Toelichting bij COM(2018)462 - Europees instrument voor nucleaire veiligheid, aanvullend op instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking op basis van het Euratom-Verdrag

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel

Dit voorstel wordt gepresenteerd in het kader van het meerjarig financieel kader (MFK) 2021-2027 zoals beschreven in de mededeling 'Een moderne begroting voor een EU die beschermt, sterker maakt en verdedigt - Het meerjarig financieel kader 2021-2027' 1 van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's. In de mededeling worden de kernprioriteiten en het algemene begrotingskader voor de EU-programma's voor extern optreden beschreven in het hoofdstuk 'Nabuurschap en de wereld'. Het Europees instrument voor nucleaire veiligheid vormt een aanvulling op dit kader met activiteiten die worden uitgevoerd uit hoofde van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie.

Het doel van het nieuwe Europees instrument voor nucleaire veiligheid is het vaststellen van doeltreffende en efficiënte normen voor nucleaire veiligheid in derde landen overeenkomstig artikel 203 van het Euratom-Verdrag. Daarbij wordt voortgebouwd op de ervaringen die op het vlak van nucleaire veiligheid binnen de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie werden opgedaan.

De non-proliferatieregeling werd de afgelopen jaren in vraag gesteld; daarom is een permanente ondersteuning noodzakelijk ter versterking van het internationale kader ter voorkoming van de verspreiding van massavernietigingswapens. Dit is de belangrijkste rol van de veiligheidscontroles van nucleair materiaal, die als doel hebben de onttrekking van nucleair materiaal te verhinderen en op te sporen. Bovendien heeft de Unie zich er in het kader van verschillende associatie- en partnerschapsovereenkomsten (bv. met Oekraïne), toe verbonden de betrokken landen te ondersteunen om hun nationale wetgeving in overeenstemming te brengen met de EU-wetgeving, met inbegrip van de voorschriften inzake nucleaire veiligheidscontrole.

In het kader van het meerjarig financieel kader 2014-2020 was een financieringsinstrument dat op 31 december 2020 zal aflopen, gewijd aan de bevordering van een hoog niveau van nucleaire veiligheid (Verordening (Euratom) nr. 237/2014 tot invoering van een instrument voor samenwerking op het gebied van nucleaire veiligheid).

Overeenkomstig de mededeling 'Een nieuw, modern meerjarig financieel kader voor een Europese Unie die efficiënt haar prioriteiten verwezenlijkt na 2020' 2 en zoals werd geconcludeerd in de effectbeoordeling 3 , die genoemde verordening vergezelt, moeten de meeste instrumenten in één breed instrument worden samengevoegd. Bepaalde onderdelen van de maatregelen voor samenwerking inzake nucleaire veiligheid die momenteel onder het instrument voor samenwerking inzake nucleaire veiligheid vallen, kunnen mogelijk niet in een gestroomlijnde breed instrument worden opgenomen, omdat ze vallen onder de specifieke procedure van artikel 203 van het Euratom-verdrag, die onverenigbaar is met de procedure van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking (NDICI), die gebaseerd is op de artikelen 209 en 212 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Recente beoordelingen en evaluaties 4 van de externe instrumenten hebben de meerwaarde en relevantie van de bestaande instrumenten bewezen. Er werd echter ook gewezen op ruimte voor verbeteringen, meer bepaald op de noodzaak om de werkmethoden te vereenvoudigen en de EU in staat te stellen flexibeler te reageren op onvoorziene omstandigheden. De getrokken lessen tezamen met de toenemende uitdagingen hebben de Commissie ertoe aangezet om de structuur van de externe financieringsinstrumenten in de mate van het mogelijke aan te passen.

Dit voorstel, dat van toepassing zou moeten worden op 1 januari 2021, gaat uit van een Unie van 27 lidstaten, in overeenstemming met de kennisgeving van het voornemen van het Verenigd Koninkrijk om zich terug te trekken uit de Europese Unie en uit Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, die de Europese Raad op 29 maart 2017 heeft ontvangen uit hoofde van artikel 50 van het Verdrag betreffende de Europese Unie.

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Dit voorstel voorziet in een kader voor de tenuitvoerlegging van het externe beleid en de internationale verplichtingen.

