Toelichting bij COM(2018)229 - Meerjarig herstelplan voor mediterrane zwaardvis

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2018)229 - Meerjarig herstelplan voor mediterrane zwaardvis.
bron COM(2018)229 NLEN
datum 24-04-2018
1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Het doel van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) zoals omschreven in Verordening (EU) nr. 1380/2013 1 ("de basisverordening") is een exploitatie van de mariene levende biologische rijkdommen te garanderen die voor ecologische, economische en sociale duurzaamheid op lange termijn zorgt.

Bij Besluit 98/392/EG van de Raad 2 heeft de Unie het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee goedgekeurd, waarin onder meer principes en regels voor de instandhouding en het beheer van de mariene levende biologische rijkdommen zijn vastgesteld. De Unie neemt in het kader van haar ruimere internationale verplichtingen deel aan de inspanningen die in internationale wateren worden geleverd om de visbestanden in stand te houden.

De Unie is sinds 14 november 1997 ingevolge Besluit 86/238/EEG van de Raad 3 verdragsluitende partij bij het Internationale Verdrag voor de instandhouding van Atlantische tonijnen ("het ICCAT-verdrag").

Het ICCAT-verdrag biedt een kader voor de regionale samenwerking op het gebied van de instandhouding en het beheer van tonijnen en tonijnachtigen in de Atlantische Oceaan en aangrenzende zeeën middels de oprichting van de Internationale Commissie voor de instandhouding van Atlantische tonijnen ("ICCAT").

De ICCAT heeft het gezag om voor de instandhouding en het beheer van de onder haar bevoegdheid vallende visserijen besluiten (aanbevelingen) vast te stellen die verbindend zijn voor de verdragsluitende partijen bij het verdrag. Die aanbevelingen zijn hoofdzakelijk gericht tot de verdragsluitende partijen bij het ICCAT-verdrag, maar bevatten tevens verplichtingen voor particuliere exploitanten (zoals kapiteins van vaartuigen). De ICCAT-aanbevelingen treden zes maanden na de vaststelling ervan in werking en moeten, wat de Unie betreft, zo snel mogelijk in het recht van de Unie worden omgezet.

Tijdens de jaarvergadering 2016 van de ICCAT, die in Vilamoura (Portugal) werd gehouden, hebben de CPC's van de ICCAT 4 een beslissende stap gezet om de alarmerende toestand van mediterrane zwaardvis (Xyphias gladius) aan te pakken, door een 15-jarig herstelplan vast te stellen door middel van ICCAT-aanbeveling 16-05. In de aanbeveling worden regels bepaald voor de instandhouding, het beheer en de controle van het zwaardvisbestand in de Middellandse Zee, om een biomassa te bereiken die in 2031 een maximale duurzame opbrengst kan opleveren met een waarschijnlijkheid van ten minste 60 %.

Bij brief aan het ICCAT-secretariaat heeft de Europese Unie in december 2016 bevestigd dat ICCAT-aanbeveling 16-05 vanaf 1 januari 2017 wordt uitgevoerd.

Dit voorstel heeft tot doel ICCAT-aanbeveling 16-05 in EU-recht om te zetten om de Unie in staat te stellen haar internationale verplichtingen na te leven en marktdeelnemers rechtszekerheid te bieden met betrekking tot regels en verplichtingen.

Krachtens ICCAT-aanbeveling 16-05 tot vaststelling van een meerjarenplan voor het herstel van mediterrane zwaardvis moet zwaardvis in bepaalde omstandigheden worden teruggegooid en vrijgelaten. Met het oog op de naleving door de Unie van haar internationale verplichtingen uit hoofde van de ICCAT, voorziet Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/191 5 in afwijkingen van de in artikel 15 van de basisverordening bedoelde aanlandingsverplichting voor mediterrane zwaardvis. Bijgevolg hoeven dergelijke teruggooi- en vrijlatingsverplichtingen niet te worden opgenomen in deze verordening tot vaststelling van een meerjarenplan voor het herstel van mediterrane zwaardvis en worden de overeenkomstige bepalingen van Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/191 onverlet gelaten.

