krachtens dit artikel kan de Raad na raadpleging van het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité met eenparigheid van stemmen, volgens een bijzondere wetgevingsprocedure, de bepalingen vaststellen die betrekking hebben op de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake andere indirecte belastingen, voor zover deze harmonisatie noodzakelijk is om de instelling en de werking van de interne markt te bewerkstelligen en concurrentieverstoringen te voorkomen.

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Het voorstel is in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel zoals neergelegd in artikel 5, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU). In afwachting van een gemeenschappelijk en gecoördineerd optreden op Unieniveau om het vennootschapsbelastingstelsel te hervormen zodat ook digitale activiteiten van bedrijven eronder vallen, kunnen de lidstaten unilateraal tijdelijke maatregelen nemen om de problematiek van de belastingheffing van bedrijven in de digitale economie aan te pakken. Sommige lidstaten hebben al dergelijke maatregelen, die zeer sterk van elkaar kunnen verschillen, ingevoerd of zijn dat van plan. Een optreden van de EU is dan ook noodzakelijk om versnippering van de eengemaakte markt tegen te gaan en te verhinderen dat concurrentieverstoringen binnen de Unie worden gecreëerd als gevolg van dergelijke uiteenlopende unilaterale maatregelen op nationaal niveau. Bovendien leidt een EU-oplossing, meer dan verschillende nationale beleidsmaatregelen, tot een lastenverlichting voor de bedrijven die de nieuwe regels moeten naleven, en geeft zo'n oplossing ook een sterk teken aan de internationale gemeenschap dat het de EU ernst is met eerlijke belastingheffing van de digitale economie.

Evenredigheid

De voorkeursoptie is verenigbaar met het evenredigheidsbeginsel, dat wil zeggen dat zij niet verder gaat dan nodig is om de doelstellingen van de Verdragen, met name de goede werking van de eengemaakte markt, te verwezenlijken. Zoals uit de subsidiariteitstoets blijkt, kunnen de lidstaten het probleem niet aanpakken zonder de eengemaakte markt te ondermijnen. Dit voorstel strekt er bovendien toe een gemeenschappelijke structuur voor de belasting te creëren waarbij de lidstaten toch voldoende ruimte houden om bepaalde administratieve aspecten van de maatregel zelf in te vullen, zoals boekhouding, administratievoering en andere verplichtingen die ervoor moeten zorgen dat de verschuldigde DDB ook werkelijk wordt betaald. De lidstaten kunnen ook maatregelen aannemen om ontduiking, ontwijking en misbruik in verband met de DDB te voorkomen, en zij houden tevens de bevoegdheid om de betaling van de DDB af te dwingen en belastingcontroles te verrichten in overeenstemming met hun eigen regels en procedures. Zie tevens punt 9.4.2 van de effectbeoordeling bij dit voorstel 19 .

Keuze van het instrument

Het voorstel betreft een richtlijn, het enige beschikbare instrument op basis van artikel 113 VWEU.

3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Raadpleging van belanghebbenden

Bij de raadplegingsstrategie lag de nadruk op drie grote groepen belanghebbenden: de belastingdiensten van de lidstaten, bedrijven en burgers. De twee belangrijkste activiteiten in het kader van het raadplegingsproces waren de open publieke raadpleging, die in totaal 446 reacties heeft gekregen in een periode van 12 weken (gaande van 26 oktober 2017 tot en met 3 januari 2018), en een specifieke enquête gericht tot alle belastingdiensten in de Unie. Ook de leden van het Platform inzake goed fiscaal bestuur (bestaande uit alle belastingautoriteiten in de Unie en 15 organisaties die het bedrijfsleven, de civil society en fiscale professionals vertegenwoordigen) zijn over dit initiatief geïnformeerd en om hun mening gevraagd. Er is ook rekening gehouden met spontane bijdragen. Zoals uit bijlage 2 van de effectbeoordeling bij dit voorstel blijkt, genoot een belasting op de inkomsten uit de levering van bepaalde digitale diensten de voorkeur van de stakeholders als tijdelijke oplossing (10 van de 21 nationale belastingautoriteiten en 53 % van de respondenten op de open publieke raadpleging).

Effectbeoordeling

De Raad voor regelgevingstoetsing van de Commissie heeft zich op 7 februari 2018 over de effectbeoordeling gebogen. Hij heeft een positief advies uitgebracht over het voorstel en een aantal aanbevelingen geformuleerd, waarmee rekening is gehouden in de laatste versie van de effectbeoordeling. Het advies van de raad, de aanbevelingen en een toelichting over de manier waarop daarmee rekening is gehouden, zijn opgenomen in bijlage 1 bij het werkdocument van de diensten van de Commissie dat bij dit voorstel gaat 20 . Zie bijlage 3 van dat document voor een overzicht van de partijen voor wie dit voorstel gevolgen heeft en welke die gevolgen zijn.

