Toelichting bij COM(2018)372 - Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en het Cohesiefonds

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Op 2 mei 2018 heeft de Commissie een voorstel voor het volgende meerjarig financieel kader voor de periode 2021-2027 vastgesteld 1 . Dit omvat het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling ("EFRO") en het Cohesiefonds.

Administratieve vereenvoudiging is gedefinieerd als een kerndoelstelling in de discussienota over de financiën van de EU, evenals in de evaluatie achteraf en de raadpleging van het publiek. De ervaring leert dat de regels te complex en gefragmenteerd zijn, wat leidt tot een onnodige belasting van de programmabeheerders en de uiteindelijke begunstigden.

Ten behoeve van de consistentie 2 met ander EU-beleid onder gedeeld beheer worden de regels inzake levering en uitvoering van het EFRO en het Cohesiefonds voor zover mogelijk geregeld door de Verordening gemeenschappelijke bepalingen ("GB-verordening"). Deze bevat gemeenschappelijke bepalingen voor zeven fondsen onder gedeeld beheer op EU-niveau:

·CF:        Cohesiefonds

·EFMZV:    Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij 3

·EFRO:        Europees Fonds voor regionale ontwikkeling

·ESF+:        Europees Sociaal Fonds Plus 4

·AMIF:        Fonds voor asiel en migratie 5

·ISF:        Fonds voor interne veiligheid 6  

·BMVI:        Instrument voor grensbeheer en visa 7

Met het oog op de consistentie met Horizon Europa zal het laatstgenoemde fonds zich richten op 'Europese excellentie' (het genereren en exploiteren van nieuwe kennis), terwijl het EFRO zich zal richten op 'regionaal belang' (verspreiding van bestaande kennis en technologie op plaatsen waar daar behoefte aan is, plaatselijk verankerd via strategieën voor slimme specialisatie).

Met het oog op de consistentie met de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen (Connecting Europe Facility, CEF), is er een grotere synergie en complementariteit waarbij de CEF vooral toegespitst zal zijn op het 'kernnetwerk', terwijl het EFRO en het Cohesiefonds ook ondersteuning zullen bieden voor het 'uitgebreide netwerk', met inbegrip van regionale en lokale toegang daartoe alsmede vervoersverbindingen binnen stedelijke gebieden.

Om de wetgeving te vereenvoudigen en te verduidelijken, definieert deze verordening bepalingen die zowel gelden voor het EFRO als voor het Cohesiefonds die worden ingezet voor de doelstelling 'investeren in werkgelegenheid en groei' en, wat het EFRO betreft, voor de doelstelling 'Europese territoriale samenwerking' (Interreg).

Gezien echter de specifieke aard van de programma's in het kader van de doelstelling 'Europese territoriale samenwerking' (Interreg) waarbij verschillende lidstaten en derde landen zijn betrokken, stelt een specifieke verordening betreffende de doelstelling 'Europese territoriale samenwerking' (Interreg) specifieke regels vast, in aanvulling op de GB-verordening en deze verordening.

Dit voorstel voorziet in toepassing vanaf 1 januari 2021 en heeft betrekking op een Unie met 27 lidstaten, in overeenstemming met de kennisgeving van het voornemen van het Verenigd Koninkrijk om zich uit de Europese Unie en Euratom terug te trekken overeenkomstig artikel 50 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, dat door de Europese Raad werd ontvangen op 29 maart 2017.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

EU-optreden is gerechtvaardigd door artikel 174 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie ("VWEU"): "[De Unie] ontwikkelt en vervolgt [...] haar optreden gericht op de versterking van de economische, sociale en territoriale samenhang. De Unie stelt zich in het bijzonder ten doel, de verschillen tussen de ontwikkelingsniveaus van de onderscheiden regio's en de achterstand van de minst begunstigde regio's te verkleinen".

De doelstellingen van het EFRO zijn opgenomen in artikel 176 VWEU: "Het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling is bedoeld om een bijdrage te leveren aan het ongedaan maken van de belangrijkste regionale onevenwichtigheden in de Unie door deel te nemen aan de ontwikkeling en de structurele aanpassing van regio's met een ontwikkelingsachterstand en aan de omschakeling van industriegebieden met afnemende economische activiteit".

De doelstellingen van het Cohesiefonds zijn opgenomen in artikel 177 VWEU: 'Een volgens dezelfde procedure opgericht Cohesiefonds levert een financiële bijdrage aan projecten op het gebied van milieu en trans-Europese netwerken in de sfeer van de vervoersinfrastructuur'.

