Toelichting bij COM(2018)353 - Totstandbrenging van een raamwerk om duurzame beleggingen te bevorderen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel



Dit voorstel is onderdeel van een breder initiatief van de Commissie rond duurzame ontwikkeling. Het legt de basis voor een EU-raamwerk dat ecologische, sociale en governance (ESG) overwegingen centraal stelt in het financiële bestel, om de transformatie van de Europese economie naar een groener, veerkrachtiger en circulairder systeem te ondersteunen. Om beleggingen duurzamer te maken, dienen ESG-factoren bij beleggingen te worden meegenomen in het besluitvormingsproces, door rekening te houden met factoren zoals broeikasgasemissies, uitputting van hulpbronnen of arbeidsomstandigheden. Dit voorstel (en de andere parallel daarmee ingediende voorstellen voor wetgevingshandelingen) wil ESG-overwegingen op een coherente wijze over de verschillende sectoren integreren in het beleggings- en adviesproces. Een en ander moet ervoor zorgen dat financiëlemarktdeelnemers (icbe-beheermaatschappijen, abi-beheerders, verzekeringsondernemingen, IBPV's, EuVECA-beheerders en EuSEF-beheerders), verzekeringsdistributeurs of beleggingsadviseurs, die van hun cliënten of begunstigden een mandaat krijgen om namens hen beleggingsbeslissingen te nemen, ESG-overwegingen integreren in hun interne processen en hun cliënten daarover informeren. Voorts introduceren de voorstellen, om beleggers te helpen de koolstofvoetafdruk van beleggingen te vergelijken, de nieuwe categorieën benchmarks 'koolstofarme benchmark' en 'benchmark met een positieve koolstofbalans'. Die voorstellen, die elkaar onderling versterken, dienen beleggingen in duurzame projecten en activa in de EU te bevorderen.

Meer bepaald bevat dit voorstel een reeks eenvormige criteria om uit te maken of een economische activiteit ecologisch duurzaam is. Voorts beschrijft het een proces met een multistakeholderplatform om een eengemaakt EU-classificatiesysteem op basis van een stel specifieke criteria tot stand te brengen, om uit te maken welke economische activiteiten als duurzaam gelden.

Daarmee zouden economische spelers en beleggers duidelijkheid krijgen over de vraag welke activiteiten als duurzaam worden beschouwd, om zo hun beleggingsbeslissingen te onderbouwen. Dit zou ervoor helpen te zorgen dat beleggingsstrategieën worden gericht op economische activiteiten die een reële bijdrage leveren aan het verwezenlijken van milieudoelstellingen, terwijl ook minimumnormen op sociaal gebied en op gebied van governance in acht worden genomen. Meer duidelijkheid over wat als een ecologisch duurzame belegging geldt, zal de toegang tot grensoverschrijdende kapitaalmarkten voor ecologisch duurzame beleggingen vergemakkelijken.

Het pakket van de Commissie sluit aan bij internationale inspanningen met het oog op een duurzamere economie. Regeringen over de hele wereld hebben de keuze gemaakt om onze planeet en onze economie een duurzamer pad op te sturen. Met het oog daarop hebben zij het klimaatakkoord van Parijs van 2016 en de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties (VN) aangenomen.

De EU streeft naar ontwikkeling die voldoet aan de behoeften van de huidige generatie zonder de toekomstige generaties de kans te ontnemen om in hun eigen behoeften te voorzien. Duurzame ontwikkeling is van oudsher een centraal thema van het Europese project. In de EU-Verdragen worden de maatschappelijke en milieudimensie hiervan erkend en deze dimensies moeten als één geheel worden benaderd.

In de mededeling van de Commissie van 2016 over de volgende stappen voor een duurzame Europese toekomst worden de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen (SDG's) 1 van de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de VN gekoppeld aan het Europese beleidsraamwerk, zodat die doelstellingen van meet af aan worden geïntegreerd in alle EU-acties en beleidsinitiatieven, zowel binnen de EU als mondiaal. De EU spant zich ook ten volle in om de EU-2030-klimaat- en energiedoelstellingen te bereiken en duurzame ontwikkeling een plaats te geven in EU-beleidslijnen, zoals Jean-Claude Juncker heeft aangekondigd in de politieke beleidslijnen voor de Europese Commissie 2 . Daarom zijn veel van de beleidsprioriteiten van de Commissie voor 2014-2020 meegenomen in de EU-klimaatdoelstellingen en voeren zij de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de VN uit. Daarbij gaat het om het Investeringsplan voor Europa 3 , het pakket circulaire economie 4 , het pakket energie-unie 5 , de actualisering van de strategie voor de bio-economie van de EU 6 , de kapitaalmarktenunie 7 en de EU-begroting 2014-2020, met inbegrip van het Cohesiefonds en onderzoeksprojecten. Daarnaast heeft de Commissie een multistakeholderplatform opgezet voor follow-up en uitwisseling van goede praktijken voor de uitvoering van de SDG's.

Om de EU-duurzaamheidsdoelstellingen te verwezenlijken, zijn aanzienlijke investeringen vereist. Alleen al in de sectoren klimaat en energie, zou naar raming jaarlijks 180 miljard EUR extra moeten worden geïnvesteerd om tegen 2030 de klimaat- en energiedoelstellingen te halen 8 . Een substantieel deel van deze financiële stromen zal van de particuliere sector moeten komen. Om deze investeringskloof te dichten, zullen particuliere kapitaalstromen sterk moeten worden omgebogen naar duurzamere beleggingen en moet er een grondig omdenken komen van het Europese financiële raamwerk.

Tegen deze achtergrond heeft de Commissie in december 2016 een deskundigengroep op hoog niveau opgericht met het oog op de ontwikkeling van een EU-strategie voor duurzame financiering. Deze groep heeft op 31 januari 2018 zijn eindverslag 9 gepubliceerd. Dat verslag bevatte een alomvattende visie over duurzame financiering voor Europa en noemde twee onontkoombare eisen voor het Europese financiële systeem. Allereerst moet de bijdrage van de financiële sector aan duurzame en inclusieve groei worden verbeterd. In de tweede plaats moet de financiële stabiliteit worden versterkt door ecologische, sociale en governance (ESG) factoren mee te nemen in de besluitvorming over beleggingen. De deskundigengroep heeft acht essentiële aanbevelingen gedaan die volgens hem cruciale bouwstenen voor een duurzaam Europees financieel stelsel zijn. Een van die aanbevelingen is het pleidooi van de deskundigengroep om op EU-niveau een technisch robuust classificatiesysteem uit te werken dat duidelijkheid biedt over de vraag wat 'groen' of 'duurzaam is' - een zogenaamde duurzaamheidstaxonomie. De deskundigengroep adviseerde om, als eerste stap, te beginnen met het bepalen wanneer een economische activiteit als ecologisch duurzaam kan worden beschouwd.