In de effectbeoordeling van dit voorstel zijn verschillende mogelijke opties voor een tijdelijke oplossing bekeken. Rekening houdende met een aantal wettelijke beperkingen is evenwel duidelijk geworden dat de nadruk moest liggen op een belasting op inkomsten uit de levering van bepaalde digitale diensten. Er zijn verschillende opties bekeken wat betreft de inrichting van de DDB (zie punt 9.2 van de effectbeoordeling) en met name het toepassingsgebied ervan (welke diensten vallen eronder), de toepassing van een omzetdrempel (welke bedrijven vallen eronder), het belastingtarief en de inning van de belasting.

Zoals in de effectbeoordeling is uiteengezet, gaat de voorkeur uit naar een belasting met een beperkt toepassingsgebied, geheven over de bruto-inkomsten die door een bedrijf worden verworven met de levering van bepaalde digitale diensten waarbij waardecreatie door de gebruiker centraal staat, en waarbij alleen bedrijven die twee inkomstengerelateerde drempels overschrijden, zouden kwalificeren als belastingplichtigen die gehouden zijn tot het betalen van deze belasting.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de Unie.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

De Commissie zal toezien op de tenuitvoerlegging van de richtlijn nadat zij is aangenomen, en op de toepassing ervan in nauwe samenwerking met de lidstaten, en zij zal beoordelen of dit initiatief naar behoren functioneert en in welke mate de doelstellingen ervan worden verwezenlijkt, op basis van de indicatoren in punt 10 van de effectbeoordeling bij dit voorstel.

Artikelsgewijze toelichting

1.

Definities (artikel 2)


In dit artikel worden diverse begrippen omschreven die noodzakelijk zijn voor de toepassing van de bepalingen van de richtlijn.

2.

Belastbare inkomsten (artikel 3)


In dit artikel worden de inkomsten omschreven die voor de toepassing van de richtlijn als belastbare inkomsten kwalificeren.

De DDB is een belasting met een welomschreven toepassingsgebied, geheven over de inkomsten uit de levering van bepaalde digitale diensten, die worden gekenmerkt door waardecreatie door de gebruiker. De diensten die onder het toepassingsgebied van de DDB vallen, zijn diensten waarbij de participatie van een gebruiker in een digitale activiteit een wezenlijke input vormt voor het bedrijf dat die activiteit verricht, en waardoor dat bedrijf uit die activiteit ook inkomsten kan verwerven. Met andere woorden: deze richtlijn ziet op bedrijfsmodellen die in hun huidige vorm niet zouden kunnen bestaan zonder inbreng van de gebruiker. De rol die de gebruikers van deze digitale diensten spelen, is uniek en complexer dan de traditionele rol van een klant. Deze diensten kunnen op afstand worden verleend, zonder dat de dienstverlener fysiek gevestigd hoeft te zijn in het rechtsgebied waar de gebruikers zich bevinden en waarde wordt gecreëerd. Het is bijgevolg bij dergelijke bedrijfsmodellen dat de grootste kloof ontstaat tussen de plaats waar winsten worden belast en die waar waarde wordt gecreëerd. Wat evenwel aan belasting wordt onderworpen, zijn de inkomsten die worden verworven met het te gelde maken van de input van de gebruiker en niet de gebruikersparticipatie als zodanig.

Gebruikersparticipatie kan op verschillende manieren een bijdrage leveren aan de waarde van een bedrijf. Digitale bedrijven kunnen bijvoorbeeld data putten uit de activiteiten van gebruikers op digitale interface, die dan typisch wordt gebruikt voor doelgerichte advertenties aan die gebruikers, of die tegen betaling aan derden kan worden doorgegeven. Een andere vorm van bijdrage is de actieve en blijvende betrokkenheid van gebruikers op veelzijdige digitale interfaces die voortbouwen op netwerkeffecten waarbij, globaal genomen, de waarde van de dienst toeneemt met het aantal gebruikers van de interface. De waarde van dergelijke interfaces zit in de verbindingen tussen gebruikers en de onderlinge interactie, hetgeen in vele gevallen kan betekenen dat gebruikers informatie naar het netwerk uploaden en daar met elkaar delen. Zulke veelzijdige digitale interface kunnen ook de verrichting van onderliggende leveringen van goederen of diensten rechtstreeks tussen gebruikers faciliteren, wat nog een andere duidelijke vorm van gebruikersparticipatie is.