Bovendien wordt volgens artikel 174 VWEU bijzondere aandacht besteed aan de plattelandsgebieden, de regio’s die een industriële overgang doormaken en de regio’s die kampen met ernstige en permanente natuurlijke of demografische belemmeringen, zoals de meest noordelijke regio’s met een zeer geringe bevolkingsdichtheid, alsmede insulaire, grensoverschrijdende en berggebieden.

Artikel 349 VWEU bepaalt dat specifieke maatregelen moeten worden getroffen om rekening te houden met de structurele economische en sociale situatie van de ultraperifere gebieden, die wordt bemoeilijkt door bepaalde specifieke kenmerken die de ontwikkeling van deze gebieden ernstig schaden.

Subsidiariteit en evenredigheid



Bij de effectbeoordeling 8 zijn diverse redenen onderkend waarom maatregelen op EU-niveau meerwaarde bieden aan maatregelen op nationaal niveau. Daartoe behoren de volgende:

·In veel landen maken het EFRO en het Cohesiefonds ten minste 50 % van de overheidsinvesteringen uit – deze lidstaten zouden anders niet de nodige financiële draagkracht hebben om dergelijke investeringen te doen.

·Er zijn aanzienlijke potentiële overloopeffecten over de nationale en regionale grenzen heen, bijvoorbeeld voor investeringen in innovatie en kmo's. Het EU-niveau speelt een belangrijke rol bij het genereren van deze overloopeffecten en bij het voorkómen van een tekort aan investeringen. Bovendien moeten investeringen aldus worden geconcipieerd dat de overloopeffecten zo groot mogelijk zijn.

·In de meeste regio’s, met inbegrip van meer ontwikkelde regio’s, vormen strategieën voor slimme specialisatie (RIS3) een samenhangend strategisch kader voor investeringen en zorgen zij voor een hoge toegevoegde waarde. Deze strategieën zijn een uitvloeisel van het vereiste voor strategische programmering voor EFRO-ondersteuning en de desbetreffende randvoorwaarde. De voordelen van zulke strategieën zijn vaak het grootst in de meest ontwikkelde regio’s (en met name in de noordse landen, Oostenrijk, Duitsland, de Benelux en Frankrijk).

·Bevordering van de prioriteiten van de EU, waaronder structurele hervormingen van de arbeidsmarkt, vervoer, milieu, aanpassing aan en matiging van klimaatverandering, energie, onderwijs en sociale beleidsmaatregelen en programma’s, alsmede modernisering van de overheidsdiensten.

·Het EFRO en het Cohesiefonds leveren tastbare resultaten op gebieden die belangrijk zijn voor de Europese burgers - 'De EU-begroting draagt bij tot het verwezenlijken van zaken die Europeanen belangrijk vinden' 9 . De regio’s bijstaan om zich aan te passen aan de globalisering, 420 000 banen scheppen en 1,1 miljoen kmo’s ondersteunen 10 , armoede in steden aanpakken – voor de Europeanen zijn dit allemaal prioriteiten. Vermeldenswaard is dat veel van deze resultaten met name zichtbaar zijn buiten de cohesielanden.

Bovendien zijn de beleidskeuzes in de verordening evenredig, onder meer om de volgende redenen:

·Gedeeld beheer: de programma’s worden niet rechtstreeks door de Europese Commissie beheerd, maar worden uitgevoerd in partnerschap met de lidstaten.

·Deze gecombineerde regels (de bijbehorende GB-verordening plus deze verordening), zijn aanzienlijk vereenvoudigd en geconsolideerd ten opzichte van de vorige periode.

3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Evaluatie achteraf

Wat de strategie, prioriteiten en beleidseffecten betreft, bleek uit de evaluatie achteraf:

·Steun voor kmo's heeft een groot potentieel effect. De ondersteuning moet echter meer gericht zijn op hulp voor dynamische kmo's om te groeien, op slimme specialisatiestrategieën en op het bevorderen dat regio's opklimmen in de economische keten, in plaats van vast te houden aan de economie uit het verleden.

·Bepaalde activiteiten hebben weinig effecten, zoals steun aan grote ondernemingen (de meest doeltreffende strategie voor het aantrekken van grote ondernemingen is niet door middel van financiële stimulansen, maar door het verbeteren van de lokale omstandigheden zoals het lokale bedrijfsklimaat enz.). Ook investeringen in luchthavens leveren doorgaans weinig op – alleen in de ultraperifere regio’s kunnen deze doeltreffend zijn.