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

Bij de uitvoering van deze verordening zal de samenhang met andere gebieden van het externe optreden en met ander relevant beleid van de EU worden gewaarborgd. Zoals weerspiegeld in de Agenda 2030, moet op alle niveaus - nationaal, binnen de EU, in andere landen en mondiaal - rekening worden gehouden met de effecten van beleidsmaatregelen op duurzame ontwikkeling.

Voorts moet worden gezocht naar synergieën met acties in het kader van andere EU-programma's om het effect van de gecombineerde interventies te maximaliseren. Interacties en complementariteit met dergelijke programma's zouden ook het effect van het optreden van de Unie moeten vergroten. De in het kader van dit voorstel gefinancierde acties moeten in overeenstemming zijn met, en een aanvulling vormen op, de acties die worden uitgevoerd in het kader van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking 5 , dat nucleaire activiteiten bestrijkt, het instrument voor pretoetredingssteun III 6 , het besluit betreffende de landen en gebieden overzee 7 , het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en de nieuwe Europese vredesfaciliteit 8 , die buiten de EU-begroting valt.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

Dit voorstel is gebaseerd op artikel 203 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie.

Subsidiariteit

De Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (hierna 'de Gemeenschap' genoemd) bevinden zich wegens een aantal redenen in een unieke positie om externe bijstand te verlenen. Hun status van supranationale entiteit bepaalt hun politieke invloed en het daaraan gerelateerde hefboomeffect. De Gemeenschap is mondiaal aanwezig via haar EU-delegaties, waardoor een groot netwerk van informatie over ontwikkelingen in de landen in de hele wereld is gewaarborgd. De EU en de gemeenschap zijn ook partij bij de meeste multilaterale processen voor het aanpakken van mondiale uitdagingen. De EU en de Gemeenschap kunnen zo voortdurend op de hoogte blijven van nieuwe behoeften en problemen en bijgevolg dienovereenkomstig de nodige middelen opnieuw toewijzen. De complementariteit tussen enerzijds het optreden van de Gemeenschap en de EU en anderzijds de acties van de lidstaten neemt toe. Dit versterkt de dialoog en samenwerking met de partnerlanden, die steeds meer plaatsvindt via gezamenlijke programmering met de lidstaten.

De EU en de Gemeenschap kunnen ook de activiteiten van de lidstaten aanvullen op het gebied van de aanpak van potentieel gevaarlijke situaties of in het geval van bijzonder dure interventies. In sommige gebieden waar de lidstaten niet actief optreden, blijven de EU en de Gemeenschap de belangrijkste en soms de enige spelers.

Het subsidiariteitsbeginsel met betrekking tot nucleaire veiligheid en nucleaire veiligheidscontroles is vastgelegd in het Euratom-Verdrag, met name ter bevordering van de doelstellingen van titel II, hoofdstukken 3 en 7. De Gemeenschap werkt ook, overeenkomstig hoofdstuk 10, nauw samen met de Internationale Organisatie voor Atoomenergie (IAEA) op dit specifieke gebied.

De EU en de Gemeenschap hebben - in het licht van de geschiedenis van Europa - aanzienlijke deskundigheid op dit gebied opgebouwd, dankzij hun eigen veiligheidscontrolewerkzaamheden binnen de Europese Unie en een succesvol beleid. Zij genieten een internationaal erkende reputatie op het gebied van de nucleaire veiligheid en de veiligheidscontrole van nucleaire materialen, met name door hun rol bij de tenuitvoerlegging van veiligheidsmaatregelen in de EU en bij het ondersteunen van de Internationale Organisatie voor Atoomenergie.

De EU en de Gemeenschap kunnen een meerwaarde bieden door het volume van de middelen die door middel van hun instrumenten worden ingezet, de relatief flexibele vormen van beheer die zij hanteren, en de voorspelbaarheid van de middelen voor de periode van het meerjarig financieel kader.

Evenredigheid

Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel gaat de voorgestelde verordening niet verder dan wat nodig is om haar doelstellingen te verwezenlijken.

Keuze van het instrument

Een van de doelstellingen van het Euratom-Verdrag is een hoog niveau van nucleaire veiligheid in de Unie te waarborgen. Dit doel moet ook worden verwezenlijkt in landen buiten de Unie. Aangezien het Euratom-Verdrag niet voorziet in de nodige bevoegdheden, moeten op grond van artikel 203 passende maatregelen worden genomen. Het voorstel wordt gedaan in de vorm van een verordening, zodat uniforme, bindende, volledige en rechtstreekse toepassing gewaarborgd is.