Als follow-up voor de werkzaamheden van de deskundigengroep op hoog niveau heeft de Commissie op 8 maart 2018 een actieplan duurzame groei financieren 10 gepubliceerd. Daarin zegde zij toe om in het tweede kwartaal 2018 met een wetgevingsvoorstel te komen dat moet zorgen voor de geleidelijke uitbouw van een EU-taxonomie voor klimaatverandering en ecologisch en sociaal duurzame activiteiten, die, waar mogelijk, zal voortbouwen op bestaande werkzaamheden. Het is de bedoeling de toekomstige EU-taxonomie in EU-recht te verankeren en zo de basis te leggen voor het gebruik van dat classificatiesysteem op verschillende gebieden (bijv. normen, labels, duurzaamheidsbenchmarks).

• Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Dit voorstel legt de criteria en het proces vast om ecologisch duurzame beleggingen te identificeren, teneinde te vermijden dat de eengemaakte markt wordt verstoord doordat lidstaten een uiteenlopende interpretatie aan dit concept geven. Dit voorstel spoort met andere beleidsbepalingen in het beleid inzake de eengemaakte markt en de financiële markten, omdat het niet interfereert met bestaande bepalingen, maar ruimte biedt om bij bestaande en toekomstige juridische bepalingen het gemeenschappelijke concept van ecologisch duurzame belegging te benutten en daarop in de toekomst voort te bouwen. Er zijn geen verschillen of onverenigbaarheden met andere eengemaaktemarktbepalingen.

• Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

Het voorstel is een aanvulling op bestaand EU-beleid inzake milieu en klimaat. Een consensus over wat een ecologisch duurzame belegging is, zal een aanvulling zijn op bestaande EU-milieubeleidslijnen, doordat een ijkpunt wordt geboden dat voor die beleidslijnen in de toekomst kan worden gebruikt zodat die beleidslijnen coherenter over de hele Unie worden ontwikkeld. Met het oog op coherentie bouwt dit voorstel voort op bestaand beleid en maakt het gebruik van de concepten die in het kader daarvan zijn ontwikkeld. Het bouwt voort op de concepten die zijn ontwikkeld in het kader van het zevende milieuactieprogramma 11 , de kaderrichtlijn water 12 , het actieplan voor de circulaire economie 13 , de richtlijn industriële emissies 14 , wanneer bijvoorbeeld wordt verwezen naar de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling, de verordening milieukeur 15 , de statistische classificatie van economische activiteiten in de Europese Gemeenschap (NACE) 16 , de classificatie van activiteiten voor de bescherming van het milieu (CEPA) en de classificatie van activiteiten voor het beheer van hulpbronnen (CReMA) 17 .

1.

Rechtsgrondslag


, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag



Artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) geeft het Europees Parlement en de Raad de bevoegdheid maatregelen vast te stellen inzake de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten die de instelling en de werking van de interne markt betreffen. Op grond van artikel 114 VWEU mag de EU ook maatregelen nemen om bestaande hinderpalen voor de uitoefening van de fundamentele vrijheden op te ruimen en om het ontstaan van dergelijke hinderpalen te voorkomen, onder meer die welke het voor marktdeelnemers - zoals beleggers - moeilijk maken om de voordelen van de interne markt ten volle te benutten.

Momenteel verschillen de lidstaten in hun interpretatie van wat als duurzame belegging geldt. Sommige lidstaten beschikken over regelingen voor het toekennen van labels of marktgedreven initiatieven om uit te maken wat voor beleggingsdoeleinden als 'groen' kwalificeert, terwijl andere geen regels hebben maar veelal wetgeving op dit gebied aannemen die is gebaseerd op hun eigen definitie van wat een duurzame belegging is. Nationale labels op basis van uiteenlopende criteria voor de vraag welke economische activiteiten als ecologisch duurzaam kwalificeren, maken het voor beleggers moeilijk om groene beleggingen te vergelijken, hetgeen voor hen ontradend werkt om over de grenzen heen te beleggen.

Bestaande verschillen doen ook lasten ontstaan voor marktdeelnemers die aan uiteenlopende normen in de verschillende lidstaten moeten voldoen. Om iets te doen aan bestaande verschillen en om te voorkomen dat nieuwe barrières voor de interne markt worden opgeworpen, stelt dit voorstel op EU-niveau een gemeenschappelijke definitie vast van wat voor beleggingsdoeleinden kwalificeert als een ecologisch duurzame economische activiteit. Dit voorstel wil het begrip 'ecologisch duurzame belegging' standaardiseren voor de hele Unie, zodat beleggingen in ecologisch duurzame economische activiteiten worden bevorderd, zowel nationaal als in meer dan één EU-land. Dankzij dit gestandaardiseerde concept zullen marktdeelnemers ook gemakkelijker beleggingen uit het buitenland kunnen aantrekken.

Artikel 114 VWEU vormt dus de rechtsgrondslag voor de EU op grond waarvan de EU dit voorstel kan vaststellen, omdat het tot doel heeft EU-brede beleggingen in duurzame economische activiteiten te bevorderen, ongeacht nationale grenzen.

• Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Dit voorstel strookt met het subsidiariteitsbeginsel als bedoeld in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU). Volgens dit beginsel mag alleen op EU-niveau actie worden ondernomen indien de beoogde doelstellingen niet op een lager niveau te behalen zijn.

Het bestaande gebrek aan duidelijkheid over de vraag wat een ecologisch duurzame economische activiteit is, kan nog worden verergerd indien lidstaten parallel, zonder coördinatie, acties op dat gebied proberen te ondernemen. Gezien de verbintenissen inzake doelstellingen van milieu- en klimaatbeleid - zowel internationaal (bijv. het klimaatakkoord van Parijs) als op EU-niveau - bestaat het risico dat in de toekomst meer en meer lidstaten de mogelijkheid zullen onderzoeken om labels voor duurzame financiële producten te creëren en dat zij in dat geval eigen afwijkende taxonomieën zullen gebruiken. Dit zou de nationale barrières voor het functioneren van kapitaalmarkten met het oog op het aantrekken van middelen voor duurzame projecten nog versterken. Uiteenlopende classificatiesystemen zouden de markt verder compartimenteren en zouden mededingingsproblemen doen rijzen, waardoor het voor beleggers moeilijker en duurder wordt om te begrijpen wat nu duurzaam is en wat niet.

De criteria om uit te maken wat voor beleggingsdoeleinden een duurzame activiteit is, dienen dus op EU-niveau te worden gestandaardiseerd. Bijgevolg dient een eenvormig EU-classificatiesysteem tot stand te worden gebracht via een proces waarbij alle betreffende stakeholders betrokken zijn. Hierdoor zal het voor economische spelers eenvoudiger worden om in de hele EU kapitaal aan te trekken voor duurzame beleggingen. Dit zal een eerste stap zijn in het aanpakken van 'greenwashing' en zal het voor beleggers gemakkelijker maken om te bepalen welke criteria zijn gehanteerd om een financieel product als 'groen' of duurzaam te classificeren. Het voorstel is zodanig vormgegeven dat de tekortkomingen van het bestaande wetgevingskader worden aangepakt door standaardcriteria vast te stellen om uit te maken wat als ecologisch duurzame belegging geldt. Actie op EU-niveau is doeltreffender omdat hiermee eenvormigheid en rechtszekerheid wordt gegarandeerd ten aanzien van de uitoefening van Verdragsvrijheden.

