Toelichting bij COM(2018)249 - Standpunt EU mbt wijziging van bijlage XI (Elektronische communicatie, AV diensten en informatiemaatschappij) en Protocol 37 EER-overeenkomst (verordening gegevensbescherming)

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Het ontwerpbesluit van het Gemengd Comité van de EER in de bijlage bij het voorstel voor een besluit van de Raad beoogt de wijziging van bijlage XI (Elektronische communicatie, audiovisuele diensten en informatiemaatschappij) en Protocol 37 (dat de in artikel 101 bedoelde lijst bevat) bij de EER-overeenkomst, teneinde de algemene verordening gegevensbescherming (Verordening (EU) 2016/679) 1 erin op te nemen.

Samenhang met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Met het hieraan gehechte ontwerpbesluit van het Gemengd Comité van de EER wordt het reeds bestaande EU-beleid uitgebreid tot de EER-/EVA-staten (Noorwegen, IJsland en Liechtenstein).

Samenhang met andere beleidsterreinen van de Unie

De uitbreiding van de EU-wetgeving tot de EER-/EVA-staten door de opname ervan in de EER-overeenkomst geschiedt conform de doelstellingen en beginselen van deze overeenkomst, met het oog op een dynamische en homogene Europese economische ruimte, gebaseerd op gemeenschappelijke regels en gelijke concurrentievoorwaarden.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

De wetgeving die in de EER-overeenkomst dient te worden opgenomen, is gebaseerd op artikel 16 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Overeenkomstig artikel 1, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2894/94 van de Raad houdende bepaalde wijzen van toepassing van de EER-overeenkomst 2 stelt de Raad met betrekking tot dit soort besluiten op voorstel van de Commissie het standpunt van de Unie vast.

De Commissie dient in samenwerking met de EDEO het ontwerpbesluit van het Gemengd Comité van de EER bij de Raad in met het oog op vaststelling van het standpunt van de Unie. De Commissie hoopt dit standpunt zo spoedig mogelijk in het Gemengd Comité van de EER te kunnen uiteenzetten.

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Het voorstel is om de volgende reden in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel.

De doelstelling van dit voorstel, namelijk te zorgen voor de homogeniteit van de interne markt, kan niet voldoende door de lidstaten alleen worden verwezenlijkt en kan derhalve, gezien de gevolgen van de maatregelen, beter op het niveau van de Unie worden verwezenlijkt.

De opname van de EU-wetgeving in de EER-overeenkomst geschiedt conform Verordening (EG) nr. 2894/94 van de Raad van 28 november 1994 houdende bepaalde wijzen van toepassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, hetgeen een bevestiging is van de gekozen aanpak.

Evenredigheid

Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel gaat dit voorstel niet verder dan nodig is om de doelstelling te verwezenlijken.

Keuze van het instrument

Overeenkomstig artikel 98 van de EER-overeenkomst is voor een besluit van het Gemengd Comité van de EER gekozen. Het Gemengd Comité van de EER ziet toe op de doeltreffende uitvoering en werking van de EER-overeenkomst. Het neemt besluiten in de gevallen waarin deze overeenkomst voorziet.

3. RESULTATEN VAN EX-POSTEVALUATIES, RAADPLEGINGEN VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELINGEN

Niet van toepassing.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Er worden geen gevolgen voor de begroting verwacht door de opname van Verordening (EU) 2016/679 in de EER-overeenkomst.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Motivering van de belangrijkste voorgestelde aanpassingen

1.

Deelnameclausule (aanpassingen a) en k))


Door de opname van de genoemde verordening in de EER-overeenkomst zullen de toezichthoudende autoriteiten van de EER-/EVA-staten zo veel mogelijk deelnemen aan het zogeheten één-loketmechanisme en het coherentiemechanisme en krijgen zij dezelfde rechten en plichten als de toezichthoudende autoriteiten van de EU-lidstaten in het Europees Comité voor gegevensbescherming (hierna het 'comité' genoemd), behalve dat zij niet mogen stemmen en zich niet verkiesbaar kunnen stellen voor de functie van voorzitter of vicevoorzitter. De standpunten van de toezichthoudende autoriteiten van de EVA-staten worden apart genotuleerd.

Aanpassing a) zorgt er tevens voor dat in het reglement van orde van het comité ten volle rekening wordt gehouden met de deelname van de toezichthoudende autoriteiten van EER-/EVA-staten en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, behalve dat deze niet mogen stemmen en zich niet verkiesbaar kunnen stellen voor de functie van voorzitter of vicevoorzitter.

De verordening verleent nationale toezichthoudende autoriteiten bevoegdheden die op nationaal niveau worden uitgeoefend en vereist internationale coördinatie en coherentie. Daarom is het met het oog op coherente samenwerking en convergentie tussen de toezichthouders binnen de EER noodzakelijk dat de toezichthoudende autoriteiten van de EER-/EVA-staten op voet van gelijkheid participeren in het één-loketmechanisme en het coherentiemechanisme.