3. RESULTATEN VAN DE EVALUATIES ACHTERAF, DE RAADPLEGINGEN VAN BELANGHEBBENDEN EN DE EFFECTBEOORDELINGEN

Evaluatie achteraf van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan

De conclusie van het door de Commissie goedgekeurde tussentijdse verslag 9 over tien externe financieringsinstrumenten 10 , de ex-post-evaluatieverslagen over macrofinanciële bijstand en de tussentijdse evaluatie van het mandaat van de Europese Investeringsbank voor externe leningen 11 luidde dat de externe financieringsinstrumenten over het algemeen geschikt waren voor het beoogde doel en dat er positieve ontwikkelingen te zien waren in verband met de verwezenlijking van de doelstellingen. De verslagen laten zien dat meer middelen nodig zijn voor externe financieringsinstrumenten omdat zij hun financiële limiet hebben bereikt.

In de instrumenten worden het toepassingsgebied, de doelstellingen en de procedures voor de tenuitvoerlegging van het beleid vastgesteld. Uit het tussentijdse evaluatieverslag blijkt dat de opzet van de instrumenten beantwoordt aan de meeste behoeften en doelstellingen van het externe optreden van de EU. Er zou echter beter rekening moeten worden gehouden met een aantal ontwikkelingen, zoals het nieuwe beleidskader, met inbegrip van het universele toepassingsgebied van de Agenda 2030, en de externe gevolgen van intern beleid. Ook moet meer aandacht worden besteed aan het verband tussen ontwikkeling en veiligheid en de algemene ambitie op het vlak van vrede en veiligheid in het externe optreden.

Er is samenhang nodig tussen de onderdelen van een instrument, tussen verschillende instrumenten en met de donoren. Het tussentijdse verslag maakt over het algemeen melding van gemengde bevindingen inzake samenhang. Vanuit het oogpunt van samenhang in het kader van de instrumenten waren de resultaten bevredigend. Er is sprake van een zekere mate van samenhang tussen de instrumenten, maar de grote verscheidenheid van programma's heeft soms geleid tot elkaar overlappende maatregelen, in het bijzonder bij de complexe samenwerking met de verder gevorderde ontwikkelingslanden. Bovendien heeft de wisselwerking tussen de geografische en de thematische aanpak soms geleid tot inconsistente respons op nationaal niveau.

Raadpleging van belanghebbenden

Bij het opstellen van de documenten voor het tussentijdse evaluatieverslag werden drie vormen van overleg met belanghebbenden georganiseerd. De beoordelaars voerden ongeveer duizend gestructureerde of semi-gestructureerde vraaggesprekken met EU-ambtenaren en vertegenwoordigers van de EU-instellingen, de lidstaten en de partnerlanden. Verscheidene technische workshops hebben plaatsgevonden voor de presentatie en bespreking van de ontwerpevaluaties met deelnemers uit het Europees Parlement, werkgroepen van de Raad, comités van de lidstaten, organisaties van het maatschappelijk middenveld en lokale autoriteiten. Een openbare raadpleging vond plaats in 2017 12 . Deze had tot doel feedback van belanghebbenden te verzamelen over de bevindingen van de evaluaties van de instrumenten en over de toekomstige externe financieringsinstrumenten na 2020 13 .

De voornaamste conclusies uit de raadpleging van de belanghebbenden worden hieronder samengevat.

Flexibiliteit: de belanghebbenden waren het erover eens dat de nieuwe financieringsinstrumenten soepeler zouden moeten kunnen reageren op onvoorziene uitdagingen en crises. Zij benadrukten in het bijzonder dat het gemakkelijker moet worden gemaakt om middelen over te hevelen tussen regio's en tussen de steuninstrumenten. Er werd echter ook benadrukt dat grotere flexibiliteit niet ten koste mag gaan van de voorspelbaarheid, de eigen inbreng van de landen en de gerichtheid op het bereiken van de ontwikkelingsdoelstellingen voor de lange termijn. Om te zorgen voor flexibiliteit en voorspelbaarheid toonden sommige respondenten zich voorstander van het aanleggen van voldoende reserves.