In artikel 15, lid 2, van de basisverordening is bepaald dat de aanlandingsverplichting moet worden uitgevoerd zonder afbreuk te doen aan de internationale verplichtingen van de EU. De Commissie is bevoegd om gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde die internationale verplichtingen in Unierecht om te zetten, met inbegrip van, in het bijzonder, afwijkingen van de aanlandingsverplichting.

ICCAT-aanbeveling 16-05 verplicht vaartuigen die hun toegewezen quotum en/of het toegestane maximum aan bijvangsten hebben overschreden, ertoe om hun zwaardvisvangsten terug te gooien, ook in het kader van de sport- en recreatievisserij. Mediterrane zwaardvis die onder de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte wordt gevangen, moet eveneens worden teruggegooid, tenzij een bepaalde door de lidstaten in hun jaarlijkse visserijplannen vastgestelde bijvangstbeperking van toepassing is.

Bij Verordening (EU) 2017/127 van de Raad 6 zijn voor 2017 voor sommige visbestanden en groepen visbestanden de vangstmogelijkheden vastgesteld die in de wateren van de Unie en, voor vissersvaartuigen van de Unie, in bepaalde wateren buiten de Unie van toepassing zijn. Deze vangstmogelijkheden worden doorgaans meerdere keren gewijzigd gedurende de periode waarin zij van kracht zijn.

Bij de goedkeuring van ICCAT-aanbeveling 16-05 was de totale toegestane vangst ("TAC") voor mediterrane zwaardvis vastgesteld op 10 500 ton. De TAC werd echter niet aan de CPC's van de ICCAT toegewezen en daarom was het aandeel van de Unie bij de bekendmaking van Verordening (EU) 2017/127 van de Raad onbepaald. De ICCAT moest een werkgroep bijeenroepen om een eerlijke en billijke regeling op te zetten voor de toewijzing van de TAC voor mediterrane zwaardvis en om een quotum vast te stellen voor de CPC’s voor 2017.

De werkgroep is van 20 tot en met 22 februari 2017 in Madrid bijeengekomen en heeft een overeenkomst tussen de partijen bereikt over de quotatoewijzing voor 2017 en een compromis gevonden voor het beheer van de benutting van de quota voor 2017.

Bijgevolg was het van belang om Verordening (EU) 2017/127 van de Raad te wijzigen om marktdeelnemers rechtszekerheid te bieden over de hoeveelheden mediterrane zwaardvis die zij in 2017 mochten vangen en over het instellen van gebieden met vangstbeperkingen. Dit gebeurde bij Verordening (EU) 2017/1398 van de Raad 7 .

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

De vangst van mediterrane zwaardvis was alleen gereguleerd door technische maatregelen uit hoofde van artikel 25 van Verordening (EG) nr. 1967/2006 van 21 december 2006 inzake beheersmaatregelen voor de duurzame exploitatie van visbestanden in de Middellandse Zee 8 , en later door de artikelen 20 tot en met 26 van Verordening (EU) 2017/2107 van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2017 tot vaststelling van in het verdragsgebied van de Internationale Commissie voor de instandhouding van Atlantische tonijnen (ICCAT) geldende beheers-, instandhoudings- en controlemaatregelen en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1936/2001, (EG) nr. 1984/2003 en (EG) nr. 520/2007 van de Raad 9 .

Het standpunt van de EU was tijdens de gehele duur van de onderhandelingen in overeenstemming met de doelstellingen van artikel 2, lid 2, artikel 28, leden 1 en 2, en de artikelen 29 en 33 van de basisverordening.

De in ICCAT-aanbeveling 16-05 vastgestelde maatregelen, die bij deze verordening worden omgezet, zijn restrictiever of nauwkeuriger dan de reeds geldende maatregelen (zie boven) om het herstel van het bestand mogelijk te maken. De belangrijkste verschillen kunnen als volgt worden samengevat:

a) minimuminstandhoudingsreferentiegrootte: in artikel 11 van deze verordening wordt de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte gedefinieerd als een lengte onderkaak-vork van minder van 100 cm, een levend gewicht van minder dan 11,4 kg of een ontkieuwd en ontweid gewicht van minder dan 10,2 kg. Deze bepalingen zijn bijgevolg restrictiever dan artikel 24 van Verordening (EU) 2017/2107, waarin de minimummaat wordt gedefinieerd als een lengte onderkaak-vork van 90 cm, of met een gewicht van minder dan 10 kg levend gewicht of 9 kg ontkieuwd en ontweid gewicht of 7,5 kg karkasgewicht (ontkieuwd, ontweid, zonder vinnen en zonder deel van de kop);