Evenredigheid



Dit voorstel strookt met het evenredigheidsbeginsel als bedoeld in artikel 5 VEU. De voorgestelde maatregelen zorgen voor prikkels om te beleggen in groene activiteiten zonder dat een en ander ten koste gaat van andere beleggingen. Zij zijn noodzakelijk om de zaken duidelijk te maken voor beleggers, door op EU-niveau de criteria te standaardiseren die worden gebruikt om de mate van ecologische duurzaamheid van een belegging na te gaan. Door standaardcriteria te bieden wordt het voor beleggers gemakkelijker om de relatieve ecologische duurzaamheid van een bepaalde investering te bepalen en om beleggingen zowel nationaal als tussen lidstaten te vergelijken.

Het voorstel wil een antwoord bieden op de verschillen tussen bestaande nationale taxonomieën en marktgebaseerde initiatieven op het nationale niveau, om zo het risico op greenwashing tegen te gaan, om het voor marktdeelnemers eenvoudiger te maken over de grenzen heen middelen aan te trekken voor ecologisch duurzame activiteiten en om een gelijk speelveld voor alle marktdeelnemers tot stand te proberen brengen.

Wat betreft de kosten van dergelijke harmonisatie voor financiëlemarktdeelnemers, het voorstel introduceert alleen voor de partijen die financiële producten aanbieden welke volgens hen ecologisch duurzaam zijn, een informatieverschaffingsverplichting. Deze verplichting zal pas gaan gelden zodra het EU-classificatiesysteem is ontwikkeld. Bovendien biedt de in dit voorstel gehanteerde benadering de lidstaten voldoende soepelheid om beslissingen te nemen over specifieke details van nationale labels, zoals de flexibiliteit voor financiëlemarktdeelnemers wat betreft de mate waarin het financiële product dat wordt aangeboden, activa bevat die op grond van het EU-classificatiesysteem als ecologisch duurzaam worden beschouwd.

Het voorstel gaat bijgevolg niet verder dan hetgeen nodig is om de problemen op EU-niveau aan te pakken.

Keuze van het instrument



Dit voorstel is bedoeld om de wijze te standaardiseren waarop wordt uitgemaakt in hoeverre een belegging ecologisch duurzaam is, door criteria vast te stellen waaraan een dergelijke belegging moet voldoen, en zo uiteenlopende nationale benaderingen te voorkomen. De keuze voor een ander instrument, zoals een niet-wetgevingsmaatregel of een richtlijn waarmee in minimale harmonisatie wordt voorzien, zou lidstaten de beoordelingsruimte laten om ecologisch duurzame beleggingen te definiëren op basis van uiteenlopende classificaties van economische activiteiten. Dit soort beoordelingsruimte zou de eengemaakte markt verder compartimenteren en zou betekenen dat financiële producten met geringe ecologische prestaties nog steeds een label 'ecologisch duurzaam' krijgen. Dit voorstel zorgt ervoor dat financiëlemarktdeelnemers die financiële producten aanbieden als ecologisch duurzame beleggingen of als beleggingen met vergelijkbare kenmerken, aan beleggers duidelijk maken waarom dergelijke producten, op grond van op EU-niveau vastgelegde eenvormige criteria, als ecologisch duurzaam kunnen worden beschouwd. Voor het verwezenlijken van deze beleidsdoelstellingen is een rechtstreeks toepasselijke verordening vereist die voor een volledige harmonisatie zorgt. Een verordening is dus de beste methode om volledige harmonisatie te verwezenlijken, verschillen te vermijden en zodoende marktdeelnemers meer duidelijkheid te bieden.

3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Raadpleging van belanghebbenden



Standpunten van stakeholders zijn verzameld tijdens een publieke consultatie over het tussentijdse verslag van de High Level Expert Group on sustainable finance, en via gerichte interviews die de Commissie van financiële instellingen heeft afgenomen. Stakeholders is gevraagd wat er allemaal onder een EU-taxonomie zou moeten vallen, of zij vonden dat de regelgever maatregelen moet nemen en hoe breed een EU-taxonomie in een eerste fase moet gaan. De standpunten over deze drie thema's kunnen als volgt worden samengevat:

·EU-regelgevingsmaatregelen: de overgrote meerderheid van de respondenten sprak zich uit voor de ontwikkeling van een taxonomie (d.w.z. een classificatie van duurzame economische activiteiten) op EU-niveau. Velen onder hen verklaarden dat een EU-taxonomie dient voort te bouwen op of ten minste rekening dient te houden met bestaande internationale raamwerken (bijv. SDG's van de VN) en classificaties (bijv. de werkzaamheden van het Climate Bonds Initiative, Eurosif, de Task Force on Climate-Related Financial Disclosures enz.).

·Reikwijdte: een meerderheid van de respondenten gaf aan dat een EU-taxonomie uiteindelijk alle (ecologische en sociale) duurzaamheidsdoelstellingen dient te bestrijken. Sommige respondenten waren voorstander van een stapsgewijze benadering, te beginnen met het milieu.

·Gedetailleerdheid: de standpunten liepen uiteen wat betreft de vraag hoe gedetailleerd een EU-taxonomie moet zijn. De financiële sector was doorgaans voorstander van een niet-normatieve taxonomie, terwijl bij andere stakeholders (particulieren en het maatschappelijke middenveld) de voorkeur ging naar een gedetailleerdere taxonomie, met heldere definities en (meetbare) criteria.

Het voorstel van de Commissie sluit grotendeels aan bij de standpunten van de stakeholders in die zin dat: i) het voorstel eenvormige criteria en een duidelijk proces beschrijft voor het vaststellen van een taxonomie van ecologisch duurzame activiteiten in een juridisch bindende handeling, op basis van milieudoelstellingen; ii) het ervoor zorgt dat de EU-taxonomie berust op bestaande internationale raamwerken en voldoende granulair en gedetailleerd is om als basis te dienen voor een gemeenschappelijk en eengemaakt woordgebruik met betrekking tot duurzaamheid; iii) het een evaluatieclausule bevat zodat mogelijk ook sociale doelstellingen worden bestreken. Hiermee zou de bestaande fragmentering kunnen worden aangepakt en zouden beleggers de nodige duidelijkheid krijgen over wat ecologisch duurzame economische activiteiten zijn.