Samenhang: de belanghebbenden achtten het noodzakelijk om grotere samenhang te garanderen tussen het interne en het externe beleid van de EU, en tussen de externe instrumenten zelf. Een aantal benadrukte de noodzaak van versterking van de complementariteit en synergie tussen de geografische en thematische instrumenten. Anderen vonden dat de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling de meest geschikte basis bieden voor het vergroten van de samenhang tussen intern en extern beleid. De meesten waren voorstander van een leidende rol van de EU bij de verbetering van de complementariteit tussen de verschillende actoren binnen en buiten de EU.

Sommige respondenten wezen op het risico van overlappingen waarbij dezelfde beleidsdoelstellingen worden gefinancierd door meerdere instrumenten. De respondenten pleitten ook voor een duidelijke afbakening van instrumenten, waarbij ervoor moet worden gezorgd dat geografische en thematische programma's sectoroverschrijdende synergieën en onderlinge verbanden benutten.

Complementariteit: wat betreft de structuur van de toekomstige instrumenten, waren de belanghebbenden het erover eens dat de combinatie van geografische en thematische programma's positieve resultaten oplevert. Zij benadrukten dat de waarde van geografisch gestructureerde instrumenten ligt in hun vermogen om op maat in te spelen op de specifieke behoeften van de partnerlanden. Dit is essentieel, gezien de diversiteit van de problemen en behoeften in deze landen. De belanghebbenden waardeerden ook de wereldwijde, gerichte interventies van instrumenten zoals het partnerschapsinstrument en het instrument voor voor vrede en stabiliteit.

Vereenvoudiging:


de EU werd sterk aangemoedigd de algemene structuur van de instrumenten verder te vereenvoudigen. De EU moet zich ook blijven inspannen voor de vereenvoudiging van omslachtige administratieve en financiële procedures. Het maatschappelijk middenveld en de lokale autoriteiten benadrukten dat de huidige procedures en voorschriften van grote invloed zijn op hun vermogen om te participeren in de ontwikkelingssamenwerking.

Hefboomwerking: de belanghebbenden waren het erover eens dat innovatieve financiële instrumenten een belangrijke rol kunnen spelen bij het aantrekken van publieke en particuliere financiering voor de externe bijstand van de EU. De positieve bevindingen betreffende de hefboomwerking en de extra financiële middelen van dergelijke instrumenten in de recente evaluatie van blending 14 werden als bemoedigend beschouwd. Ettelijke respondenten uit het maatschappelijk middenveld toonden zich echter bezorgd dat de prioriteiten van de particuliere sector voorrang krijgen op de doelstellingen op het gebied van armoedebestrijding in de partnerlanden.

Aangezien nucleaire veiligheid, waaronder veiligheidscontroles, onder het Euratom-Verdrag vallen, kan dit voorstel niet tegemoetkomen aan de bezorgdheden van belanghebbenden. Niettemin zal voor samenhang en complementariteit worden gezorgd met het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking, dat beantwoordt aan de voornaamste bezwaren van de belanghebbenden, onder meer door de uitvoering van activiteiten op nucleair gebied die kaderen in de bredere doelstellingen ervan. Daarbij gaat het vooral om het vreedzaam gebruik van kernenergie, overeenkomstig het beleid inzake ontwikkeling en internationale samenwerking op het gebied van gezondheid, landbouw, industrie en sociale projecten die gericht zijn op het aanpakken van de gevolgen van een nucleair ongeval.

Externe expertise

Het tussentijdse evaluatieverslag en de bijbehorende werkdocumenten van de diensten van de Commissie waren grotendeels gebaseerd op een reeks onafhankelijke evaluatierapporten, die tussen 2016 en 2017 werden opgesteld (één evaluatie per instrument). Tegelijkertijd werd een onafhankelijk verslag uitgebracht over de instrumenten voor extern optreden die in het tussentijdse verslag worden besproken, met belangrijke lessen en conclusies daaruit. 15

Naast deze recente verslagen werd in de collegiale toetsing van de ontwikkelingssamenwerking van de EU door de Commissie voor ontwikkelingsbijstand van de OESO in 2012 16 een reeks aanbevelingen geformuleerd met betrekking tot de structuur, regels en procedures van de externe financieringsinstrumenten van de EU. De OESO drong er bij de EU op aan de samenwerking verder te vereenvoudigen en te moderniseren, door het aantal begrotingsposten te verminderen, de voorschriften van het instrument voor ontwikkelingssamenwerking en het Europees Ontwikkelingsfonds op elkaar af te stemmen, de goedkeuringsprocedures te stroomlijnen en de consistentie tussen regionale en thematische programma's te vergroten. De EU werd verzocht efficiënter, tijdiger en flexibeler te opereren, zowel op programmaniveau als voor het pakket instrumenten in zijn geheel. Dit laatste geldt met name voor kwetsbare situaties en crises, waarbij volgens de OESO sprake was van aanzienlijke ruimte voor verbetering.

