Toelichting bij COM(2018)344 - Standpunt EU in het Gemengd Comité voor de CETA wat de goedkeuring van het reglement van orde van het Gemengd Comité voor de CETA en de gespecialiseerde commissies betreft

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Onderwerp van het voorstel

Het onderhavige voorstel betreft het besluit tot vaststelling van het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen in het Gemengd Comité voor de CETA in het kader van de voorgenomen vaststelling van het reglement van orde van het Gemengd Comité voor de CETA en gespecialiseerde comités.

2. Achtergrond van het voorstel

2.1.De brede Economische en Handelsovereenkomst (CETA)

De Brede Economische en Handelsovereenkomst (CETA) tussen Canada, enerzijds, en de Europese Unie en haar lidstaten, anderzijds ("de Overeenkomst") is gericht op de uitvoering van de gemeenschappelijke handelspolitiek van de Unie ten aanzien van Canada en met name op de totstandbrenging van een vrijhandelszone. De overeenkomst is op 30 oktober 2016 in Brussel ondertekend 1 .

De overeenkomst wordt sinds 21 september 2017 voorlopig toegepast.

2.2.Het Gemengd Comité voor de CETA en de gespecialiseerde commissies

De Overeenkomst voorziet in de oprichting van een Gemengd Comité voor de CETA krachtens artikel 26.1 en van gespecialiseerde commissies overeenkomstig artikel 26.2. Hierbij gaat het onder meer om: het Comité voor de handel in goederen, het Comité voor landbouw, het Comité voor wijn en gedistilleerde dranken, de Gemengde Sectorgroep voor farmaceutische producten, het Comité voor diensten en investeringen, het Gemengd Comité betreffende wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties, het Gemengd Comité douanesamenwerking, het Gemengd Comité van beheer voor sanitaire en fytosanitaire maatregelen, het Comité voor overheidsopdrachten, het Comité financiële diensten, het Comité voor handel en duurzame ontwikkeling, het Forum voor samenwerking op regelgevingsgebied en het Comité voor geografische aanduidingen voor de CETA.

Het Gemengd Comité voor de CETA en de gespecialiseerde comités zijn samengesteld uit en worden gezamenlijk voorgezeten door vertegenwoordigers van de partijen. Het medevoorzitterschap van het Gemengd Comité voor de CETA wordt bekleed door de minister van Internationale Handel van Canada en het lid van de Europese Commissie dat bevoegd is voor handel, of door hun respectieve vertegenwoordigers. De partijen worden in artikel 1.1 van de Overeenkomst als volgt gedefinieerd: 'enerzijds, de Europese Unie of haar lidstaten of de Europese Unie en haar lidstaten binnen de grenzen van hun respectieve bevoegdheden zoals deze voortvloeien uit het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna 'EU-partij"), en anderzijds, Canada."

Het Gemengd Comité voor de CETA en de gespecialiseerde comité's zijn verantwoordelijk voor de tenuitvoerlegging en toepassing van de Overeenkomst in hun respectieve gebieden. Op grond van artikel 26.1, lid 5, onder h), kan het Gemengd Comité voor de CETA meer gespecialiseerde comités en bilaterale dialogen in het leven roepen opdat het wordt bijgestaan bij de uitvoering van zijn taken. Het Gemengd Comité voor de CETA vergadert eenmaal per jaar of op verzoek van een partij.

2.3.De beoogde handeling van het Gemengd Comité voor de CETA

Het Gemengd Comité voor de CETA moet een besluit nemen met betrekking tot de vaststelling van het reglement van orde van het Gemengd Comité voor de CETA ("de beoogde handeling").

Het doel van de beoogde handeling is het vaststellen van het reglement van orde van het Gemengd Comité voor de CETA overeenkomstig artikel 26.1, lid 4, onder d), van de Overeenkomst, waarin wordt bepaald dat het Gemengd Comité voor de CETA zijn eigen reglement van orde vaststelt.

Artikel 26.2, lid 4, van de Overeenkomst bepaalt dat de gespecialiseerde comités hun eigen reglement van orde van orde vaststellen en wijzigen als zij dat nodig achten. In het licht van het hoge aantal gespecialiseerde comités die zijn opgericht in het kader van de CETA, wordt voorgesteld om het reglement van orde van het Gemengd Comité voor de CETA mutatis mutandis op de gespecialiseerde commissies toe te passen, tenzij anders is besloten overeenkomstig artikel 26.2, lid 4, van de Overeenkomst.

3. Standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen

Het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen, moet goedkeuring beogen van het reglement van orde van het Gemengd Comité voor de CETA, zoals bepaald in de Overeenkomst.

4. Rechtsgrondslag

4.1.Procedurele rechtsgrondslag

4.1.1.Beginselen

Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van 'de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst'.

Het begrip 'handelingen met rechtsgevolgen' omvat handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen tevens instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die een "beslissende invloed [kunnen hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt" 2 .

4.1.2.Toepassing op het onderhavige geval

Het Gemengd Comité voor de CETA en de gespecialiseerde commissies zijn organen die zijn opgericht bij de Brede Economische en Handelsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Canada, anderzijds ("de Overeenkomst").

Het besluit dat het Gemengd Comité voor de CETA moet vaststellen is bindend en vormt geen aanvulling op of wijziging van het institutionele kader van de Overeenkomst.

De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.

4.2.Materiële rechtsgrondslag

4.2.1.Beginselen

De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU, te nemen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt wordt ingenomen. Wanneer de beoogde handeling een tweeledige doelstelling heeft of bestaat uit twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoelstelling of overwegende component, terwijl de andere doelstelling of de andere component slechts ondergeschikt is, moet het overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU te nemen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is gelet op de hoofddoelstelling of de overwegende component.

4.2.2.Toepassing op het onderhavige geval

Het voornaamste doel en de inhoud van de voorgenomen handeling houden verband met de gemeenschappelijke handelspolitiek en het internationale vervoer.

Daarom bestaat de materiële rechtsgrondslag van het voorgestelde besluit uit het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name de artikel 91, artikel 100, lid 2, en artikel 207, lid 4.

4.3.Conclusie

De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit moet bestaan uit artikel 91, artikel 100, lid 2, en artikel 207, lid 4, VWEU, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.

5. Bekendmaking van de beoogde handeling

Het is de bedoeling dat het besluit van het Gemengd Comité voor de CETA wordt bekendgemaakt zodra het is goedgekeurd.