·Bijdragen met een hoge toegevoegde waarde bij doelstellingen zoals de koolstofarme economie, duurzame stedelijke ontwikkeling en regionale samenwerking.

Deze punten zijn overgenomen in de onderhavige verordening inzake het EFRO en het Cohesiefonds, dat:

·thematische concentratie handhaaft, met de volgende topprioriteiten: steun voor innovatie, digitale economie en kmo’s via een slimme specialisatiestrategie; de koolstofarme en circulaire economie in overeenstemming met de toegezegde uitstootvermindering van 25 % voor de klimaatdoelstelling;

·een lijst opstelt van de activiteiten die niet worden ondersteund, waaronder rechtstreekse steun aan grote ondernemingen, luchthaveninfrastructuur (buiten de ultraperifere gebieden) en sommige afvalbeheersactiviteiten (bv. stortplaatsen);

·regionale samenwerking en duurzame stedelijke ontwikkeling verder ontwikkelt.

Bovendien heeft de evaluatie achteraf verscheidene nuttige ervaringen voor het uitvoeringssysteem opgeleverd (met inbegrip van vereenvoudiging, flexibiliteit, financiële instrumenten). Deze worden in aanmerking worden genomen in de GB-verordening.

Raadpleging van belanghebbenden



Van 10 januari tot en met 9 maart 2018 is een online openbare raadpleging gehouden. De raadpleging betrof cohesiebeleid, d.w.z. het EFRO en het Cohesiefonds in combinatie met het ESF.

·Wat de belangrijkste uitdagingen betreft, achtte het grootste deel (94 % van de respondenten) 'vermindering van regionale ongelijkheden' zeer belangrijk of belangrijk, gevolgd door 'terugdringen van de werkloosheid, de kwaliteit van de werkgelegenheid en ondersteuning van de arbeidsmobiliteit' en 'bevordering van sociale inclusie en bestrijding van armoede' (91 %).

·Van de uitdagingen was het 'bevorderen van onderzoek en innovatie' het meest succesvol aangepakt (volgens 61 %), gevolgd door 'territoriale samenwerking' (59 %).

·Ongeveer 76 % van de respondenten was van mening dat de fondsen een hoge of tamelijk hoge toegevoegde waarde hebben, terwijl 2 % vond dat zij totaal geen meerwaarde hebben.

·Voor de verwezenlijking van de doelstellingen werden de complexe procedures gezien als veruit het belangrijkste obstakel (86 %), gevolgd door audit- en controleprocedures (68 %), en een gebrek aan flexibiliteit om te kunnen reageren op onvoorziene omstandigheden (60 %).

·Voor vereenvoudiging was de meest voorkomende keuze 'minder, duidelijkere en kortere regels' (90 %), gevolgd door 'afstemming van de regels van de verschillende EU-fondsen' (79 %) en 'meer flexibiliteit', in termen van toewijzing van middelen aan en binnen een programma (76-77 %).

Bij de beantwoording van de open vragen gaven de respondenten veel steun voor:

·cohesiebeleid voor alle regio’s (zij het met een blijvende aandacht voor de minder ontwikkelde regio’s);

·beleidsinnovatie, met inbegrip van strategieën voor slimme specialisatie en slimme investeringen in het algemeen;

·voortzetting en ontwikkeling van thematische concentratie;

·nadruk op lokale problemen (met name duurzame stedelijke ontwikkeling);

·interregionale samenwerking, zowel grensoverschrijdend als in heel Europa. Samenwerking op EU-niveau is van essentieel belang voor slimme specialisatie – innovatie in hoogtechnologische sectoren hangt vaak af van uitwisselingen en overloopeffecten van samenwerking tussen clusters of kenniscentra in heel Europa.

Deze punten zijn aangepakt in de onderhavige verordening inzake het EFRO en het Cohesiefonds, die:

·de nadruk blijft leggen op het aanpakken van de regionale verschillen en de problemen van de regio’s in heel Europa;

·de thematische concentratie op slimme groei via slimme specialisatiestrategieën en op de koolstofarme en circulaire economie voortzet en uitbreidt;

·steun handhaaft voor interregionale samenwerking, en deze uitbreidt tot slimme specialisatie;

·voorziet in bevordering van lokale ontwikkeling op basis van geïntegreerde territoriale en lokale strategieën en duurzame stedelijke ontwikkeling, en van capaciteitsopbouw op dit gebied.