Uitgaande van de verschillende vormen van gebruikersparticipatie die hierboven zijn beschreven, zouden onder het toepassingsgebied van deze belasting de inkomsten moeten vallen (belastbare inkomsten) die worden verworven met de levering van een van de onderstaande diensten (belastbare diensten), zoals omschreven in artikel 3, lid 1:

–diensten bestaande in het plaatsen van advertenties op een digitale interface, gericht op de gebruikers van die interface, en de doorgifte van over gebruikers verzamelde data die zijn gegenereerd uit de activiteiten van die gebruikers op digitale interfaces;

–diensten bestaande in het ter beschikking stellen van veelzijdige digitale interfaces - ook wel 'bemiddelingsdiensten' genoemd -, die gebruikers in staat stellen andere gebruikers te vinden en in interactie met hen te treden, en die ook de verrichting van onderliggende leveringen van goederen of diensten rechtstreeks tussen gebruikers kunnen faciliteren.

In artikel 3, lid 1, onder a), is een brede definitie opgenomen, die aansluit bij de onderzochte bedrijfsmodellen, van de levering van advertentiediensten bestaande in het plaatsen op een digitale interface van advertenties van een klant, die zijn gericht op gebruikers van die interface. Het plaatsen van dergelijke advertenties in een digitale context is namelijk de kenmerkende manier waarop het bedrijf dat het mogelijk maakt dat de advertentie op een digitale interface verschijnt, gebruikersverkeer en de gebruikersdata op basis waarvan de advertentie werd geplaatst, te gelde maakt. Bij de definitie van de dienst wordt geen rekening gehouden met het feit of de leverancier van de advertentiedienst al dan niet eigenaar is van de digitale interface waarop de advertentie verschijnt. In artikel 3, lid 3, wordt evenwel verduidelijkt dat wanneer de leverancier van de advertentiedienst en de eigenaar van de digitale interface verschillende entiteiten zijn, laatstgenoemde niet wordt geacht een belastbare dienst in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), te hebben geleverd. Zo moeten eventuele cascade-effecten of dubbele belasting van dezelfde inkomsten worden vermeden (een deel van de inkomsten die een entiteit verwerft door advertenties van een klant te plaatsen, zal worden betaald aan de eigenaar van de digitale interface waar de advertenties verschijnen in ruil voor de huur van digitale ruimte op die interface).

Voor de definitie van bemiddelingsdiensten in artikel 3, lid 1, onder b), wordt aansluiting gezocht bij veelzijdige digitale interfaces die gebruikers in staat stellen andere gebruikers te vinden en in interactie met hen te treden, waardoor precies de leveranciers van dergelijke diensten van netwerkeffecten kunnen profiteren. De mogelijkheid die deze interfaces hebben om gebruikers aan elkaar te koppelen, onderscheidt bemiddelingsdiensten van andere diensten die ook kunnen worden geacht de interactie tussen gebruikers te faciliteren maar waarbij gebruikers niet met elkaar in contact kunnen komen tenzij zij elkaar al langs andere weg hebben 'ontmoet', zoals via instant messaging diensten. De waardecreatie bij dergelijke andere diensten, die in het algemeen als communicatie- of betaaldiensten kunnen worden omschreven, zit in de ontwikkeling en de verkoop van ondersteunende software die die interactie mogelijk maakt, en hangt minder samen met de betrokkenheid van de gebruikers. Communicatie- of betaaldiensten blijven daarom buiten het toepassingsgebied van de belasting, zoals in artikel 3, lid 4, onder a), is verduidelijkt.

In het geval van veelzijdige digitale interfaces die een onderliggende levering van goederen of diensten rechtstreeks tussen de gebruikers van de interface faciliteren, blijven de inkomsten die gebruikers met die transacties behalen, buiten het toepassingsgebied van de belasting. De inkomsten uit retailactiviteiten bestaande in de verkoop van goederen of diensten waarbij de overeenkomst online wordt aangegaan via de website van de leverancier van die goederen of diensten (daaronder begrepen eventueel ook wat doorgaans 'e-commerce' wordt genoemd), vallen ook buiten het toepassingsgebied van de DDB omdat de waardecreatie voor de retailer in de geleverde goederen of diensten zit en de digitale interface alleen wordt gebruikt als een communicatiemiddel.

In artikel 3, lid 4, onder a), wordt ook verduidelijkt dat diensten aan gebruikers via een digitale interface bestaande in de levering van digitale content zoals video, audio of tekst, waarbij de dienstverlener eigenaar van de content is dan wel de desbetreffende distributierechten heeft verworven, niet aan te merken zijn als bemiddelingsdiensten en daarom moeten worden uitgesloten van het toepassingsgebied van de belasting, aangezien de mate waarin de participatie van de gebruiker een centrale rol speelt bij de creatie van waarde voor het bedrijf, in dergelijke gevallen minder duidelijk is. Dit aspect vereist nadere toelichting omdat sommige leveranciers van digitale content via een digitale interface een zekere mate van interactie kunnen toestaan tussen de ontvangers van die content, waardoor de idee zou kunnen ontstaan dat zij onder de definitie vallen van veelzijdige digitale interfaces die bemiddelingsdiensten verlenen. In die omstandigheden blijft de interactie tussen gebruikers evenwel ondergeschikt aan een levering van digitale content waarbij het enige of belangrijkste doel van een gebruiker erin bestaat de digitale content te ontvangen van de entiteit die de digitale interface ter beschikking stelt (de levering van een videospel door een entiteit aan een gebruiker via een digitale interface is een voorbeeld van een levering van digitale content door die entiteit die buiten het toepassingsgebied van de DDB valt, ongeacht of de gebruiker tegen andere gebruikers kan spelen en er dus enige vorm van interactie tussen hen mogelijk is).

Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen de levering van digitale content door een entiteit aan gebruikers via een digitale interface, hetgeen een dienst is die niet onder de DDB valt, en het ter beschikking stellen van een veelzijdige digitale interface waarlangs gebruikers digitale content kunnen uploaden en delen met andere gebruikers, of het ter beschikking stellen van een interface die een onderliggende levering van digitale content rechtstreeks tussen gebruikers faciliteert. Laatstgenoemde diensten vormen een bemiddelingsdienst door de entiteit die de veelzijdige digitale interface ter beschikking stelt, en vallen dus onder de DDB, ongeacht de aard van de onderliggende transactie. Daarom benadrukt artikel 3, lid 4, onder a), dat de levering van digitale content die buiten het toepassingsgebied van de DDB valt, moet worden verricht door de entiteit die de digitale interface ter beschikking stelt waarlangs de digitale content wordt geleverd, en niet door gebruikers van die interface aan andere gebruikers.

Voor de definitie van belastbare diensten bestaande in de doorgifte van over gebruikers verzamelde data in artikel 3, lid 1, onder c), is aangesloten bij data die zijn gegenereerd op basis van de activiteiten van die gebruikers op digitale interfaces. De diensten die onder het toepassingsgebied van de DDB vallen, zijn immers diensten die gebruikmaken van digitale interfaces als een middel om gebruikersinput te creëren, in tegenstelling tot diensten die gebruikmaken van interfaces als een middel om anderszins gegenereerde data door te geven. De DDB is dus geen belasting op het verzamelen van data, of het gebruik van door een bedrijf verzamelde data voor de interne doeleinden van het bedrijf zelf, of het gratis delen van door een bedrijf verzamelde data met derden. De DDB is gericht op de doorgifte, tegen betaling, van data die zijn verzameld over een zeer specifieke activiteit (de activiteiten van gebruikers op digitale interfaces).

In artikel 3, lid 4, onder b) en c), is bepaald dat diensten die in bijlage I, deel A, punten 1) tot en met 9), van Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad 21 gereglementeerd zijn en door handelsplatformen of beleggingsondernemingen met systematische interne afhandeling, zoals in die richtlijn gedefinieerd, of door gereglementeerde aanbieders van crowdfundingdiensten verleend worden, niet onder het toepassingsgebied van de DDB vallen. Diensten bestaande in de facilitering van leningverstrekking en verricht door gereglementeerde aanbieders van crowdfundingdiensten vallen ook niet onder het toepassingsgebied van de DDB. Met gereglementeerde aanbieders van crowdfundingdiensten wordt verwezen naar dienstverleners die onderworpen zijn aan Unieregels die eventueel in de toekomst worden vastgesteld krachtens artikel 114 VWEU met het oog op de regulering van crowdfundingdiensten.

Op veelzijdige digitale interfaces die gebruikers de mogelijkheid bieden om diensten op het gebied van transactieuitvoering, beleggingsdiensten of diensten in verband met onderzoek op beleggingsgebied, zoals die welke door de bovengenoemde entiteiten worden aangeboden, te ontvangen of ermee bekend te worden, is er vaak sprake van gebruikersinteractie. De gebruiker speelt evenwel geen centrale rol bij de creatie van waarde voor de entiteit die een digitale interface ter beschikking stelt. De waarde ligt daarentegen in de mate waarin een dergelijke entiteit erin slaagt om kopers en verkopers van financiële producten samen te brengen onder specifieke en onderscheidende omstandigheden die zich anderszins niet zouden voordoen (bijvoorbeeld in vergelijking met transacties die worden gesloten buiten dergelijke interfaces rechtstreeks tussen de tegenpartijen). Een dienst bestaande in het ter beschikking stellen van een digitale interface door een dergelijke entiteit gaat verder dan het louter faciliteren van transacties in financiële instrumenten tussen de gebruikers van een dergelijke interface. Met name de gereglementeerde diensten die van het toepassingsgebied van deze richtlijn zijn uitgesloten, strekken ertoe een veilige omgeving voor financiële transacties te creëren. De entiteit die deze diensten aanbiedt, bepaalt dus de specifieke omstandigheden waaronder dergelijke financiële transacties kunnen worden uitgevoerd teneinde essentiële elementen te garanderen, zoals de kwaliteit van de uitvoering van de transacties, het niveau van transparantie in de markt en de eerlijke behandeling van beleggers. Ten slotte hebben dergelijke diensten als wezenlijk en onderscheidend doel het faciliteren van financiering, beleggingen of sparen.

