Toelichting bij COM(2018)305 - JAARLIJKSE EVALUATIE DOOR DE COMMISSIE van de jaarlijkse activiteitenverslagen van de lidstaten inzake exportkredieten in de zin van Verordening (EU) nr. 1233/2011

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

EUROPESE COMMISSIE

1.

Brussel, 17.5.2018


COM(2018) 305 final

JAARLIJKSE EVALUATIE DOOR DE COMMISSIE

van de jaarlijkse activiteitenverslagen van de lidstaten inzake exportkredieten in de zin van Verordening (EU) nr. 1233/2011


JAARLIJKSE EVALUATIE DOOR DE COMMISSIE

van de jaarlijkse activiteitenverslagen van de lidstaten inzake exportkredieten in de zin van Verordening (EU) nr. 1233/2011

Inleiding:




Overeenkomstig bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1233/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 betreffende de toepassing van bepaalde richtsnoeren op het gebied van door de overheid gesteunde exportkredieten en tot intrekking van Beschikkingen 2001/76/EG en 2001/77/EG van de Raad 1 verstrekken de lidstaten de Commissie een jaarlijks activiteitenverslag met het oog op een grotere transparantie op Unieniveau. De Commissie maakt aan de hand van deze informatie een jaarlijkse evaluatie voor het Europees Parlement.

De onderhavige jaarlijkse evaluatie heeft betrekking op het kalenderjaar 2016. De rapportage omvat exportkredietactiviteiten in de zin van Verordening (EU) nr. 1233/2011, te weten transacties voor de 'middellange tot lange termijn' met een krediettermijn van minstens twee jaar. Deze evaluatie heeft noch betrekking op exportkrediettransacties met een korte termijn 2 noch op activiteiten die worden verricht door bepaalde exportkredietinstellingen buiten het terrein van exportkredieten (zoals het verzekeren van investeringen). Verder zij opgemerkt dat in het geval van bepaalde lidstaten de functie van exportkredietinstelling wordt uitgeoefend door een verzekeringsmaatschappij die handelt onder een publiek mandaat. In dergelijke gevallen is het beheer van de publieke exportkredietprogramma's strikt gescheiden van andere activiteiten in de particuliere sector (die laatste maken uiteraard geen deel uit van de onderhavige evaluatie).

De Commissie heeft nota genomen van de resolutie die op 2 juli 2013 werd aangenomen door het Europees Parlement inzake de eerste rapportageronde uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1233/2011 3 en heeft de aandacht van de lidstaten in het bijzonder gevestigd op de aanbevelingen van deze resolutie – zoals de aanbeveling voor de Werkgroep van de Raad voor exportkredieten en de Commissie om overleg te plegen met de Europese Dienst voor extern optreden over het verder ontwikkelen van de rapportagemethode.


2. Jaarlijkse activiteitenverslagen ontvangen voor het kalenderjaar 2016:


Er zijn activiteitenverslagen ontvangen van de volgende lidstaten: België, Bulgarije, Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Hongarije, Italië, Kroatië, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië, Slowakije, Spanje, Tsjechië, het Verenigd Koninkrijk en Zweden.

De overige zeven lidstaten (Cyprus, Estland, Griekenland, Ierland, Letland, Litouwen en Malta) kenden in het verslagjaar geen actief exportkredietprogramma in de zin van Verordening (EU) nr. 1233/2011.

3. Analyse van de jaarlijkse activiteitenverslagen:


a) Algemene en financiële informatie:


Het van toepassing zijnde regelgevingskader (Verordening (EU) nr. 1233/2011) bepaalt de algemene regels voor exportkrediettransacties en –programma's. Hoewel de meeste Europese regeringen een exportkredietinstelling hebben opgericht, zijn er verschillen tussen de lidstaten inzake de reikwijdte en het soort van aangeboden exportkredietprogramma's en ook op het vlak van de organisatiestructuur van de exportkredietinstellingen.

In sommige lidstaten is de exportkredietinstelling een overheidsdepartement of -instelling. In andere lidstaten wordt deze functie onder overheidstoezicht verricht door een verzekeringsmaatschappij die handelt onder een publiek mandaat. Het is niet ongebruikelijk dat lidstaten die verschillende soorten exportkredietondersteuning bieden, meerdere exportkredietinstellingen hebben (bijvoorbeeld één instelling die overheidssteun biedt in de vorm van een garantie of verzekering ("zuivere dekking") en een tweede instelling die rentesubsidie biedt). In 2016 liepen er in 21 EU-lidstaten exportkredietprogramma's in de zin van Verordening (EU) nr. 1233/2011. Deze programma's werden beheerd door in totaal 29 verschillende instellingen en overheidsdepartementen.