Effectbeoordeling

In 2018 voerde de Commissie een effectbeoordeling 17 uit van de instrumenten die onder de rubriek van extern optreden 'Europa als wereldspeler' van het meerjarig financieel kader 2014-2020 vallen. Deze effectbeoordeling was gericht op de belangrijkste veranderingen die worden voorgesteld voor het externe optreden, waaronder de stroomlijning van verschillende instrumenten in één breed instrument en de integratie van activiteiten die momenteel worden gefinancierd door het Europees Ontwikkelingsfonds in de EU-begroting.

Hierin werd geconcludeerd dat de meeste instrumenten kunnen worden samengevoegd in één instrument, met uitzondering van instrumenten van zeer specifieke aard, zoals humanitaire hulp, waarvoor het beginsel van neutraliteit geldt. Tot de samen te voegen instrumenten behoren de gemeenschappelijke uitvoeringsverordening, het instrument voor ontwikkelingssamenwerking, het Europees Ontwikkelingsfonds, het Europees fonds voor duurzame ontwikkeling, het mandaat voor externe leningen, het Europees nabuurschapsinstrument, het Europees instrument voor democratie en mensenrechten, het garantiefonds, het instrument voor bijdrage aan stabiliteit en vrede, het instrument voor samenwerking op het gebied van nucleaire veiligheid 18 en het partnerschapsinstrument. De volgende instrumenten zouden apart moeten blijven: het instrument voor pretoetredingssteun; humanitaire hulp; de begroting voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid; de landen en gebieden overzee (incl. Groenland); het Uniemechanisme voor civiele bescherming; de regeling 'EU Aid Volunteers', de steun voor de Turks-Cypriotische gemeenschap; de reserve voor noodhulp; en de nieuwe Europese vredesfaciliteit.

Zoals opgemerkt door de Commissie 19 en onderschreven door de partners tijdens de openbare raadpleging, is de huidige structuur van de externe financieringsinstrumenten te complex. Door een aantal instrumenten samen te voegen in één breed instrument, kunnen de beheers- en toezichtsystemen worden gerationaliseerd, zodat de administratieve belasting voor alle belanghebbenden kan afnemen. Met een vereenvoudigd systeem voor het toezicht zouden de desbetreffende instellingen een beter en breder overzicht hebben van de externe uitgaven van de EU.

Een breed instrument zou een bredere geografische en thematische aanpak mogelijk maken, waardoor verschillende beleidsmaatregelen gemakkelijker op transregionale, multisectorale en mondiale wijze kunnen worden uitgevoerd. De EU zou coherente oplossingen en synergieën bevorderen en barrières tussen thematische en geografische programma's slechten.

Op 25 april 2018 werd de effectbeoordeling onderzocht door de raad voor regelgevingstoetsing, die een positief advies met voorbehouden uitbracht 20 , met name dat de beoordeling moest worden aangepast om een aantal aanbevelingen van de raad te integreren. De beoordeling werd bijgevolg herzien om:

–meer informatie te verstrekken over de governancestructuur van het nieuwe instrument, inclusief informatie over besluitvormingsprocedures;

–een aantal financieringskwesties nader toe te lichten, met inbegrip van de basistoewijzing, de specifieke toewijzingen voor regio's en thematische gebieden en de verdeelsleutel van de bijdragen van de lidstaten aan het Europees Ontwikkelingsfonds; en

–de toekomstige toezichts- en evaluatiesystemen nader uit te werken.

Het advies van de raad en de daaraan gerelateerde wijzigingen van de effectbeoordeling worden verder beschreven in bijlage 1 bij de effectbeoordeling.

Vereenvoudiging

Een prioriteit voor de Commissie in het meerjarig financieel kader is de vereenvoudiging van de regelgeving.