Wat crowdfundingplatformen betreft, vallen op deelneming in eigen vermogen en op kredietverlening gebaseerde crowdfunding buiten het toepassingsgebied van de belasting, omdat de aanbieders van deze diensten dezelfde rol vervullen als handelsplatformen en beleggingsondernemingen met systematische interne afhandeling en er dus niet uitsluitend sprake is van bemiddeling. Door crowdfundingplatformen verleende diensten die niet op deelneming in eigen vermogen en op kredietverlening zijn gebaseerd en die bemiddeling vormen, zoals op schenking en beloning gebaseerde crowdfunding, of door dergelijke platformen verleende diensten bestaande in de plaatsing van advertenties, vallen daarentegen wel onder het toepassingsgebied van deze richtlijn.

Aangezien de doorgifte van data door handelsplatformen, beleggingsondernemingen met systematische interne afhandeling en gereglementeerde aanbieders van crowdfundingdiensten beperkt is tot en deel uitmaakt van het verlenen van de hierboven beschreven gereglementeerde financiële diensten en als zodanig aan regels van de Uniewetgeving is gebonden, moet het verlenen van datatransmissiediensten door die entiteiten eveneens van het toepassingsgebied van de DDB worden uitgesloten, zoals in artikel 3, lid 5, is bepaald.

In artikel 3, lid 2, wordt verduidelijkt dat de DDB wordt geheven over de bruto-inkomsten van een bedrijf uit de levering van de diensten die onder het toepassingsgebied van de belasting vallen, exclusief belasting over de toegevoegde waarde en andere soortgelijke belastingen.

In artikel 3, lid 7, wordt verduidelijkt dat inkomsten die voortvloeien uit het onderling aan elkaar verlenen van belastbare diensten door entiteiten van een voor de financiële boekhouding geconsolideerde groep, niet als belastbare inkomsten worden aangemerkt.

In overeenstemming met artikel 3, lid 8, wordt, wanneer een entiteit van een voor de financiële boekhouding geconsolideerde groep een belastbare dienst verleent aan een derde partij maar de vergoeding voor die dienst wordt verworven door een andere entiteit binnen de groep, de vergoeding geacht te zijn verworven door de entiteit die de belastbare diensten verleent. Deze bepaling is een voorzorgsmaatregel die moet voorkomen dat een entiteit die belastbare diensten verleent en de inkomsten uit die diensten via een andere entiteit van dezelfde groep verwerft, haar DDB-plicht ontloopt.

3.

Belastingplichtige (artikel 4)


In overeenstemming met artikel 4, lid 1, kwalificeert een entiteit als belastingplichtige voor de DDB wanneer zij de twee onderstaande drempels overschrijdt:

–het totale bedrag aan wereldwijde inkomsten dat door de entiteit is gerapporteerd voor het laatste volledige boekjaar waarvoor er een jaarrekening beschikbaar is, is hoger dan 750 000 000 EUR; en

–het totale bedrag aan belastbare inkomsten dat door de entiteit in de Unie in de loop van dat boekjaar is verworven, is hoger dan 50 000 000 EUR.

De eerste drempel (totale jaarlijkse wereldwijde inkomsten) beperkt de toepassing van de belasting tot bedrijven van een bepaalde omvang, namelijk de bedrijven die een sterke marktpositie hebben verworven waardoor zij relatief meer baat hebben van netwerkeffecten en de exploitatie van big data, en die bijgevolg hun bedrijfsmodellen opbouwen rond gebruikersparticipatie. Dergelijke bedrijfsmodellen, die leiden tot een grotere kloof tussen de plaats waar winsten worden belast en die waar waarde wordt gecreëerd, zijn de modellen die onder het toepassingsgebied van de belasting vallen. De economische positie van de bedrijven die als belastingplichtigen kwalificeren, moet worden gezien als een teken dat zij een groot aantal gebruikers kunnen aantrekken, wat noodzakelijk is voor de levensvatbaarheid van dergelijke bedrijfsmodellen. Bovendien is agressieve fiscale planning ook een praktijk die meer binnen de mogelijkheden van grotere bedrijven ligt. Om die reden is dezelfde drempel voorgesteld in andere initiatieven van de Unie, zoals de CCCTB. De drempel moet ook voor rechtszekerheid zorgen en het voor bedrijven en belastingautoriteiten eenvoudiger en goedkoper maken om te bepalen of een entiteit DDB-plichtig is, met name gelet op het feit dat sommige van hen mogelijkerwijs geen aparte administratie voeren van de inkomsten uit activiteiten die onder het toepassingsgebied van deze belasting vallen. Tevens moet hij kleine ondernemingen en starters van het toepassingsgebied van de belasting uitsluiten omdat de nalevingslasten naar alle waarschijnlijkheid een onevenredig effect op hen zouden hebben.