Over het algemeen hebben de lidstaten in de afgelopen jaren hun instrumentarium van exportkredietprogramma's uitgebreid. Wat betreft de soorten exportkredietondersteuning die door Europese exportkredietinstellingen werden aangeboden, blijft de meest voorkomende vorm die van de 'zuivere dekking' (d.w.z. de exporttransactie in kwestie wordt gefinancierd door een handelsbank, waarvoor de exportkredietinstelling dekking in de vorm van een garantie of een verzekering biedt). Alle 21 lidstaten die tijdens de verslagperiode exportkredieten in de zin van Verordening (EU) nr. 1233/2011 verstrekten, bieden dit soort ondersteuning aan. Vijftien lidstaten bieden nog andere vormen van ondersteuning aan die onder Verordening (EU) nr. 1233/2011 en de OESO-regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten 4 vallen, zoals rechtstreekse kredieten of financiering (waarbij de financiering rechtstreeks door de exportkredietinstelling en niet door een handelsbank wordt verstrekt) 5 , herfinanciering 6 of rentesubsidie 7 . In verschillende jaarlijkse activiteitenverslagen wordt ook uitdrukkelijk melding gemaakt van projectfinanciering 8 , gebonden hulp 9 en/of financiering voor kmo's 10 .

Over het algemeen is de conformiteit in de afgelopen jaren toegenomen doordat de OESO-regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten inmiddels een brede waaier aan onderwerpen omvat. Niettemin moet met de volgende verschillen rekening worden gehouden, aangezien deze het moeilijk maken om een volwaardige vergelijking op te stellen die een volledig beeld geeft. Ten eerste hebben de lidstaten – binnen de algemene types van exportkrediet, vermeld in de vorige paragraaf – een breed gamma van exportkredietprogramma's uitgewerkt. Daarnaast kunnen de voorwaarden van de exportkredietprogramma's verschillen, zelfs als meerdere exportkredietinstellingen hetzelfde product aanbieden. Ten tweede hangt het effect van een exportkredietprogramma kennelijk ook af van de karakteristieken van de nationale economie en van de capaciteiten van de particuliere financieringssector.

Met dit voorbehoud in gedachten geeft de volgende lijst van geaggregeerde nominale risicoblootstelling op 31 december 2016 ten minste een algemene indruk van de omvang van de grootste exportkredietregelingen van het type 'zuivere dekking' 11 .

Overheidssteun in de vorm van 'zuivere dekking' in 2016 (in miljard EUR)

De grootste overheidssteun in de EU, gerangschikt op basis van geaggregeerde nominale risicoblootstelling
Duitsland89,7
Frankrijk68,7
Zweden35,7
Italië26,1
Nederland23,9


Zoals hierboven reeds vermeld, zijn de Europese exportkredietinstellingen actief in een groot aantal domeinen die buiten het toepassingsgebied van de rapportage uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1233/2011 vallen. Deze verordening betreft hoofdzakelijk exportkredietactiviteiten op middellange en lange termijn (zoals gedefinieerd in de OESO-regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten). Veel Europese exportkredietinstellingen bieden echter ook producten aan zoals kortlopende exportkredieten en kredietbriefgaranties, garanties tegen fabricagerisico's of investeringsverzekeringen. Een aantal lidstaten heeft ook sectorspecifieke exportkredietproducten ontwikkeld voor (bijvoorbeeld) de vliegtuig- en scheepsbouw. Het is zinvol dit voor ogen te houden bij de beoordeling van de bredere economische rol van exportkredietinstellingen.

2.

Zie voor nadere informatie de punten II en IV van het rapportagesjabloon voor de jaarlijkse activiteitenverslagen, of de algemene jaarverslagen waarnaar sommige lidstaten expliciet verwijzen.