Bovendien schept de GB-verordening een kader voor het EFRO en het Cohesiefonds met de volgende doelen:

·Vereenvoudiging van de complexe procedures in verband met het EFRO en het Cohesiefonds.

·Verhoging van de flexibiliteit om in te spelen op de nieuwe uitdagingen.

·Onderlinge afstemming van de regels van de verschillende EU-fondsen.

Effectbeoordeling



Dit voorstel wordt ondersteund door een effectbeoordeling. De belangrijkste opties en de voorkeursoptie kunnen echter pas definitief worden vastgesteld ,en de economische effecten beoordeeld, wanneer de financiële middelen en het toewijzingsmechanisme zijn vastgelegd.

De volgende opties zijn mogelijk om een verlaging met 7 % in de begroting te bewerkstelligen:

·Optie 1: Een verlaging over de hele linie.

·Optie 2: Verlaging van de bijdrage aan de meer ontwikkelde regio’s.

·Optie 3: Handhaving van de steun op de belangrijkste gebieden (thematische concentratie) en verlaging op andere gebieden.

De voorkeur gaat uit naar optie 3, onder meer om de volgende redenen:

·De nadruk blijft liggen op de thema’s met de grootste toegevoegde waarde voor de EU, waarvan bij de evaluatie is gebleken dat het beleid het grootste effect heeft gehad.

·Veel van de belangrijkste problemen (globalisering en economische transformatie, de overgang naar de koolstofarme en circulaire economie, milieuproblemen, migratie en armoede in steden) raken steeds meer regio’s in de hele EU, met inbegrip van de meer ontwikkelde regio’s. Investeringen van de EU zijn zowel noodzakelijk als een teken van solidariteit.

·Behoud van een kritische massa – per hoofd van de bevolking zijn de investeringen in de meer ontwikkelde regio’s nu al gering.

·Een overgrote meerderheid van de belanghebbenden bij de openbare raadpleging was voorstander van activiteiten van het EFRO in alle regio’s. Deze optie zorgt ook voor een betere zichtbaarheid van de fondsen in het kader van het cohesiebeleid in alle lidstaten.

Het verslag is tweemaal ingediend bij de Raad voor regelgevingstoetsing (RSB) en gaf aanleiding voor de volgende opmerkingen:

Advies RSBHoe opgelost
Ronde 1: Negatief advies

1. Het rapport gaat niet in op de gevolgen van het verminderde financieringsvermogen van EFRO en CF.

2. Het verslag vermeldt niet hoe veranderde doelstellingen en toewijzingscriteria zouden leiden tot een bijstelling van het programma.

3. Het gaat niet in op de mogelijke (sub-)opties voor geografische dekking, regionale subsidiariteit en middelen voor financiële allocaties uit het EFRO/CF.

4. Het verslag gaat onvoldoende in op de gevolgen van de veranderingen in de uitvoeringsmechanismen.

1. Een verlaging met 10% van de financiering is nu opgenomen in het model in paragraaf 3.2, met verschillende opties.

2. Uit de tekst en de grafieken in paragraaf 3.2 blijkt hoe het programma zal worden bijgesteld ingeval van de verschillende opties.

3. In paragraaf 3.2 zijn drie opties voor geografische en thematische toewijzingen vermeld, met een aanduiding van de wijze van bijstelling.

4. Het hoofdstuk over het uitvoeringsmechanisme is uitgewerkt volgens de aanwijzingen van de RSB (zie opmerking 8 hieronder).
Ronde 2: Positief advies, met de volgende kanttekeningen:

1. De inhoud en de implicaties van de optie van voorkeur (thematische concentratie) zijn niet voldoende duidelijk. Het herziene verslag levert niet voldoende bewijs dat thematische concentratie zal bijdragen aan vermindering van de regionale en nationale verschillen.

2. Het verslag vermeldt geen toekomstige modaliteiten voor de tenuitvoerlegging van de 'Berlijnmethode' voor de financiële toewijzing en redenen om geen alternatieve opties te overwegen.

3. Het verslag geeft geen beschrijving van de reikwijdte en de potentiële effecten van een Europees grensoverschrijdend mechanisme.

4. Het verslag schept geen duidelijkheid over de consistentie/complementariteit tussen EFRO/CF en het nieuwe steunprogramma voor structurele hervormingen.

1. De inhoud van alle opties is nu uiteengezet op de bladzijden 28 en 29, en in tabelvorm vergeleken in tabel 7. Figuur 5 toont het thematische effect van de optie van voorkeur per lidstaat. De effecten van de verschillende opties op regionale en nationale groeicijfers zijn onderzocht en vergeleken met het macro-economische model QUEST in de tekst op de bladzijden 30-31en in de nummers in tabel 9 en de figuren 6 en 7.