De tweede drempel daarentegen (totale jaarlijkse belastbare inkomsten in de Unie) beperkt de toepassing van de belasting tot gevallen waarin er sprake is van een aanmerkelijke digitale voetafdruk op het niveau van de Unie wat de onder de DDB vallende inkomsten betreft. Deze drempel wordt vastgesteld op Unieniveau om verschillen in marktgrootte die er binnen de Unie kunnen bestaan, buiten beschouwing te laten.

Indien het bedrijf tot een voor de financiële boekhouding geconsolideerde groep behoort, moeten de drempels worden toegepast op de totale geconsolideerde groepsinkomsten, zoals vastgesteld in artikel 4, lid 6.

Een bedrijf dat aan de twee bovenstaande voorwaarden voldoet, kwalificeert als belastingplichtige, ongeacht of het in een lidstaat dan wel in een niet-Unierechtsgebied is gevestigd. Afhankelijk van de plaats van vestiging van de belastingplichtige kunnen zich verschillende scenario's van DDB-plicht voordoen: een in een niet-Unierechtsgebied gevestigde belastingplichtige die DDB moet betalen in een lidstaat, een in een lidstaat gevestigde belastingplichtige die DDB moet betalen in een andere lidstaat, of een in een lidstaat gevestigde belastingplichtige die DDB moet betalen in diezelfde lidstaat.

4.

Plaats van belastingheffing (artikel 5)


In artikel 5 is bepaald welk aandeel van de door een entiteit verworven belastbare inkomsten moet worden aangemerkt als in een lidstaat verworven inkomsten voor de toepassing van deze belasting. In overeenstemming met het beginsel van waardecreatie door de gebruiker dat de grondslag voor het objectieve toepassingsgebied van de DDB vormt, is de DDB volgens deze bepaling verschuldigd in de lidstaat of lidstaten waar de gebruikers zich bevinden.

Deze aanpak volgt de logica dat het de inbreng van de gebruiker in de digitale activiteiten van een bedrijf is waarmee voor dat bedrijf waarde wordt gegenereerd, waarbij er niet noodzakelijkerwijze sprake is van een betaling van de kant van de gebruikers (bv. personen die advertenties bekijken op een digitale interface) of waarbij er slechts door enkele gebruikers wordt betaald (bv. veelzijdige digitale interfaces waarbij slechts bepaalde gebruikers voor de toegang tot de interface moeten betalen en andere gebruikers gratis toegang hebben). De heffingsbevoegdheid met betrekking tot de DDB berust derhalve bij de lidstaat waar de gebruiker zich bevindt, ongeacht of deze al dan niet in geld heeft bijgedragen aan het genereren van inkomsten voor het bedrijf. Er is voorzien in specifieke regels om te bepalen wanneer een gebruiker wordt geacht zich in een lidstaat te bevinden.

De belastbare inkomsten uit de levering van een belastbare dienst moeten voor de toepassing van deze richtlijn worden aangemerkt als inkomsten die in een belastingtijdvak in een lidstaat zijn verworven, indien een gebruiker met betrekking tot dergelijke diensten wordt geacht zich in dat belastingtijdvak in die lidstaat te bevinden volgens de regels van artikel 5, lid 2, die voor elk soort belastbare dienst toepassing moeten vinden. Wanneer de gebruikers van een belastbare dienst zich in verschillende lidstaten of niet-Unierechtsgebieden bevinden, moeten de belastbare inkomsten die door een entiteit met de levering van die dienst worden verworven, naar evenredigheid over elke lidstaat worden verdeeld in overeenstemming met de verschillende verdeelsleutels die in artikel 5, lid 3, voor elk soort belastbare dienst zijn vastgesteld. Deze verdeelsleutels zijn vastgesteld rekening houdende met de aard van elke belastbare dienst en met name de inkomstengenererende factoren voor de dienstverlener.

In het geval van een belastbare dienst bestaande in de plaatsing van advertenties op een digitale interface wordt aangeknoopt bij het aantal keren dat een advertentie is verschenen op apparaten of toestellen van gebruikers in een belastingtijdvak in een lidstaat, om te bepalen welk aandeel van de inkomsten in dat belastingtijdvak aan die lidstaat moet worden toegerekend.