In het algemeen bieden de jaarlijkse activiteitenverslagen relevante financiële informatie over de exportkredietprogramma's in 2016. Het moet evenwel worden benadrukt dat deze rapportage ingevolge Verordening (EU) nr. 1233/2011 dient te worden uitgevoerd overeenkomstig de nationale wetgeving van de betreffende lidstaat. Dit heeft enkele verschillen in de wijze van presentatie tot gevolg. Afgezien daarvan heeft de Commissie geen specifieke opmerkingen ten aanzien van de financiële aspecten van de jaarlijkse activiteitenverslagen 12 .


b) Behandeling van "milieurisico's, waaraan andere belangrijke risico's verbonden kunnen zijn":


Overeenkomstig bijlage I, punt 2, bij Verordening (EU) nr. 1233/2011 geven de lidstaten in hun jaarlijkse activiteitenverslag "aan[…] hoe milieurisico's, waaraan andere belangrijke risico's verbonden kunnen zijn, worden meegewogen in de door de overheid gesteunde exportkredietactiviteiten van hun [exportkredietinstellingen]".


13 14 Milieurisico's genieten steeds meer aandacht van de lidstaten en spelen een belangrijke rol bij de beslissing over het al dan niet bieden van exportkredietondersteuning. De lidstaten hebben bijgevolg interne processen ontwikkeld om deze risico's te beoordelen. In omstandigheden waar de betreffende risico's onaanvaardbaar of buitensporig worden geacht, is er geen dekking. Wanneer de risico's als aanvaardbaar worden beschouwd, is de exportkredietondersteuning gewoonlijk gebonden aan en afhankelijk van verzachtende maatregelen en de naleving van bepaalde normen. In de verslagen van 2016 wordt de controle op naleving van deze voorwaarden steeds meer beklemtoond. Ook een voorbeeld van convergentie in de praktijk is de toepassing van verschillende beoordelingsprocedures afhankelijk van de indeling van de transactie, zoals expliciet beschreven door bepaalde lidstaten.


In de lidstaten met meerdere exportkredietinstellingen is er sprake van samenwerking tussen de instellingen en ook van coördinatie om de milieurisico's te kunnen beoordelen. Wanneer meerdere instellingen bij de transactie betrokken zijn, bijvoorbeeld als de transactie niet alleen een exportkredietgarantie krijgt maar eveneens een rentesubsidie, is het gewoonlijk zo dat een van de instellingen aangeduid is om ervoor te zorgen dat de transactie beantwoordt aan de vereisten van de OESO-aanbeveling inzake zorgvuldigheid op milieu- en sociaal gebied. Voorbeelden van deze samenwerking tussen instellingen zijn onder meer te vinden in Italië en Tsjechië.


15 16 Punt 2 van bijlage I vermeldt zowel milieurisico's als "andere relevante risico's" die de lidstaten ruim geïnterpreteerd hebben. Een aantal lidstaten verwijst inderdaad ook expliciet naar de sociale gevolgen, onder meer op het vlak van mensenrechten. Voor de beoordeling van deze risico's kan er een beroep worden gedaan op externe, onafhankelijke deskundigen of – en dit gebeurt steeds vaker – op specialisten binnen elke exportkredietinstelling.


17 Veel lidstaten verwijzen in het bijzonder naar de procedures van de OESO-aanbeveling inzake een gemeenschappelijke aanpak van door de overheid gesteunde exportkredieten en de in acht te nemen zorgvuldigheid op milieu- en sociaal gebied (de 'gemeenschappelijke aanpak') die zelfs buiten de OESO-landen erkend is en normatieve waarde heeft. Bulgarije past bijvoorbeeld de OESO-aanbeveling inzake omkoping toe. Hoewel dit land de OESO-aanbeveling inzake gemeenschappelijke aanpak voor het milieu niet heeft uitgevoerd, evenmin als de mensenrechtenaspecten, blijft het 'open' voor integratie van deze aanbevelingen. Sommige lidstaten passen de gemeenschappelijke aanpak ook toe buiten de aanbevolen werkingssfeer voor een betere toetsing van een nog grotere verscheidenheid van transacties.


18 19 20 21 22 23 Een recente trend is evenwel dat heel wat lidstaten verder kijken dan de gemeenschappelijke aanpak en zich zijn beginnen richten op andere internationale normen naast deze gemeenschappelijke aanpak, zoals het beleid van beschermingsmaatregelen van de Wereldbank, de leidende beginselen van de VN inzake bedrijfsleven en mensenrechten, de verklaring van de Internationale Arbeidsorganisatie over de fundamentele beginselen en rechten op het werk, de Equator Principles en de normen voor milieu en sociale prestaties van de Internationale Financieringsmaatschappij. Een andere recente trend is de aandacht voor klimaatveranderingsinitiatieven in deze context, met verwijzing naar het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering. Tot slot voeren bepaalde lidstaten hun voortdurende inzet voor het verbeteren en ontwikkelen van bestaande disciplines aan. Finland legde bijvoorbeeld de nadruk op zijn deelname aan werkgroepen opgezet tussen exportkredietinstellingen en ook op de ruimere internationale samenwerking, die ook werd aangehaald door het Verenigd Koninkrijk. Nederland is bijvoorbeeld bezig met het uitwerken van eigen zorgvuldigheidstools om bij transacties de gevolgen voor de mensenrechten te evalueren. Sommige lidstaten maakten melding van wijzigingen in hun eigen beleid in 2016 en tonen zo aan dat er continu intern wordt beoordeeld en geëvalueerd.