• Bijeenbrengen en gebruik van expertise

Het voorstel bouwt voort op het eindverslag van de High Level Expert Group on sustainable finance. Dat beveelt aan om op EU-niveau een gemeenschappelijke duurzaamheidstaxonomie uit te werken en in stand te houden. Volgens dit verslag dient deze gedeelde EU-classificatie van duurzame activiteiten:

·afgestemd te zijn op de verklaarde doelstellingen van EU-overheidsbeleid, zoals de uitvoering van het klimaatakkoord van Parijs, de SDG's;

·kapitaalmarktdeelnemers handvatten te geven over de relevantie of bijdrage van specifieke activiteiten;

·ervoor te zorgen dat de parameters van de taxonomie en de gegevens waarop deze zijn gebaseerd, vrij toegankelijk te zijn en dienen deze te worden uitgewerkt via een multistakeholderproces zodat ze door de markt worden geaccepteerd;

·een instrument in evolutie te zijn. De wetenschap is, wat het thema duurzaamheid betreft, dynamisch en in evolutie, net zoals de maatschappelijke verwachtingen en de behoeften van beleggers en markten. Daarom dient de taxonomie te worden beschouwd als de best beschikbare afspiegeling van de huidige stand van kennis en zal voortdurende evaluatie behoeven.

Het voorstel bouwt ook voort op een studie "Defining green in the context of green finance" die Commissie in 2017 heeft laten uitvoeren. Die studie bevat:

·een overzicht en analyse van wereldwijde inspanningen om 'groen' te definiëren waar het gaat om groene obligaties, groene kredieten en groene beursgenoteerde aandelen;

·de middelen en de ruimte om 'groene' activa en activiteiten te identificeren via begripsdefinities, taxonomieën, ratingmethoden en andere mechanismen;

·een lijst van beschikbare 'groene' definities, beschrijvingen en evaluaties van geselecteerde definities, alsmede een vergelijking van beschikbare 'groene' sectorale taxonomieën.

Dit voorstel geeft de aanzet voor een geleidelijk proces om tot een EU-classificatiesysteem te komen, waarbij een breed scala stakeholders met relevante kennis en kunde wordt betrokken. Als een eerste stap tekent dit voorstel het raamwerk uit om te komen tot eenvormige criteria die duidelijk maken wanneer een economische activiteit als ecologisch duurzaam kan worden beschouwd. Nadien zal de Commissie bepalen welke activiteiten als duurzaam zullen kwalificeren; daarbij zal zij een beroep doen op het technische advies van een platform voor duurzame financiering dat bestaat uit deskundigen.

In deze benadering speelt mee dat de kennis van de milieu-effecten en de deskundigheid op dit gebied snel evolueren. Daarom moet het juridische raamwerk voldoende flexibel blijven zodat het waar nodig kan worden bijgewerkt in het licht van toekomstige ontwikkelingen op het gebied van wetenschap, technologie en markten. In de tweede plaats houdt dit voorstel rekening met de hoge mate van complexiteit, detail, granulariteit - en dus de vereiste middelen; die zijn van dien aard dat de EU-classificatie stapsgewijs zal moeten worden ontwikkeld, te beginnen met de milieusectoren waar maatregelen het dringendst nodig zijn en waar kennis verder gevorderd is.

Effectbeoordeling



Het voorstel houdt rekening met de adviezen die de Raad voor regelgevingstoetsing (RSB) heeft uitgebracht (het positieve advies, met punten van voorbehoud, dat op 14 mei 2018 is uitgebracht en twee voorafgaande negatieve adviezen). Het voorstel en de herziene effectbeoordeling gaan nader in op de opmerkingen van de RSB, die in zijn adviezen concludeerde dat aanpassingen nodig waren voordat met dit initiatief verdere stappen konden worden gezet.

De opmerkingen die in het kader van het derde positieve advies zijn ontvangen, gaan vooral in op het volgende:

·zorgen voor duidelijkheid wat betreft het operationeel maken van de concepten 'niet schaden' en 'substantieel bijdragen tot duurzaamheid';

·ervoor zorgen dat het monitoring- en evaluatieraamwerk ook aspecten en risico's omvat die in aanmerking moeten worden genomen bij het ontwikkelen van de technische screeningcriteria;

·het transparanter maken van de kosten-batenanalyse bij het vergelijken van opties.

Deze punten van zorg zijn geadresseerd in de definitieve en herziene versie van de effectbeoordeling.

Opmerkingen die voordien van de RSB zijn ontvangen, zijn volledig geadresseerd in zowel het voorstel als de daarbij gaande herziene effectbeoordeling, en kunnen ruwweg in drie ruimere punten van zorg worden samengebracht.

In de eerste plaats, en meer algemeen, stelde de RSB voor dat in de effectbeoordeling de reikwijdte, volgorde en coherentie van de verschillende maatregelen beter dienden te worden uitgelegd, met inbegrip van de taxonomie en hoe deze zich verhoudt tot de overige voorstellen. Als dusdanig vond de definitieve versie van de effectbeoordeling baat bij de volgende verbeteringen:

·de onmiddellijke en potentiële toekomstige gebruiksmogelijkheden van de taxonomie zijn beter beschreven, net zoals de wijze waarop deze operationeel zal worden gemaakt;

·duidelijk is gemaakt dat voor de aard en de omvang van de kosten voor stakeholders een effectbeoordeling al zou worden uitgevoerd vóór de vaststelling van elk van de gedelegeerde handelingen waarin de technische screeningcriteria worden vastgelegd;

·de coherentie en complementariteit met bestaande EU-wetgeving en EU-beleid op andere domeinen (bijv. milieu en klimaat, energie, vervoer) is toegelicht;

·de volgorde en de interactie tussen een 'ecologische taxonomie' en een 'sociale taxonomie' zijn toegelicht;

·hoe de taxonomie mettertijd zou worden uitgebreid en bijgewerkt, is verduidelijkt en de daarmee samenhangende administratieve kosten zijn geraamd;

·duidelijk is gemaakt hoe de medewetgevers zouden worden geïnformeerd/betrokken bij de uitwerking van de technische screeningcriteria.

In de tweede plaats, en meer specifiek, toonde de RSB zich bezorgd wat betreft het onmiddellijke gebruik van de taxonomie en de risico's die verbonden zijn aan het verplicht maken daarvan voor financiëlemarktdeelnemers voordat de taxonomie voldoende stabiel en uitgerijpt is. Het wetgevingsvoorstel biedt, op basis van de definitieve en herziene effectbeoordeling, voor dit punt van zorg de volgende oplossing:

·Een aantal bepalingen in dit voorstel borgt dat de taxonomie pas zal worden gebruikt wanneer zij stabiel en uitgerijpt is. Zo worden buitensporige kosten voor financiëlemarktdeelnemers vermeden. Deze garanties moeten ervoor te zorgen dat de taxonomie er pas komt aan het eind van een proces van consultatie van stakeholders, dat voor acceptatie en een goed begrip van het concept heeft gezorgd:

–Artikel 18 bepaalt dat het operationele gedeelte van deze verordening (de artikelen 3 tot en met 12) van toepassing wordt zes maanden na de inwerkingtreding van de gedelegeerde handelingen. Dit betekent dat financiëlemarktdeelnemers de criteria voor ecologisch duurzame economische activiteiten pas zullen moeten gaan toepassen nadat zij voldoende tijd hebben gehad om zichzelf voor te bereiden op en vertrouwd te maken met de regels en de toepassing ervan.