Om met betrekking tot het ter beschikking stellen van veelzijdige digitale interfaces te bepalen welke aandeel van belastbare inkomsten aan een lidstaat moet worden toegerekend, wordt een onderscheid gemaakt tussen gevallen waarin de interface onderliggende transacties rechtstreeks tussen gebruikers faciliteert en gevallen waarin dat niet zo is. In het geval van facilitering van onderliggende transacties gebeurt de toerekening van belastbare inkomsten in een belastingtijdvak aan een lidstaat op basis van het aantal gebruikers die een dergelijke transactie in dat belastingtijdvak sluiten waarbij zij een apparaat of toestel in die lidstaat hebben gebruikt. Dit is namelijk de handeling die doorgaans inkomsten genereert voor de entiteit die de interface ter beschikking stelt. De heffingsbevoegdheid over de inkomsten van het bedrijf dat de interface ter beschikking stelt, wordt toegekend aan de lidstaten waar de gebruikers die onderliggende transacties sluiten, zich bevinden, ongeacht of deze gebruikers de verkopers dan wel de kopers van de onderliggende goederen of diensten zijn. Door hun participatie creëren zij namelijk allebei waarde voor de veelzijdige digitale interface, aangezien de rol van de interface erin bestaat vraag en aanbod samen te brengen. Als de bemiddelingsdienst evenwel geen onderliggende transacties faciliteert, worden inkomsten in de regel verworven uit periodieke betalingen nadat de gebruiker zich op een digitale interface heeft geregistreerd of een account heeft aangemaakt. Voor de toerekening van de belastbare inkomsten aan een lidstaat in een belastingtijdvak wordt daarom rekening gehouden met het aantal gebruikers dat in dat belastingtijdvak een account heeft die met behulp van een apparaat of toestel in die lidstaat werd aangemaakt tijdens dat belastingjaar dan wel een voorgaand.

Wat de doorgifte van over gebruikers verzamelde data betreft, wordt bij de toerekening van belastbare winsten in een belastingtijdvak aan een lidstaat rekening gehouden met het aantal gebruikers van wie in dat belastingtijdvak doorgegeven data zijn gegenereerd doordat zij een apparaat of toestel in die lidstaat hebben gebruikt.

Om de plaats van belastingheffing te bepalen, wordt verder in artikel 5, lid 4, verduidelijkt dat geen rekening wordt gehouden met de plaats vanwaar de betaling voor de belastbare diensten is verricht. In het geval van levering van onderliggende goederen of diensten rechtstreeks tussen de gebruikers van een veelzijdige digitale interface wordt evenmin rekening gehouden met de plaats waar dergelijke onderliggende transacties plaatsvinden.

Op basis van artikel 5, lid 5, worden de gebruikers geacht zich te bevinden in de lidstaat die wordt aangegeven door het internetprotocoladres (IP-adres) van het door hen gebruikte apparaat of toestel of, indien nauwkeuriger, een andere methode van plaatsbepaling. Het IP-adres is een eenvoudig en doeltreffend alternatief om de locatie van de gebruiker te bepalen. Als de belastingplichtige evenwel via een andere methode van plaatsbepaling constateert dat de gebruiker zich niet in de lidstaat bevindt die door het IP-adres wordt aangegeven, kan hij de plaats van belastingheffing nog altijd vaststellen aan de hand van die andere methode van plaatsbepaling.

5.

Verschuldigdheid, berekening en tarief van de belasting (artikelen 6-8)


In overeenstemming met artikel 6 wordt de nieuwe belasting in een lidstaat verschuldigd over het aandeel in de door een belastingplichtige in een belastingtijdvak verworven belastbare inkomsten die als in die lidstaat verworven inkomsten worden aangemerkt.

In artikel 7 is bepaald hoe de DDB wordt berekend.

In artikel 8 is één tarief van 3 % voor de gehele Unie vastgesteld.

6.

Verplichtingen (artikelen 9-19)


In de artikelen 9 tot en met 19 is een reeks verplichtingen vastgesteld die moeten worden vervuld door DDB-belastingplichtigen.

In artikel 9 wordt verduidelijkt dat de belastingplichtige die belastbare diensten verleent, ertoe is gehouden de belasting te voldoen en de verplichtingen van hoofdstuk 3 na te komen. In dat artikel is ook bepaald dat een voor de financiële boekhouding geconsolideerde groep de keuze heeft om één entiteit binnen de groep aan te wijzen als entiteit die de DDB moet voldoen en de verplichtingen van hoofdstuk 3 moet nakomen namens elke DDB-belastingplichtige binnen de groep.

Ten behoeve van het beheer van de administratieve aspecten van deze belasting wordt er voor alle belastingplichtigen bij wijze van vereenvoudiging een éénloketsysteem ter beschikking gesteld. Dit éénloketsysteem is gebaseerd op het idee dat een belastingplichtige die in een of meer lidstaten DDB-plichtig is, zich tot één aanspreekpunt (de lidstaat van identificatie) moet kunnen richten om al zijn DDB-verplichtingen af te handelen (identificatie, indiening van de DDB-aangifte, betaling). De lidstaat van identificatie moet die informatie delen met de andere lidstaten waar DDB verschuldigd is, en het aandeel in de DDB dat namens die andere lidstaten is geïnd, aan hen overmaken.