b) maximaal aantal vishaken: in artikel 14 van deze verordening wordt bepaald dat het maximale aantal vishaken dat mag worden aangebracht door of aan boord mag worden genomen van vaartuigen die op mediterrane zwaardvis vissen, wordt vastgesteld op 2 500 vishaken. Deze bepalingen zijn bijgevolg restrictiever dan artikel 25 van Verordening (EU) 2017/2107 waarin het volgende wordt bepaald: 'In afwijking van artikel 12 van Verordening (EG) nr. 1967/2006 van de Raad wordt het maximale aantal haken dat mag worden aangebracht door of aan boord mag worden genomen van vaartuigen die op mediterrane zwaardvis vissen, vastgesteld op 2 800 haken';

c) sluitingsperiode: De jaarlijkse sluitingsperiode van 1 januari tot en met 31 maart is reeds goedgekeurd bij Verordening (EU) 2017/1398 van de Raad van 25 juli 2017 tot wijziging van Verordening (EU) 2017/127 wat bepaalde vangstmogelijkheden betreft 10 en bij Verordening (EU) 2018/120 van de Raad van 23 januari 2018 tot vaststelling, voor 2018, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Unie en, voor vissersvaartuigen van de Unie, in bepaalde wateren buiten de Unie van toepassing zijn 11 . Derhalve zijn de in artikel 23 van Verordening (EU) 2017/2107 vastgestelde sluitingsperioden niet langer van toepassing;

d) de vaststelling van de TAC en de quotatoewijzing zijn reeds omgezet in 2017 en nu opgenomen in Verordening (EU) 2018/120 van 23 januari 2018 tot vaststelling, voor 2018, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Unie en, voor vissersvaartuigen van de Unie, in bepaalde wateren buiten de Unie van toepassing zijn. De omzetting van de vangstmogelijkheden hoeft dus niet in deze verordening te worden opgenomen.

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

In ICCAT-aanbeveling 16-05, het voorwerp van deze omzetting, wordt in de eerste alinea duidelijk bepaald dat verdragsluitende partijen wier vaartuigen actief op zwaardvis vissen in de Middellandse Zee een 15-jarig herstelplan moeten implementeren dat ingaat in 2017 en loopt tot en met 2031, met als doel om met een waarschijnlijkheid van minstens 60 % Bmsy te halen. De doelstelling en looptijd van het herstelplan (2031) lijken in strijd te zijn met het doel van het gemeenschappelijk visserijbeleid, dat beoogt uiterlijk in 2020 een exploitatieniveau voor de maximale duurzame opbrengst (Fmsy) te verwezenlijken. Sommige elementen moeten echter overeenkomstig artikel 28, leden 1 en 2, en de artikelen 29 en 33 van de basisverordening in aanmerking worden genomen om de afwijking van artikel 2 van de basisverordening te motiveren:

a) het bestand wordt niet alleen geëxploiteerd door de Europese Unie maar door alle oeverstaten van de Middellandse Zee, waarvan door enkele in het kader van gerichte visserij (Marokko, Algerije, Tunesië en Turkije) en door andere in de vorm van incidentele vangsten;

b) het bestand wordt beheerd door de Internationale Commissie voor de instandhouding van tonijn in de Atlantische Oceaan (ICCAT), waarbij de Europese Unie een van de 51 verdragsluitende partijen is;

c) in november 2016 is bij de presentatie van de beoordeling van het bestand door het Permanent Comité inzake onderzoek en statistiek (SCRS, het wetenschappelijk orgaan van de ICCAT) een herstelplan aanbevolen;

d) door de dynamiek van de populatie en het exploitatiepatroon van deze soort zal de biomassa zich niet kunnen herstellen tussen nu en 2020 en daarom wordt een langere periode wenselijk geacht, door het wetenschappelijke advies vastgesteld op 15 jaar;

e) zelfs door de EU-vloot de meest draconische maatregelen op te leggen (d.w.z. de volledige sluiting van de visserij) kan uiterlijk in 2020 geen biomassaniveau worden bereikt dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren;