Over het algemeen hebben de lidstaten de milieu- en verwante risico's dus ruim geïnterpreteerd. Bij het beoordelen van de transacties wordt niet alleen rekening gehouden met milieukwesties, maar ook met veel andere factoren. De lidstaten hebben aangetoond dat ze de gemeenschappelijke aanpak hebben geïntegreerd in hun exportkredietbeleid en daarnaast ook steeds meer andere internationale normen, en ze hebben blijk gegeven van hun inzet voor een verdere ontwikkeling in deze richting. De gemeenschappelijke aanpak zelf werd in 2016 geëvalueerd, volgend op een geslaagde, internationale samenwerking tussen verschillenden lidstaten om een nieuwe impuls te geven aan de aanbevelingen.


c) Overige informatie in de jaarlijkse activiteitenverslagen:


Naast de reeds in punt 3, onder a) en b), hierboven vermelde informatie blijkt uit de 21 jaarlijkse activiteitenverslagen ook dat de lidstaten hun beleid inzake exportkredieten meer algemeen hebben afgestemd op het milieu, de bestrijding van omkoping en duurzame leningen ten aanzien van lagelonenlanden. De drie desbetreffende OESO-aanbevelingen 24 spelen een belangrijke – maar niet exclusieve – rol. Zelfs lidstaten die niet bij de OESO zijn aangesloten, passen deze instrumenten toe, of zijn in principe van plan dit te doen. Veel lidstaten wijzen erop dat met name de 'gemeenschappelijke aanpak' wordt toegepast buiten de door de OESO omschreven werkingssfeer 25 . Bovendien wordt het beleid van de lidstaten onderbouwd door internationale normen zoals de leidende beginselen van de VN inzake bedrijfsleven en mensenrechten 26 en het ruimere EU-acquis met onder meer de verordening betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen 27 . Veelvuldige verwijzingen naar 'doelstellingen', 'normen' en 'richtsnoeren' van de EU tonen aan dat zowel zachte als harde rechtsinstrumenten in aanmerking worden genomen en dat de geest en de letter van de wet even belangrijk zijn.

Bovendien citeren lidstaten steeds meer bijkomende beleidsdoelstellingen of -overwegingen die dan een aanvulling vormen op die welke vastgelegd zijn in de gemeenschappelijke aanpak. Voorbeelden hiervan zijn gender, 28 sociale duurzaamheid 29 en voorkoming van belastingontduiking 30 . In heel wat gevallen hebben de betreffende exportkredietinstellingen zelf relevante instrumenten ontwikkeld. Een mogelijk voorbeeld hiervan is een beleid voor maatschappelijk verantwoord ondernemen 31 dat gewoonlijk niet alleen interne inspanningen impliceert, maar ook nauw overleg met de cliënten van de exportkredietinstellingen 32 .

Wat betreft de bescherming van het milieu, wordt er bij de nieuwe tendensen onder meer de nadruk gelegd op duurzaamheid 33 en emissiereductie 34 . Zoals in de vorige rapportageronde wijzen veel lidstaten met nadruk op het bijzondere belang van mensenrechten. Uit vrijwel alle verslagen blijkt dat verder steun wordt verleend voor de ontwikkeling van een mensenrechtendimensie in het kader van de nieuwe gemeenschappelijke aanpak. In sommige gevallen is het thema rechtstreeks gelinkt aan arbeidsrechten 35 .

In het algemeen hebben de lidstaten de neiging om hun beleid inzake exportkredietinstellingen meer op elkaar af te stemmen. De anti-omkoopmaatregelen zijn hiervan een voorbeeld. Veel lidstaten eisen een ondertekende anti-omkoopverklaring van de betrokken partijen en stellen uitdrukkelijk dat de dekking automatisch vervalt bij vaststelling van omkoping. In Portugal bijvoorbeeld zijn de COSEC-garanties niet geldig bij bewijs van omkoping. Steeds meer lidstaten vermelden ook het belang van toezicht 36 en stimuleren de banken en exporteurs om zelf anti-omkoopmaatregelen uit te werken 37 .