Zoals is uitgelegd in artikel 10, is de 'lidstaat van identificatie' de lidstaat waar een belastingplichtige gehouden is tot betaling van de DDB, tenzij hij in meer dan een lidstaat DDB-plichtig is, in welk geval hij onder die lidstaten de lidstaat van identificatie mag kiezen.

Het feit dat een belastingplichtige voor de vennootschapsbelasting inwoner van een lidstaat kan zijn, staat los van de bepaling van de lidstaat van identificatie voor DDB-doeleinden, omdat het een andersoortige belasting betreft. De bedoeling hiervan is ook om geen buitensporige administratieve lasten op te leggen aan lidstaten waar een belastingplichtige wel voor de vennootschapsbelasting gevestigd kan zijn maar geen DDB-plicht heeft. Een belastingplichtige die in verschillende lidstaten DDB-plichtig is, zal dus gebruik kunnen maken van het éénloketsysteem in zijn lidstaat van identificatie voor al zijn DDB-verplichtingen, ongeacht of hij voor de vennootschapsbelasting inwoner van die lidstaat is. Een belastingplichtige die bijvoorbeeld DDB-plichtig is in twee lidstaten (lidstaat A, waarvan hij inwoner is voor de vennootschapsbelasting, en lidstaat B, waarvan hij geen inwoner is voor de vennootschapsbelasting) en lidstaat B heeft gekozen als lidstaat van identificatie, zal zijn DDB-verplichtingen voor beide lidstaten A en B via het éénloketsysteem kunnen nakomen.

In artikel 10 is bepaald dat belastingplichtigen de lidstaat van identificatie uit eigen beweging moeten meedelen dat zij gehouden zijn tot voldoening van DDB in de Unie, en zijn ook de gegevens genoemd die zij in dat verband moeten verstrekken. Die belastingplichtigen krijgen dan een identificatienummer in overeenstemming met artikel 11. Als een belastingplichtige niet langer DDB in de Unie moet voldoen, moet hij de lidstaat van identificatie daarvan op de hoogte brengen in overeenstemming met artikel 12 en de lidstaat van identificatie zal de belastingplichtige dan uit zijn identificatieregister schrappen. In artikel 13 worden de regels betreffende een eventuele wijziging van de lidstaat van identificatie verduidelijkt.

Op grond van artikel 14 moet een belastingplichtige een DDB-aangifte indienen in zijn lidstaat van identificatie met de in artikel 15 genoemde gegevens. Dit betekent met name dat hij voor elke lidstaat waar hij voor het desbetreffende belastingtijdvak DDB verschuldigd is, opgaaf moet doen van het totale bedrag aan belastbare inkomsten die als door hem in die lidstaat verworven inkomsten worden aangemerkt, samen met de over dat bedrag verschuldigde DDB. Ook moet hij opgaaf doen van het totale bedrag aan DDB dat in alle lidstaten samen verschuldigd is, en van de informatie over de drempels die gelden voor de toepassing van artikel 4.

In artikel 16 is de wijze van betaling vastgesteld en ook bepaald dat een eventuele teruggaaf van de belasting, nadat de verschuldigde DDB al is overgemaakt door de lidstaat van identificatie aan de lidstaat waar de DDB verschuldigd was, moet worden verricht door laatstgenoemde lidstaat aan de belastingplichtige in kwestie. Om te vermijden dat het éénloketsysteem als gevolg van discrepanties niet goed functioneert, is in artikel 17 een bepaling opgenomen betreffende eventuele wijzigingen van de DDB-aangifte. Artikel 18 betreft door de lidstaten op te zetten maatregelen op het gebied van boekhouding, administratievoering en fraudebestrijding. In dit artikel wordt ook bepaald dat het bestaan van een éénloketsysteem en een lidstaat van identificatie niet afdoet aan het feit dat de DDB door de belastingplichtige rechtstreeks verschuldigd is aan iedere lidstaat waar een DDB-schuld is ontstaan, en dat die lidstaat de betaling van de belasting rechtstreeks bij de DDB-plichtige kan afdwingen, belastingcontroles kan verrichten en controlemaatregelen kan vaststellen.

In artikel 19 wordt bepaald dat elke lidstaat een bevoegde autoriteit moet aanwijzen voor het beheer van alle administratieve verplichtingen met betrekking tot de DDB en voor de in hoofdstuk 4 vastgestelde vereisten inzake administratieve samenwerking.


7.

Administratieve samenwerking wat betreft verplichtingen (artikelen 20-23)


De in de artikelen 20-23 vastgestelde bepalingen regelen de noodzakelijke inlichtingenuitwisselingen tussen de lidstaten met betrekking tot de identificatie van belastingplichtigen en de indiening van DDB-aangiften alsook de overmaking van gelden die betrekking hebben op DDB-betalingen door de lidstaat van identificatie aan andere lidstaten waar DDB verschuldigd is.