Om consistente toepassing van de EER-regels door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA te vergemakkelijken en te waarborgen en deze autoriteit in staat te stellen de in artikel 108 van de EER-overeenkomst bedoelde taken uit te voeren, bepaalt aanpassing k) dat de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA het recht heeft om deel te nemen aan de vergaderingen van het comité, zij het zonder stemrecht, en om een vertegenwoordiger in het comité aan te wijzen. Daarnaast zorgt aanpassing a) ervoor dat in het reglement van orde van het comité ten volle rekening wordt gehouden met de deelname van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA.

2.

Informatie over onderhandelingen met derde landen (aanpassing f))


Deze aanpassing bepaalt dat de EER-/EVA-staten op de hoogte worden gehouden van overleg met derde landen, zodat zij adequaatheidsbesluiten kunnen vaststellen volgens de in artikel 93, lid 3, bedoelde procedure. Op grond van artikel 100 van de EER-overeenkomst nemen de EVA-staten ten volle deel aan het overeenkomstig artikel 93 ingestelde comité, zij het zonder stemrecht.

In gevallen waarin een derde land of internationale organisatie specifieke verplichtingen aangaat met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens uit de lidstaten, houdt de EU rekening met de situatie van EER-/EVA-staten en bespreekt zij met de desbetreffende derde landen of internationale organisaties mechanismen voor eventuele latere toepassing door de EER-/EVA-staten.

3.

Artikel 45, lid 1 - Doorgifte van gegevens aan derde landen of internationale organisaties (aanpassing e))


Persoonsgegevens kunnen vanuit een EER-/EVA-staat worden doorgegeven aan een derde land of een internationale organisatie op basis van een uitvoeringshandeling (adequaatheidsbesluit) van de Commissie die volgens de gebruikelijke procedures zoals beschreven in de EER-overeenkomst in die overeenkomst is opgenomen. Aanpassing e) maakt doorgifte van gegevens mogelijk wanneer de EER-/EVA-staat het adequaatheidsbesluit toepast, in afwachting van een besluit van het Gemengd Comité van de EER tot opname van dat besluit in de EER-overeenkomst. Elke EER-/EVA-staat besluit, vóór de inwerkingtreding van een adequaatheidsbesluit, of hij het adequaatheidsbesluit tegelijk met de EU-lidstaten zal toepassen of niet, en stelt de Commissie en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA in kennis van dit besluit. Als een EVA-staat de Commissie en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA niet in kennis stelt van zijn besluit, past hij de maatregelen tegelijk met de EU-lidstaten toe.

Als het Gemengd Comité van de EER niet binnen twaalf maanden na inwerkingtreding van het adequaatheidsbesluit overeenstemming bereikt over de opname van het adequaatheidsbesluit in de EER-overeenkomst, kan de EER-/EVA-staat de toepassing van de desbetreffende maatregelen schorsen totdat het adequaatheidsbesluit in de EER-overeenkomst is opgenomen. Hij moet de Commissie en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA daarvan onverwijld in kennis stellen. Deze aanpassing laat de toepassing van artikel 102 van de EER-overeenkomst onverlet, zoals gespecificeerd in de aanpassing.

Als een EER-/EVA-staat besluit de toepassing van overeenkomstig artikel 45, lid 5, vastgestelde maatregelen te schorsen (maatregelen inzake een derde land, een gebied of één of meerdere nader bepaalde sectoren in dat derde land, of een internationale organisatie die niet langer een passend beschermingsniveau waarborgt), verbieden de andere partijen bij de EER-overeenkomst het vrije verkeer van persoonsgegevens naar die EER-/EVA-staat.

Artikel 46, lid 2 – Toepassing van uitvoeringshandelingen wat betreft standaardbepalingen inzake gegevensbescherming (aanpassing h))

Deze aanpassing volgt hetzelfde beginsel als aanpassing e) (zie hierboven). Op grond van deze aanpassing kunnen EVA-verwerkingsverantwoordelijken en EVA-verwerkers standaardbepalingen inzake gegevensbescherming toepassen op hetzelfde moment dat deze in de EU van kracht worden, tenzij een EVA-staat besluit dat niet te doen.

4.

Buitenwerkingstelling van de verwijzing naar het Handvest (aanpassing i))


Overeenkomstig artikel 7 van de EER-overeenkomst zijn alleen handelingen die zijn opgenomen in de EER-overeenkomst bindend voor de EVA-staten. Het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie is een instrument van het primaire EU-recht dat niet bindend is voor niet-lidstaten en is niet relevant in een EER-kader. Derhalve wordt met aanpassing i) de in artikel 58, lid 4, opgenomen verwijzing naar het Handvest buiten werking gesteld.

Artikel 63, artikel 64, lid 2), artikel 65, lid 1, onder c), en artikel 70, lid 1, onder e) – Verzoeken van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA om een advies of standpunt van het comité (aanpassing l))

Aanpassing l) verleent de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA het recht om het comité te verzoeken om een advies of standpunt en om aangelegenheden mee te delen aan het comité, zoals bedoeld in artikel 63, artikel 64, lid 2), artikel 65, lid 1, onder c), en artikel 70, lid 1, onder e). De artikelen waarvoor dergelijke rechten en plichten moeten gelden en die relevant zijn voor de uitoefening van de in artikel 109 van de EER-overeenkomst bedoelde taken door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, worden in de aanpassing gedefinieerd.