2. De Berlijnmethode wordt nu beschreven in een vak op bladzijde 29, samen met de redenen om deze methode aan te houden en geen alternatieve opties te overwegen.

3. Het grensoverschrijdende mechanisme wordt beschreven op de bladzijden 41 en 42. Er is een verslag over de potentiële effecten geciteerd en de bron in een voetnoot gemeld.

4. De relatie met het steunprogramma voor structurele hervormingen wordt nu beschreven op bladzijde 60.


Vereenvoudiging



Aan het EFRO en het Cohesiefonds zijn aantoonbaar aanzienlijke administratieve kosten verbonden, die in een recente studie 11 worden geraamd op 3 % van de gemiddelde programmakosten voor het EFRO en op 2,2 % voor het Cohesiefonds. De administratieve lasten voor de begunstigden (met inbegrip van kmo's) zijn hoger.

De meeste maatregelen ter vereenvoudiging van het EFRO en het Cohesiefonds worden mogelijk gemaakt door de GB-verordening. Vele daarvan zijn moeilijk vooraf financieel te kwantificeren, maar in de studie worden de volgende inschattingen gemaakt:

·Doordat meer gebruik wordt gemaakt van vereenvoudigde kostenopties (of betalingen op basis van voorwaarden) voor het EFRO en het Cohesiefonds kunnen de totale administratieve kosten aanzienlijk worden verlaagd – met 20-25 % indien deze opties over de gehele linie worden toegepast.

·De meer evenredige benadering van controle en audits zou leiden tot een significante daling van het aantal controles en van de auditlast voor de programma's met een laag risico. Dit zou leiden tot een daling van de totale administratieve kosten van het EFRO en het Cohesiefonds met 2-3 % en van de kosten voor de betrokken programma’s met een veel hoger bedrag.

E-cohesie en gegevensuitwisseling

Voor de programma’s voor 2014-2020 was een systeem van elektronische gegevensuitwisseling tussen begunstigden en beheersautoriteiten, en tussen verschillende autoriteiten van het beheers- en controlesysteem nodig. Deze verordening bouwt hierop voort, en ontwikkelt bepaalde aspecten van het verzamelen van gegevens verder. Alle gegevens die nodig zijn voor de monitoring van de vooruitgang bij de uitvoering, met inbegrip van resultaten en prestaties van de programma’s, zullen nu elektronisch elke twee maanden worden doorgegeven; dit betekent dat het open gegevensplatform nagenoeg in realtime wordt bijgewerkt.

Evenzo zullen de gegevens over de begunstigden en de concrete acties in elektronische vorm openbaar worden gemaakt, op een website die door de beheersautoriteit wordt beheerd.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Het voorstel van de Commissie voor een meerjarig financieel kader voorziet in een bedrag van 273 miljard euro voor het EFRO en het Cohesiefonds voor de periode 2021-2027.

Budget EFRO en CF voor 2021-2027 in miljoenen

Totaal EFRO en CF241 978
Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO)200 629
·Investeren in werkgelegenheid en groei190 752
·Europese territoriale samenwerking8 430
·Ultraperifere en dunbevolkte gebieden1 447
Cohesiefonds (CF)41 349
·waarvan bijdrage aan CEF - Vervoer10 000


5. SAMENVATTING VAN DE INHOUD VAN DE VERORDENING

Veel aspecten van de totstandkoming en uitvoering van het EFRO en het Cohesiefonds worden geregeld in de GB-verordening. Deze verordening moet daarom in deze context worden gezien en de nadruk ligt op strategische kwesties, en met name:

·de nagestreefde hoofdprioriteiten en -thema's;

·het kader van indicatoren om deze te traceren;

·de aanpak voor specifieke territoria, met inbegrip van duurzame stedelijke ontwikkeling, en voor de ultraperifere gebieden.

Hoofdstuk I – Gemeenschappelijke bepalingen

Interventiestrategie

De verordening inzake het EFRO en het Cohesiefonds neemt de in de GB-verordening vastgelegde beleidsdoelstellingen over en werkt deze uit in specifieke, concrete doelstellingen die relevant zijn voor het EFRO en het Cohesiefonds, die kunnen worden opgevolgd met passende indicatoren.