f) er bestaat een antecedent van een herstelplan dat door de ICCAT is vastgesteld en in de EU-wetgeving is omgezet. Het gaat om het herstelplan voor blauwvintonijn in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee dat in 2006 werd vastgesteld bij ICCAT-aanbeveling 06-05, eveneens voor een looptijd van 15 jaar (tot 2022). Dit herstelplan werd door de Unie omgezet bij Verordening (EU) 2016/1627 12 . Reeds in 2017 is in het licht van het meeste recente wetenschappelijk advies van het SCRS overeengekomen dat de in het herstelplan vervatte maatregelen niet langer nodig waren (vijf jaar vóór de termijn waarbinnen de biomassadoelstelling moet worden behaald).

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

Het voorstel is gebaseerd op artikel 43, lid 2, VWEU aangezien het bepalingen bevat die nodig zijn om de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid na te streven.

• Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Het voorstel valt onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie (artikel 3, lid 1, onder d), VWEU). Het subsidiariteitsbeginsel is derhalve niet van toepassing.

Evenredigheid

Het voorstel zal ervoor zorgen dat de wetgeving van de Unie met betrekking tot het beheer van de visserij op mediterrane zwaardvis, en in het bijzonder alle regels en verplichtingen van het door de ICCAT goedgekeurde herstelplan, in overeenstemming is met haar internationale verplichtingen en dat de Unie de besluiten naleeft die zijn genomen door de ROVB's waarbij de Unie overeenkomstsluitende partij is. Dit gebeurt zonder verder te gaan dan wat nodig is om het gestelde doel te bereiken.

Keuze van het instrument

Het gekozen instrument is een verordening van het Europees Parlement en de Raad.

3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan

Niet van toepassing.

Raadpleging van belanghebbenden

De overheidsdiensten van de lidstaten zijn van dit voorstel op de hoogte gebracht tijdens een vergadering van het Comité voor visserij en aquacultuur op 8 september 2017. De adviesraad voor de Middellandse Zee (MEDAC) is van dit voorstel in kennis gesteld tijdens de vergadering op 10 oktober 2017.

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid

Dit is een omzetting van een aanbeveling die op het niveau van een regionale visserijorganisatie (ICCAT) is goedgekeurd en in overeenstemming is met het wetenschappelijk advies van het Permanent Comité inzake onderzoek en statistiek van de ICCAT.

Effectbeoordeling

Niet van toepassing. Dit is een omzetting van een aanbeveling die rechtstreeks van toepassing is op de lidstaten.

Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

Dit voorstel houdt geen verband met Refit.

Grondrechten

Dit voorstel heeft geen gevolgen voor de bescherming van de grondrechten van de burgers.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Er zijn geen gevolgen voor de begroting.

1.

5. OVERIGE ELEMENTEN


Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

De Unie stelde het ICCAT-secretariaat bij brief ervan in kennis dat de Unie ICCAT-aanbeveling 16-05, die sinds 1 januari 2017 is omgezet, ten uitvoer legt.

Toelichtende stukken (bij richtlijnen)

Niet van toepassing.

Artikelsgewijze toelichting

a) Afwijking van de aanlandingsverplichting

In artikel 15, lid 2, van de basisverordening is bepaald dat de aanlandingsverplichting moet worden uitgevoerd zonder afbreuk te doen aan de internationale verplichtingen van de EU. De Commissie is bevoegd om gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde die internationale verplichtingen in Unierecht om te zetten, met inbegrip van, in het bijzonder, afwijkingen van de aanlandingsverplichting.

ICCAT-aanbeveling 16-05 verplicht vaartuigen die hun toegewezen quotum en/of het toegestane maximum aan bijvangsten hebben overschreden, ertoe om hun zwaardvisvangsten terug te gooien, ook in het kader van de sport- en recreatievisserij. Mediterrane zwaardvis die onder de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte wordt gevangen, moet eveneens worden teruggegooid, tenzij een bepaalde door de lidstaten in hun jaarlijkse visserijplannen vastgestelde bijvangstbeperking van toepassing is.