–Financiëlemarktdeelnemers die financiële producten als ecologisch duurzaam op de markt brengen, zullen in passende informatieverschaffing moeten voorzien. Dit voorstel zorgt er evenwel voor dat de betrokken informatieverschaffingsverplichtingen zodanig zijn dat zij de betrokken financiëlemarktdeelnemers geen onevenredige lasten opleggen. Artikel 4 eist informatieverschaffing over de wijze waarop en de mate waarin bij de besluitvorming over de belegging rekening is gehouden met criteria voor het bepalen van de ecologische duurzaamheid van een belegging, zoals uiteengezet in de taxonomie. De gedelegeerde handelingen zullen de precieze omvang van deze informatieverschaffingsverplichting nader invullen, op basis van een grondige effectbeoordeling.

–Beheerders van koolstofarme benchmarks en van benchmarks met een positieve koolstofbalans zullen hun methodieken en de daarmee samenhangende informatieverschaffingsverplichtingen kunnen vormgeven zonder dat zij hoeven gebruik te maken van de taxonomie, die alleen als referentie zal dienen voor de selectie van de onderliggende activa van de benchmark.

In de derde plaats maakte de RSB zich zorgen over de wijze waarop de zes milieudoelstellingen van de taxonomie, zoals die in artikel 5 zijn bepaald, operationeel zullen worden gemaakt, met name wat betreft het concept 'niet schaden' en de interactie daarvan met bestaande Uniewetgeving, alsmede het concept 'substantieel bijdragen aan duurzaamheid'. Een daarmee samenhangend punt van zorg waren mogelijke problemen van concurrentieverstoring wanneer heterogene criteria worden bepaald voor verschillende subsectoren. Deze punten van zorg kwamen in de effectbeoordeling tot uiting en het wetgevingsinstrument biedt daarop het volgende antwoord:

·In de overwegingen wordt beklemtoond dat voor de gedelegeerde handelingen tot vaststelling van de technische screeningcriteria voor elk van de zes milieudoelstellingen een grondige effectbeoordeling zal worden uitgevoerd. De machtiging van de Commissie bepaalt dat voor elk van de zes doelstellingen de beide reeksen criteria - die om te voldoen aan het 'niet schaden'-vereiste en die om 'de substantiële bijdrage aan duurzaamheid' van een activiteit te bepalen - samen zullen worden behandeld in de individuele gedelegeerde handelingen.

·Volgens artikel 14, lid 1, onder d), moet bij de ontwikkeling van de technische screeningcriteria met relevante bestaande EU-wetgeving rekening worden gehouden.

·Volgens artikel 14, lid 1, onder h), moet bij de technische screeningcriteria rekening worden gehouden met het risico van 'gestrande' activa en het potentiële effect van de voorgestelde maatregelen op de liquiditeit van de markt. Deze risico's, alsmede mogelijke risico's dat incoherente prikkels worden gegeven, zullen, zoals beschreven in artikel 14, diepgaand worden beoordeeld bij het ontwikkelen van de technische screeningcriteria in het kader van de gedelegeerde handelingen.

·Artikel 14, lid 1, onder i), bepaalt dat de gedelegeerde handelingen per doelstelling zullen worden uitgewerkt, voor alle betrokken sectoren, om de mededinging niet te verstoren. Overweging 27 ondersteunt deze bepaling.

·In artikel 18 wordt voorzien in verdere garanties voor het gebruik van de taxonomie door financiëlemarktdeelnemers wanneer de toepassing van de operationele bepalingen in deze verordening wordt uitgesteld. Dit moet ervoor zorgen dat financiëlemarktdeelnemers geen extra verplichtingen worden opgelegd zolang er onvoldoende duidelijkheid is over de inhoud van de taxonomie en de inachtneming daarvan.

Dit voorstel spoort met de conclusies van de effectbeoordeling van de voorkeursoptie.

De algemene beleidsalternatieven die in de effectbeoordeling zijn onderzocht, bestonden uit de volgende opties:

·geen actie van de EU (optie 1)

·EU-milieutaxonomie met een gemiddelde mate van granulariteit (optie 2)

·EU-milieutaxonomie met een hoge mate van granulariteit (optie 3)

In de eerste optie valt te verwachten dat marktgedreven of marktgebaseerde initiatieven met uiteenlopend toepassingsbereik verder zullen worden ontwikkeld en zullen concurreren met classificaties die in de toekomst door overheidsinstanties (bijv. de EIB) worden ontwikkeld, zodat er op de middellange tot lange termijn geen coherent en eenduidig classificatiesysteem zal gaan ontstaan. Dit zal waarschijnlijk de mogelijkheden beperken om kapitaalstromen af te leiden naar duurzaamheidsdoelstellingen. Optie 2 voorziet dan weer in het bepalen van zes EU-milieudoelstellingen en de identificatie en classificatie van economische activiteiten (gegroepeerd naar macrosectoren, sectoren en subsectoren) die ondubbelzinnig aan die doelstellingen bijdragen. Het ontbreken echter van meer granulaire technische screeningcriteria roept twijfel op over de vraag: i) hoe 'groen' de taxonomie in optie 2 werkelijk is (omdat hiermee economische activiteiten in een subsector als 'groen' worden gedefinieerd, ook al zijn de milieuprestaties daarvan zwak) en ii) wat de bijdrage is aan een bepaalde EU-milieudoelstelling (bijv. het ontbreken van meetbare effecten maakt het ook moeilijker om gegevens te verzamelen en te monitoren).

Optie 3 voorziet in plaats daarvan in de ontwikkeling van technische screeningcriteria die specifiek zijn voor subsectoren en de EU-milieudoelstelling waaraan die subsectoren bijdragen. Dit is de voorkeursoptie omdat zij volledige duidelijkheid biedt over de vraag welke activiteiten ecologisch duurzaam zijn, doordat ook de belangrijkste tekortkomingen worden weggewerkt die werden geconstateerd voor de minder granulaire taxonomie (optie 2). In termen van economische effecten zou een eenvormige classificatie op EU-niveau helpen om uit te maken welke activiteiten als duurzaam kunnen worden beschouwd, en zou een en ander passende signalen uitsturen naar economische spelers, omdat hiermee EU-beleidsdoelstellingen zouden worden vertaald in tastbare handvatten voor het bepalen van de relevante projecten of beleggingen. Dit zou dus kunnen helpen om meer kapitaalstromen naar duurzame beleggingen te leiden. Deze verordening is een belangrijke eerste stap om tot meer duidelijkheid te komen over de vraag wat een duurzame belegging is, maar de taxonomie zelf zal worden ontwikkeld door middel van gedelegeerde handelingen. De effecten voor stakeholders hangen af van het uiteindelijke gebruik van de taxonomie en van de precieze inhoud van de taxonomie. In termen van kosten zal de ontwikkeling van een dergelijke taxonomie tijd en middelen vergen, hetgeen ook een effect zal hebben op de EU-begroting (zie hierover verder het onderdeel over de gevolgen voor de begroting).