Verschillende lidstaten hebben eigen, specifieke tools tegen omkoping en corruptie ontwikkeld, naast de naleving van de gemeenschappelijke aanpak, zoals een ethisch charter 38 of maatregelen voor klokkenluiders 39 . Ook anti-witwasmaatregelen worden steeds meer als prioriteit aangevoerd, 40 samen met de preventie van financiering van terrorisme 41 .

Evenzo wordt convergentie aangetoond door de strikte naleving van de vereisten van de Wereldbank en het Internationale Muntfonds, door vele lidstaten genoemd met betrekking tot duurzame praktijken voor kredietverlening aan lagelonenlanden.

De lidstaten zien ook toe op een zo transparant mogelijke werking van de exportkredietinstellingen, waarbij de voor handelstransacties vereiste vertrouwelijkheid in acht wordt genomen. Hieraan werd door bepaalde lidstaten bijzondere aandacht besteed in de jaarlijkse activiteitenverslagen voor 2016 42 .

Het is dus duidelijk dat de gemeenschappelijke aanpak van de OESO volledig werd opgenomen in het exportkredietbeleid van de lidstaten. Bovendien toont de hierboven vermelde verscheidenheid van overwegingen aan dat de gemeenschappelijke aanpak steeds meer de minimumnorm wordt. In tal van domeinen passen lidstaten hun eigen, bijkomende maatregelen toe om te garanderen dat er enkel exportkredietondersteuning wordt geboden aan transacties die voldoen aan stringente normen, gaande van milieu tot sociaal gebied.


d) Naleving door de exportkredietinstellingen van doelstellingen en verplichtingen van de Unie:


Met het oog op een grotere transparantie op EU-niveau verstrekken de lidstaten de Commissie een jaarlijks activiteitenverslag dat, in overeenstemming met het nationaal wettelijk kader, bepaalde financiële en operationele informatie over hun exportkredietactiviteiten bevat, evenals informatie over de wijze waarop milieurisico’s worden aangepakt.

Overeenkomstig bijlage I, punt 3, 'maakt de Commissie aan de hand van deze informatie een jaarlijkse evaluatie voor het Europees Parlement, waarin ook wordt nagegaan in hoeverre de exportkredietinstellingen zich houden aan de doelstellingen en verplichtingen van de Unie'.

In het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) worden de algemene doelstellingen van de Unie opgesomd in artikel 3 en de beginselen en doelstellingen van het externe optreden van de Unie in artikel 21.

Wat betreft de gemeenschappelijke handelspolitiek van de EU wordt in artikel 206 en in artikel 207, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie verwezen naar de beginselen en doelstellingen van het externe optreden van de Unie.

Op basis van de verschafte informatie neemt de Europese Commissie er nota van dat de lidstaten met exportkredietactiviteiten in de zin van Verordening (EU) nr. 1233/2011 flankerend beleid met betrekking tot het beheer van hun exportkredietprogramma's hebben ontwikkeld dat beantwoordt aan de doelstellingen van de EU. De specifiek op exportkrediet betrekking hebbende beleidsaanbevelingen van de OESO – tot dusver de enige internationale organisatie die specifieke regels voor dit beleidsgebied heeft opgesteld – worden algemeen gebruikt, maar de activiteiten van de lidstaten gaan verder.

Zoals in voorgaande jaarlijkse evaluaties vermeld, heeft de Commissie, als antwoord op een aanbeveling in de bovengenoemde resolutie van het Europees Parlement van juli 2013 betreffende richtsnoeren voor toekomstige rapportages, aanbevolen om met name het werk van internationale toezichthoudende instellingen (waaronder de VN) te gebruiken als leidraad voor de verdere beleidsontwikkeling. In de verslagen van de lidstaten worden dergelijke internationale instrumenten reeds, in uiteenlopende mate, als referentie gebruikt en de Commissie moedigt verdere inspanningen in die richting aan. Het zou ook van cruciaal belang zijn de dialoog met de Europese Dienst voor extern optreden voort te zetten waar het gaat over het mensenrechtenbeleid.