Overeenkomstig Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/191 tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/98 betreffende de uitvoering van de internationale verplichtingen van de Unie, als bedoeld in artikel 15, lid 2, van de basisverordening, mag mediterrane zwaardvis worden teruggegooid in de in ICCAT-aanbeveling 16-05 omschreven gevallen.

b) Omzetting van de vangstmogelijkheden voor 2017 en 2018

Bij Verordening (EU) 2017/127 van de Raad 13 zijn voor 2017 voor sommige visbestanden en groepen visbestanden de vangstmogelijkheden vastgesteld die in de wateren van de Unie en, voor vissersvaartuigen van de Unie, in bepaalde wateren buiten de Unie van toepassing zijn. Deze vangstmogelijkheden worden doorgaans meerdere keren gewijzigd gedurende de periode waarin zij van kracht zijn.

Bij de goedkeuring van ICCAT-aanbeveling 16-05 was de totale toegestane vangst ("TAC") voor mediterrane zwaardvis vastgesteld op 10 500 ton. De TAC werd door de ICCAT echter niet aan de CPC's toegewezen en daarom was het aandeel van de Unie bij de bekendmaking van Verordening (EU) 2017/127 van de Raad onbepaald. De ICCAT moest een werkgroep bijeenroepen om een eerlijke en billijke regeling op te zetten voor de toewijzing van de TAC voor mediterrane zwaardvis en om een quotum vast te stellen voor de CPC’s voor 2017.

De werkgroep is van 20 tot en met 22 februari 2017 in Madrid bijeengekomen en heeft een overeenkomst tussen de partijen bereikt over de quotatoewijzing voor 2017 en een compromis gevonden voor het beheer van de benutting van de quota voor 2017.

Bijgevolg was het van belang om Verordening (EU) 2017/127 van de Raad te wijzigen om marktdeelnemers rechtszekerheid te bieden over de hoeveelheden mediterrane zwaardvis die zij in 2017 mochten vangen en over het instellen van gebieden met vangstbeperkingen. Dit gebeurde bij Verordening (EU) 2017/1398 van de Raad 14 .

Verordening (EU) 2018/120 van de Raad 15 regelt de vaststelling van de vangstmogelijkheden voor 2018 voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Unie en, voor vissersvaartuigen van de Unie, in bepaalde wateren buiten de Unie van toepassing zijn, en wijzigt Verordening (EU) 2017/127. Als gevolg van punt 4 van ICCAT-aanbeveling 16-05 werd de TAC verlaagd met 3 % in vergelijking met de in 2017 vastgestelde TAC.

2.

c) Gedelegeerde bevoegdheden


In artikel 34 van deze verordening is een exhaustieve lijst opgesteld met gevallen waarvoor om gedelegeerde bevoegdheden wordt verzocht teneinde te reageren op veelvuldige wijzigingen van de door de ICCAT aangenomen aanbevelingen. De belangrijkste factoren die ten grondslag liggen aan de lijst met situaties waarvoor gedelegeerde bevoegdheden worden gevraagd, kunnen als volgt worden samengevat:

a) Dat een plan wordt opgesteld voor een periode van 15 jaar betekent niet dat de verdragsluitende partijen niet trachten de biomassa te herstellen en het bestand zo snel mogelijk terug te brengen binnen de biologisch veilige grenzen, met als doel zo snel mogelijk de biologische doelstellingen van het plan te bereiken. In dit verband leert de ervaring dat de vastgestelde maatregelen, en in het bijzonder de technische en controlemaatregelen, na een aantal jaren moeten worden versterkt, met name wanneer de trends erop wijzen dat de doelstellingen van herstel niet dichterbij komen en dat het bestand zich niet in het verwachte tempo herstelt. Derhalve moeten op korte termijn eventueel specifieke en regelmatige wijzigingen worden uitgevoerd en moet om een versnelde goedkeuringsprocedure worden verzocht;

b) De ervaring die is opgedaan met herstelplannen in de ICCAT en elders, leert dat de tekst behoorlijk vaak wordt gewijzigd en dat de noodzaak voor de volledige inwerkingtreding van de regels behoorlijk urgent is. De tekst van het herstelplan voor blauwvintonijn in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee bijvoorbeeld werd na de aanbeveling door de ICCAT in 2006 zes keer gewijzigd (in 2006, 2008, 2010, 2012, 2014 en 2017).