Door een aantal instrumenten samen te voegen in één breed instrument, kunnen de beheers- en toezichtsystemen worden gerationaliseerd, zodat de administratieve belasting voor de EU-instellingen en de lidstaten kan afnemen. In plaats van zich te concentreren op uiteenlopende programmeringsprocessen, zou de discussie meer worden toegespitst op politieke doelstellingen en de samenwerking met externe partners. Bovendien zullen de acties die cumulatieve financiering ontvangen uit verschillende programma's van de Unie, slechts één keer aan een audit worden onderworpen die alle betrokken programma's en hun respectieve toepasselijke regels bestrijkt. Activiteiten op nucleair gebied zullen derhalve deel uitmaken van het nieuwe NDICI-instrument. Alleen de activiteiten op het gebied van de nucleaire veiligheid waarvoor een specifieke Euratom-rechtsgrondslag is vereist, vallen onder onderhavig instrument, dat volledig in overeenstemming met het NDICI wordt uitgevoerd.

Wat de harmonisatie van voorschriften betreft, zal het nieuwe instrument door de opname van bepalingen uit de gemeenschappelijke uitvoeringsverordening een samenhangende reeks beginselen voor alle onderdelen krijgen en daardoor begrijpelijker worden voor partners en uitvoerende functionarissen. Deze beginselen worden hetzij aangehaald, hetzij aangepast aan onderhavige verordening, die verwijzingen naar het de NDICI bevat voor een samenhangende en vereenvoudigde aanpak.

Grondrechten

De EU is gegrondvest op een sterk engagement voor de bevordering en bescherming van de grondrechten, de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat. De EU steunt deze rechten en beginselen binnen haar grenzen, maar ook in haar betrekkingen met derde landen.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

In haar mededeling van 2 mei 2018 21 heeft de Europese Commissie voorgesteld om 89 500 000 000 EUR (in lopende prijzen) toe te wijzen aan het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking, voor de periode 2021-2027, waarvan 300 000 000 EUR (in lopende prijzen) voor dit instrument ter aanvulling van nucleaire activiteiten die onder het Euratom-Verdrag vallen.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende monitoring, evaluatie en rapportage

De Commissie onderwerpt haar acties geregeld aan toezicht en evalueert regelmatig de vorderingen op weg naar het bereiken van resultaten. Overeenkomstig de punten 22 en 23 van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 22 , waarbij de drie instellingen bevestigden dat de evaluaties van bestaande wetgeving en bestaand beleid de basis dienen te vormen voor effectbeoordelingen van opties voor verdere maatregelen, zal de Commissie een tussentijdse en een eindevaluatie verrichten. In de evaluaties zullen de effecten van het instrument op het terrein worden beoordeeld op basis van de relevante indicatoren en een analyse van de mate waarin het instrument relevant, doeltreffend en doelmatig kan worden geacht, genoeg EU-meerwaarde oplevert en aansluit bij ander EU-beleid. De evaluaties zullen conclusies omvatten om na te gaan of er problemen of mogelijkheden voor verdere verbetering van de acties of de resultaten daarvan zijn en om een optimaal effect na te streven.

De conclusies van de evaluaties zullen vergezeld van opmerkingen worden medegedeeld aan de Raad en aan het Europees Parlement.

De vooruitgang zal worden gemonitord aan de hand van indicatoren die in overeenstemming zijn met de doelstellingen van het voorstel. Met ingang van 2022 zal de Commissie het Europees Parlement en de Raad jaarlijks een verslag doen toekomen over de verwezenlijking van de doelstellingen van deze verordening.

Evaluaties zullen tijdig worden uitgevoerd zodat zij in de besluitvorming kunnen worden meegenomen.

Geografische reikwijdte en deelname van derde landen

De voorgestelde verordening heeft een wereldwijde geografische reikwijdte.

Wat betreft de keuze van partners van buiten de Unie, kan de Commissie besluiten om een specifieke maatregel onder indirect beheer uit te voeren samen met internationale organisaties, partnerlanden of entiteiten uit andere derde landen onder indirect beheer, wanneer dit in het belang is van de Unie en van de doelstellingen van dergelijke maatregelen, en onder voorbehoud van de voorschriften en voorwaarden van het Financieel Reglement. Deze keuze zou een besluit van de Commissie vereisen.

Bepalingen van het voorstel


1.

TITEL I: ALGEMENE BEPALINGEN



TITEL II – TENUITVOERLEGGING VAN HET INSTRUMENT


TITEL III - SLOTBEPALINGEN