Het Europees Parlement heeft de Commissie verzocht om een verklaring over de vraag of de lidstaten zich houden aan de doelstellingen en verplichtingen van de Unie; de Europese Commissie heeft haar jaarlijkse beoordeling uitgevoerd conform bijlage I, uitgaande van de door de lidstaten ingediende jaarlijkse activiteitenverslagen, en is van mening, gezien de hierin opgenomen informatie, dat de exportkredietinstellingen beantwoorden aan de bepalingen van artikel 3 en 21 van de VEU. Uiteraard kunnen de Europese instellingen voor zichzelf gezamenlijk ambitieuzere politieke doelstellingen formuleren. De Commissie staat klaar om in dit verband een relevante interinstitutionele dialoog te faciliteren en te bevorderen, maar moet in de tussentijd haar beoordeling uitvoeren overeenkomstig punt 3 van bijlage I.

Wat betreft de naleving van internationale verplichtingen en verplichtingen op grond van het EU-mededingingsrecht, zijn er tijdens de verslagperiode op het niveau van de WTO geen geschillen geweest waarbij Europese exportkredietprogramma's in het geding waren. De Europese Commissie heeft in 2016 geen klachten ontvangen met betrekking tot potentiële overtredingen van EU-wetgeving waarbij exportkredietinstellingen waren betrokken.

(1) PB L 326 van 8.12.2011, blz. 45.
(2) Voor dergelijke transacties geldt de Mededeling van de Commissie aan de lidstaten inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op kortlopende exportkredietverzekering.
(3) Resolutie van het Europees Parlement van 2 juli 2013 over het eerste jaarverslag van de Commissie aan het Europees Parlement over de activiteiten van de exportkredietinstellingen van de lidstaten (2012/2320(INI)).
(4) De OESO-regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten is als bijlage bij de verordening gevoegd.
(5) België, Denemarken, Hongarije, Italië, Polen, Slowakije, Spanje, Tsjechië en het Verenigd Koninkrijk.
(6) Hongarije, Slowakije en Zweden.
(7) Finland, Frankrijk, Polen en Spanje.
(8) Denemarken, Duitsland, Italië en Nederland.
(9) Denemarken, Hongarije, Oostenrijk, Polen en Spanje.
(10) Bulgarije, Denemarken en Roemenië.
(11) Merk op dat het Verenigd Koninkrijk vanaf 31 maart 2017 ook een geaggregeerde nominale risicoblootstelling meldt van 23,4 miljard pond.
(12) Overeenkomstig bijlage I, punt 1, laat het onderhavige rapportageproces de prerogatieven van de instellingen van de lidstaten die toezicht op de nationale exportkredietprogramma's houden, onverlet.
(13) Bv. België, Italië, Roemenië.
(14) Bv. België, Denemarken, Duitsland, Slowakije en Spanje.
(15) België, Duitsland, Finland, Frankrijk, Nederland, Oostenrijk, Slowakije, Tsjechië en Zweden.
(16) Duitsland, Oostenrijk en Zweden.
(17) Duitsland, Nederland en Spanje.
(18) Slowakije.
(19) Finland en Nederland.
(20) Nederland.
(21) Verenigd Koninkrijk.
(22) Nederland en Slowakije.
(23) Bv. België en Duitsland.
(24) 1. OESO-aanbeveling inzake een gemeenschappelijke aanpak van door de overheid gesteunde exportkredieten en de in acht te nemen zorgvuldigheid op milieu- en sociaal gebied (de zogenaamde 'gemeenschappelijke aanpak'). 2. OESO-aanbeveling inzake omkoping en door de overheid gesteunde exportkredieten. 3. Beginselen en richtlijnen ter bevordering van praktijken voor duurzame leningen bij het verstrekken van door de overheid gesteunde exportkredieten aan lagelonenlanden.
(25) Duitsland, Frankrijk, Italië, Nederland, Slowakije en Zweden.
(26) Denemarken, Nederland, Polen en Zweden.
(27) Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012.
(28) Verenigd Koninkrijk.
(29) Roemenië, Slowakije, Spanje.
(30) Zweden.
(31) België, Denemarken, Italië, Nederland, Slowakije en Zweden.
(32) Bv. België.
(33) Polen, Roemenië, Spanje en Tsjechië.
(34) België en Denemarken.
(35) Denemarken en Zweden.
(36) Italië en het Verenigd Koninkrijk.
(37) België, Denemarken, Duitsland en Polen.
(38) Luxemburg.
(39) Slowakije.
(40) Bulgarije, Roemenië, Slowakije en Zweden.
(41) Bulgarije, Roemenië en Zweden.
(42) België, Bulgarije, Denemarken, Frankrijk, Oostenrijk en Polen.