Bovendien bevat deze verordening een beperkte lijst van niet in aanmerking komende activiteiten, die buiten het toepassingsgebied van de Fondsen vallen. Het toepassingsgebied van de Fondsen en de lijst van niet in aanmerking komende activiteiten hebben tot doel ervoor te zorgen dat de investeringssteun in overeenstemming is met het evaluatiemateriaal en met de duurzaamheidsdoelstellingen van de Europese Unie: stortplaatsen, luchthaveninfrastructuur, de tabaksindustrie, de ontmanteling van nucleaire faciliteiten worden niet ondersteund.

Thematische concentratie

Om ervoor te zorgen dat er, in de context van de verlaging van het budget, een kritische massa van investeringen overblijft, bevat de verordening inzake het EFRO en het Cohesiefonds vereisten voor thematische concentratie. Het merendeel (65 % tot 85 %) van de middelen wordt geconcentreerd op het bijdragen tot de beleidsdoelstellingen (BD) die op grond van het evaluatiemateriaal en de effectbeoordeling hebben bewezen dat zij de hoogste toegevoegde waarde hebben, en het meest aan de prioriteiten van de EU bedragen:

·BD 1: 'Een slimmer Europa door de bevordering van een innovatieve en slimme economische transformatie';

·BD 2: 'een groener, koolstofarm Europa door de bevordering van een schone en eerlijke energietransitie, groene en blauwe investeringen, de circulaire economie, aanpassing aan de klimaatverandering, risicopreventie en risicobeheer'.

Met het oog op meer flexibiliteit zijn de criteria voor thematische concentratie van toepassing op nationaal niveau.

Voor landen met:minimumpercentage "BD 1"minimumpercentage "BD 2"
BNI beneden 75 %35 %30 %
BNI 75-100 %45 %30 %
BNI boven 100 %60 %niet van toepassing

BD 1 en BD 2 min. 85%

Indicatoren

Om te zorgen voor een consistente monitoring van de verbetering van de prestaties, handhaaft en verfijnt de voorgestelde verordening ook de gemeenschappelijke reeks outputindicatoren, en bevat deze ook voor het eerst een gemeenschappelijke reeks resultaatindicatoren. Deze laatste maken rapportage van de resultaten in real time op het open gegevensplatform en vergelijking van de verschillende programma’s en lidstaten mogelijk. Zij dienen ook als input voor discussies over de prestaties en succesvolle evaluaties en maken het traceren van verplichtingen in verband met EU-wetgeving gemakkelijker.

Er zullen evaluaties worden verricht conform de punten 22 en 23 van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 12 , waarin de drie instellingen hebben bevestigd dat evaluaties van bestaande wetgeving en bestaand beleid de basis moeten vormen voor effectbeoordelingen van opties voor verdere acties. In de evaluaties zullen de programma-effecten in het veld worden beoordeeld op basis van de programma-indicatoren/-streefcijfers en een gedetailleerde analyse van de mate waarin het programma relevant, doeltreffend en doelmatig is, EU-meerwaarde oplevert en aansluit bij ander EU-beleid. In de evaluaties zal aandacht worden besteed aan opgedane ervaringen, geconstateerde problemen en mogelijkheden om de maatregelen en de effecten ervan te verbeteren.

Hoofdstuk II – Specifieke bepalingen over de behandeling van bijzondere territoriale kenmerken

De verordening legt ook meer nadruk op duurzame stedelijke ontwikkeling, door 6 % van de EFRO-middelen uit te trekken voor dit gebied, via territoriale instrumenten. Geïntegreerde territoriale en lokale ontwikkelingsstrategieën worden geacht te zorgen voor samenhang in de optredens. Om de capaciteitsopbouw van actoren, innovatieve acties, kennis, beleidsontwikkeling en communicatie op het gebied van duurzame stedelijke ontwikkeling te vergemakkelijken, voorziet de verordening ook in een Stedelijk Europa-initiatief, dat wordt beheerd door de Europese Commissie.

Alle instrumenten voor stedelijke ontwikkeling worden gecombineerd in één programma (het Stedelijk Europa-initiatief) dat ten uitvoer wordt gelegd onder direct of indirect beheer om steden een samenhangend product te bieden. Dit omvat uitwisselingen, capaciteitsopbouw, proefprojecten en communicatie.

De verordening bevat ook specifieke maatregelen om rekening te houden met de specifieke situatie van de ultraperifere gebieden. Deze omvatten regelingen om vervoerskosten en investeringen te compenseren. Ook zijn vereisten van thematische concentratie minder strikt voor deze regio’s dan de op nationaal niveau toepasselijke tarieven zouden doen vermoeden.