In termen van milieu-effecten is de verwachting dat de EU-taxonomie, zodra deze operationeel is, een positief indirect milieu-effect zal hebben in de EU. Doordat zij duidelijkheid biedt over wat 'groen' is, zal de taxonomie beleggingen in duurzame projecten en activa in de hele EU bevorderen. Dit zal bijdragen aan het bereiken van de EU-milieudoelstellingen, doordat bijvoorbeeld de broeikasgasemissies worden verminderd in lijn met het klimaatakkoord van Parijs, en door de transitie naar een hulpbronnenefficiënte en circulaire economie. De extra beleggingen als gevolg van meer transparantie en marktharmonisatie kunnen helpen te zorgen voor de verregaande duurzame transformatie die wordt nagestreefd door de milieubeleidslijnen die reeds bestaan op het niveau van de EU en de lidstaten. Beleggingen in groene sectoren (bijv. hernieuwbare energie, energie-efficiëntie, afvalbeheer, milieuherstel) zouden dus directe milieubaten op langere termijn opleveren zoals minder verontreiniging (bijv. van lucht, water en grond) en daarmee samenhangende gezondheidsbaten, minder broeikasgasemissies die gevaarlijke klimaatverandering mitigeren en het behoud en de versterking van natuurlijk kapitaal en ecosysteemdiensten.

In termen van sociale effecten valt, doordat het voorstel minimumgaranties bevat voor onder meer sociale aspecten, ook een aantal positieve minimale sociale effecten te verwachten. Met belangrijkere sociale effecten kan worden gerekend zodra het voorgenomen initiatief is herzien zodat het uiteindelijk ook sociale doelstellingen en sociaal duurzame activiteiten bestrijkt volgens de evaluatieclausule.

• Grondrechten

Het voorstel respecteert de grondrechten en neemt de beginselen in acht die zijn erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, gezien de verplichting dat de geïdentificeerde ecologische duurzame economische activiteit dient te worden verricht met in achtneming van een aantal minimale sociale en governancegaranties.

2.

Gevolgen voor de begroting



Dit voorstel bevat een artikel over de oprichting van een platform voor duurzame financiering. Dit platform zal de Commissie bijstaan bij de geleidelijke ontwikkeling en actualisering van het EU-classificatiesysteem. Het zal andere taken uitvoeren die nodig zijn om de doelstellingen van het actieplan duurzame groei financieren te verwezenlijken en zal met name de Commissie adviseren over de noodzaak om het in dit voorstel beschreven raamwerk aan te passen. Het zal ook de taak krijgen om kapitaalstromen richting duurzame beleggingen te monitoren en daarover regelmatig verslag te doen aan de Commissie.

De Europese toezichthouders (ESA's) zullen een sleutelrol vervullen bij de ontwikkeling van de EU-duurzaamheidstaxonomie om ervoor te zorgen dat deze hanteerbaar is door financiële instellingen, toepasbaar op financiële producten en bestaanbaar met de financiële wetgeving van de EU. De ESA's zullen een belangrijke rol spelen om ervoor te zorgen dat de EU-duurzaamheidstaxonomie zodanig wordt uitgewerkt dat zij bruikbaar is bij klimaatscenarioanalyses en, in een later stadium, klimaatstresstests. Om deze en andere taken te vervullen, zou elke autoriteit één extra voltijds personeelslid nodig hebben vanaf 2020 wanneer de verschillende bepalingen van het voorstel naar verwachting van toepassing zullen worden.

Belangrijk in dat verband is dat alle budgettaire verzoeken van de ESA's nog steeds onderworpen zullen zijn aan alle verantwoordings- en controlemechanismen waarin de ESA-verordeningen voorzien wat betreft de opstelling, vaststelling en uitvoering van hun jaarlijkse begrotingen. Bovendien zou het jaarlijkse besluit over de compensatiebijdrage van de EU aan de ESA's en hun personeelsformaties (bijv. een besluit over het personeelsniveau) nog steeds moeten worden goedgekeurd door het Europees Parlement en de Raad, onder voorbehoud van kwijting door het Europees Parlement op aanbeveling van de Raad.

Het Europees Milieuagentschap (EEA) zal ook nauw betrokken worden bij de werkzaamheden rond duurzame financiering, met name door het inbrengen van zijn technische kennis van uiteenlopende milieusectoren bij het ontwikkelen en onderhouden van de EU-duurzaamheidstaxonomie, voor alle klimaat- en milieukwesties. Het EEA zal ook gegevens verzamelen en verschaffen over beleggingsbehoeften en -stromen in de EU-lidstaten als onderdeel van het Waarnemingscentrum voor duurzame financiering, en om EU-lidstaten advies te geven met het oog op de ontwikkeling van hun strategieën voor koolstofarme ontwikkeling en duurzaam beleggen. Om deze en andere taken te vervullen, zou het EEA vanaf 2020 twee extra voltijdse personeelsleden nodig hebben.

De Europese Commissie zal belast zijn met het beheer van het platform (bijv. de organisatie van de bijeenkomsten ervan en van eventuele subgroepen, rapportage over de uitkomsten, voorbereiden van wetgevingsvoorstellen, contacten met de ESA's en het EEA, onderhoud van een IT-samenwerkingsinstrument, vergoeding van deskundigen, uitvoeren van andere secretariaatstaken enz.). Om deze en andere taken te vervullen zou de Europese Commissie vanaf 2020 tien extra voltijdse personeelsleden (8 AD en 2 AST) nodig hebben.

De financiële gevolgen en de gevolgen voor de begroting van voorliggend voorstel zijn nader uiteengezet in het bij dit voorstel gevoegde financieel memorandum.

De informatie in het financieel memorandum is verenigbaar met het voorstel voor een MFK voor de periode na 2020.

5. OVERIGE ELEMENTEN

• Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

De eenvormige criteria voor het bepalen van ecologisch duurzame economische activiteiten zullen nadien verder worden uitgewerkt en operationeel gemaakt door middel van gedelegeerde handelingen, die de technische screeningcriteria zullen vaststellen. Voor die gedelegeerde handelingen zullen de nodige effectbeoordelingen worden verricht. Bij de ontwikkeling van de technische screeningcriteria zal met name rekening worden gehouden met de effecten ervan op de concurrentie binnen en tussen bedrijfstakken, op bestaande groene financiële producten en markten en op de liquiditeit van financiële markten, alsmede met potentiële risico's dat incoherente prikkels worden afgegeven.

Evaluatie en verslaglegging staan gepland om de drie jaar na het van toepassing worden van deze verordening. De Commissie zal een verslag publiceren over de toepassing van deze verordening, met daarin een evaluatie van de vooruitgang bij de implementatie ervan met het oog op de ontwikkeling van technische screeningcriteria voor ecologisch duurzame economische activiteiten, en de mogelijke noodzaak van een herziening van de in deze verordening beschreven criteria om een economische activiteit als ecologisch duurzaam te beschouwen.

Ook dient de Commissie na te gaan of het passend is een verificatiemechanisme op te zetten om de naleving na te gaan van de toepassing van de criteria om de ecologische duurzaamheid van een economische activiteit te bepalen.

Ten slotte dient de Commissie te onderzoeken of het passend is het toepassingsgebied van deze verordening uit te breiden tot andere duurzaamheidsdoelstellingen, met name sociale duurzaamheidsdoelstellingen, alsmede het gebruik van het gemeenschappelijke concept 'ecologisch duurzame belegging' in Unierecht en op het niveau van de lidstaten.

Bij toekomstige wetgevingsvoorstellen van de Commissie die het gebruik van de EU-classificatie van ecologisch duurzame economische activiteiten in andere sectoren verplicht stellen, zullen effectbeoordelingen worden uitgevoerd, overeenkomstig de beginselen voor betere regelgeving.

De Commissie moet haar verslag aan het Europees Parlement en de Raad zenden. De Commissie moet, zo nodig, voorstellen doen om deze verordening aan te passen.

Artikelsgewijze toelichting



Artikel 1 geeft het onderwerp en het toepassingsgebied van deze verordening aan.

Dit voorstel legt het raamwerk vast voor het uitwerken van eenvormige criteria om de ecologische duurzaamheid van een economische activiteit te bepalen, uitsluitend met het oog op het bepalen van de mate van duurzaamheid van een belegging.

Dit voorstel biedt de basis om de ecologische duurzaamheid te bepalen van economische activiteiten - niet die van ondernemingen of activa. Daardoor harmoniseert het niet de methodiek om de ecologische duurzaamheid van een belegging in bepaalde ondernemingen of activa te bepalen. Aan de hand echter van deze eenvormige criteria voor ecologisch duurzame activiteiten zal, voor beleggingsdoeleinden, de mate van ecologisch duurzaamheid van een bepaalde onderneming kunnen worden bepaald. Indien een onderneming uitsluitend ecologisch duurzame activiteiten verricht, geldt de belegging in die onderneming als ecologisch duurzaam. Zodoende zal een aandeel in die onderneming een ecologisch duurzaam actief zijn. Ondernemingen die diverse activiteiten verrichten en waarvan slechts een deel daarvan ecologisch duurzaam is, hebben misschien een verschillende mate van ecologische duurzaamheid, die kan worden bepaald aan de hand van bijvoorbeeld het aandeel van de omzet dat afkomstig is van duurzame activiteiten in vergelijking met andere activiteiten. De activa die worden gebruikt om uitsluitend de ecologisch duurzame activiteiten van de onderneming te financieren (bijv. bepaalde types obligaties), zullen als ecologisch duurzaam worden beschouwd, terwijl andere activa een andere mate van ecologische duurzaamheid zullen hebben. De mate van ecologische duurzaamheid kan ook worden bepaald voor beleggingsportfolio's die meerdere ondernemingen omvatten, hetgeen beleggingen in ecologisch duurzame economische activiteiten zal stimuleren, zonder beleggingen in andere economische activiteiten te benadelen of daarvoor negatieve prikkels te creëren.

Deze verordening is van toepassing op de lidstaten en de Unie in het kader van de vereisten voor marktspelers om financiële producten of overheidsobligaties met milieudoelstellingen in de markt te zetten, met name in het kader van de toekenning van labels.

Deze verordening stelt geen keurmerk voor duurzame financiële producten in. In plaats daarvan voorziet zij in het raamwerk om de criteria te bepalen die in aanmerking moeten worden genomen bij het opzetten van dit soort labels op nationaal niveau of op EU-niveau. Zodoende belet deze verordening de lidstaten niet om regelingen voor de toekenning van labels in stand te houden of verder te ontwikkelen - zolang deze voldoen aan de criteria die hier zijn vastgesteld voor ecologisch duurzame economische activiteiten.

Indien in de toekomst een label voor financiële producten wordt ontwikkeld onder de milieukeurverordening, kunnen reeds bestaande nationale regelingen voor de toekenning van labels blijven bestaan naast die milieukeur, mits ze voldoen aan de voorwaarden van artikel 11 van de milieukeurverordening.

Dit voorstel houdt verband met het voorstel voor een verordening ter verbetering van de informatieverschaffing over de duurzaamheid [voorstel van de Commissie betreffende informatieverschaffing in verband met duurzame beleggingen en duurzaamheidsrisico's en tot wijziging van Richtlijn (EU) 2016/2341].

Deze verordening eist dat financiëlemarktdeelnemers die onderworpen zijn aan de in het voorstel voor een verordening ter verbetering van de informatieverschaffing over de duurzaamheid beschreven informatieverschaffingsverplichtingen (bijv. fondsbeheerders), informatie verschaffen over de mate van ecologische duurzaamheid van de financiële producten waarmee volgens hen milieudoelstellingen worden nagestreefd.

Indien een fondsbeheerder een fonds aanbiedt dat volgens hem een 'groen fonds' is, zal hij voor dat specifieke fonds moeten aangeven hoe en in welke mate de criteria voor ecologisch duurzame economische activiteiten zijn gebruikt om de ecologische duurzaamheid van de belegging te bepalen in het precontractueleinformatieverschaffingsdocument van het fonds.

Hoever deze verplichting gaat, zal in gedelegeerde handelingen nader worden bepaald zodra de technische screeningcriteria voor ecologisch duurzame activiteiten zijn ontwikkeld.

Deze informatieverschaffingsverplichting zal beleggers de mate van ecologische duurzaamheid van een financieel product beter helpen te begrijpen en deze beter te vergelijken voordat zij beleggingsbeslissingen nemen.

Deze verordening bevat bepalingen die een raamwerk bieden voor het proces om de technische screeningcriteria te ontwikkelen die ten gronde liggen aan de totstandbrenging van de EU-classificatie van ecologisch duurzame economische activiteiten.

Zij voorziet in een geleidelijke inwerkingtreding van de verordening zodra de criteria van de classificatie voor elke milieudoelstelling voldoen uitgerijpt en stabiel zijn, zodat een consultatieproces met stakeholders mogelijk wordt om bij de betrokken financiëlemarktdeelnemers acceptatie en een goed begrip van het concept te creëren.

Artikel 2 bevat de definities van de termen die in deze verordening worden gebruikt.

De definities van financiëlemarktdeelnemers en van financiële producten zijn die welke in het voorstel voor een verordening ter verbetering van de informatieverschaffing over de duurzaamheid worden gegeven.

Artikel 3 legt de criteria vast om de ecologische duurzaamheid van een economische activiteit te bepalen, met het oog op het bepalen van de mate van ecologische duurzaamheid van een belegging. Volgens die criteria moet de economische activiteit substantieel bijdragen aan één of meer milieudoelstellingen en mag zij andere doelstellingen geen aanzienlijke schade berokkenen. Ook erkennen deze criteria de beginselen die zijn vastgelegd in de Europese pijler van sociale rechten en eisen zij daarom dat de economische activiteit wordt verricht in overeenstemming met internationale minimumnormen op sociaal gebied en op het gebied van arbeid.

Zodra de Commissie - door middel van gedelegeerde handelingen - de technische screeningcriteria om uit te maken wat een substantiële bijdrage aan een milieudoelstelling vormt en wat substantiële schade aan andere doelstellingen is, nader heeft ingevuld, zijn die criteria ook van toepassing.

Artikel 4 legt de verplichtingen voor lidstaten en financiëlemarktdeelnemers neer om in specifieke gevallen de in artikel 3 gegeven criteria te gebruiken.

Het bepaalt dat zowel de lidstaten als de Unie de eenvormige criteria voor ecologisch duurzame economische activiteiten moeten gebruiken wanneer zij de vereisten vastleggen om financiële producten of bedrijfsobligaties als ecologisch duurzaam in te markt te zetten, met name in het kader van regelingen voor de toekenning van labels (bijv. voor groene obligaties). Het legt ook een informatieverschaffingsverplichting vast voor activabeheerders en institutionele beleggers die financiële producten aanbieden die op de markt worden gebracht als ecologisch duurzaam of als beleggingen met gelijksoortige kenmerken, waarvan de reikwijdte nader zal worden ingevuld in de gedelegeerde handelingen van de Commissie.

Overeenkomstig artikel 18 zullen die verplichtingen pas van toepassing worden nadat de Commissie de technische criteria nader heeft bepaald die moeten worden gebruikt om uit te maken wanneer een activiteit substantieel bijdraagt aan een bepaalde milieudoelstelling en de andere doelstellingen geen aanzienlijk schade berokkent.

Artikel 5 bepaalt dat, voor de toepassing van deze verordening, de milieudoelstellingen de volgende zijn: 1) mitigatie van klimaatverandering; 2) adaptatie aan klimaatverandering; 3) duurzaam gebruik en bescherming van water en mariene hulpbronnen; 4) transitie naar een circulaire economie, afvalpreventie en recycling; 5) preventie en beheersing van verontreiniging; 6) bescherming van gezonde ecosystemen.

In de artikelen 6 tot en met 11 worden voor elk van de milieudoelstellingen de criteria voor een substantiële bijdrage nader bepaald.

De Commissie wordt gemachtigd om gedelegeerde handelingen vast te stellen met het oog op de nadere invulling van de technische screeningcriteria voor wat voor een bepaalde economische activiteit als een substantiële bijdrage aan een bepaalde milieudoelstelling geldt en wat wordt geacht aanzienlijke schade te berokkenen aan andere doelstellingen.

Elk artikel vermeldt de datum van vaststelling van de betrokken gedelegeerde handeling, zodat de EU-classificatie op basis van de technische screeningcriteria stapsgewijs kan worden ontwikkeld. De criteria die verband houden met mitigatie van en adaptatie aan klimaatverandering zullen het eerst worden vastgesteld (tegen december 2019). De criteria met betrekking tot de andere doelstellingen zullen stapsgewijs worden vastgesteld en toegepast tegen december 2021 (transitie naar een duurzame economie, afvalpreventie en recycling, en preventie en beheersing van verontreiniging) en tegen december 2022 (duurzaam gebruik en bescherming van water en mariene hulpbronnen, en bescherming van gezonde ecosystemen).

Artikel 12 geeft de details voor de criteria om uit te maken wanneer een economische activiteit milieudoelstellingen aanzienlijke schade berokkent.

Artikel 13 legt minimumgaranties vast aan de hand van de beginselen en rechten geformuleerd in de acht fundamentele verdragen genoemd in de verklaring van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) betreffende de fundamentele principes en rechten op het werk.

Artikel 14 trekt de krijtlijnen voor de machtiging van de Commissie door de vereisten te geven voor de technische screeningcriteria die via gedelegeerde handelingen moeten worden vastgesteld.

Met name wordt daarin geëist dat die criteria voortbouwen op normen en labels die reeds op Unieniveau bestaan, waarbij de ecologische duurzaamheidscriteria uit andere contexten worden gegeven (zoals productetikketering, milieubescherming enz.). Aangezien die normen niet automatisch zijn te vertalen naar activa waarin kan worden belegd, dienen de technische criteria deze operationeel te maken voor beleggingsdoeleinden.

Die criteria dienen ook de vereisten in aanmerking te nemen die in bestaande EU-wetgeving worden beschreven, met name om de minimumeisen te bepalen die in acht moeten worden genomen om aanzienlijke schade aan een milieudoelstelling te vermijden. Dit houdt in dat een beoordeling wordt gemaakt van de vraag of bestaande vereisten al dan niet voldoende zijn voor dat doel.

De technische screeningcriteria dienen werkbaar te zijn, gemakkelijk toe te passen en verifieerbaar binnen redelijke marges inzake compliancekosten, en voldoende juridische duidelijkheid te bieden.

Bij het vastleggen van de technische screeningcriteria dient de Commissie het gebruik na te gaan van eventueel per economische sector en subsector verschillende criteria om in aanmerking te komen, en dient zij ernaar te streven dat het gemak waarmee een economische speler een activiteit kan uitoefenen die als duurzaam kan gelden, grotendeels gelijk is per sector.

Ook dient de Commissie rekening te houden met de potentiële impact van deze criteria op de waardering van de activa die tot vóór de vaststelling van de technische screeningcriteria volgens bestaande marktpraktijken als 'groene' activa golden. Zij dient na te gaan of deze criteria voor duurzame activiteiten aanleiding zouden geven tot 'gestrande' activa en het risico dat bepaalde activa aan waarde zouden verliezen als gevolg van de transitie naar een duurzamere economie, alsmede het risico om incoherente prikkels te geven.

De technische screeningcriteria dienen ook rekening te houden met de effecten op de liquiditeit van de markt en de mededinging.

Artikel 15 verlangt dat de Commissie een platform voor duurzame financiering opricht dat bestaat uit deskundigen die de Commissie over de technische screeningcriteria moeten adviseren. Het platform zal de vorm hebben van een deskundigengroep van de Commissie die wordt opgericht in overeenstemming met de horizontale voorschriften voor deskundigengroepen, en zal de deskundigengroep vervangen die voordien vergelijkbare taken kreeg toegewezen.

Artikel 16 handelt over de uitoefening van de gedelegeerde bevoegdheden.

Artikel 17 bevat een evaluatieclausule, die de Commissie verplicht om tegen 31 december 2021, en nadien om de drie jaar, een verslag uit te brengen waarin een evaluatie wordt gemaakt van de implementatie van deze verordening en de eventuele noodzaak om deze aan te passen.

Artikel 18 bepaalt de datum van inwerkingtreding en de rechtstreekse toepasselijkheid van deze verordening.

Het stelt de toepasselijkheid van de verordening uit tot een datum die ligt na de vaststelling van de gedelegeerde handelingen waarin, voor elk van de milieudoelstellingen, de technische screeningcriteria worden vastgelegd. Zodoende zullen, wat elk van deze milieudoelstellingen betreft, de bepalingen met betrekking tot elke milieudoelstelling pas van toepassing worden zes maanden nadat de technische screeningcriteria zijn vastgesteld, om de betrokken marktspelers voldoende tijd te geven zich voor te bereiden.