Toelichting bij COM(2018)565 - Standpunt EU in de bijeenkomst van de deelnemers aan de regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Onderwerp van het voorstel

Dit voorstel betreft het besluit tot bepaling van het namens de Unie in de bijeenkomst van de deelnemers aan de regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten ("de bijeenkomst van de deelnemers") in te nemen standpunt met betrekking tot de voorgenomen vaststelling van een besluit betreffende het verzoek van Turkije om een deelnemer aan de regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten ("de regeling") van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) te worden.

2. Achtergrond van het voorstel

2.1.De regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten

De regeling is een herenakkoord tussen de EU, de VS, Canada, Japan, Korea, Noorwegen, Zwitserland, Australië en Nieuw-Zeeland, en heeft ten doel een kader te creëren voor het ordelijke gebruik van door de overheid gesteunde exportkredieten. In de praktijk betekent dit dat wordt gezorgd voor een gelijk speelveld (zodat de mededinging wordt gebaseerd op de prijs en de kwaliteit van de uitgevoerde goederen in plaats van op de geboden financiële voorwaarden) en wordt gewerkt aan het uitbannen van subsidies en marktverstoringen met betrekking tot door de overheid gesteunde exportkredieten. De regeling is in april 1978 in werking getreden, is van onbepaalde duur en is, hoewel het OESO-secretariaat administratieve steun verleent, geen besluit van de OESO 1 .

Deze regeling wordt regelmatig bijgewerkt in het licht van nieuwe technische en politieke ontwikkelingen die exportkredieten in verschillende sectoren beïnvloeden. De regeling is omgezet en derhalve in de EU juridisch verbindend gemaakt bij Verordening (EU) nr. 1233/2011 van het Europees Parlement en de Raad 2 3 . Bijwerkingen worden in de wetgeving van de Unie opgenomen door middel van gedelegeerde handelingen op grond van artikel 2 van die verordening.

2.2.De bijeenkomst van de deelnemers aan de regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten

Artikel 67 van de regeling luidt: 'De deelnemers evalueren op gezette tijden de werking van deze regeling. Daarbij onderzoeken zij onder andere de kennisgevingsprocedures, de uitvoering en werking van het systeem van gedifferentieerde disconteringspercentages, de voorschriften en procedures betreffende gebonden hulp, vraagstukken met betrekking tot matching, eerdere toezeggingen en mogelijkheden tot ruimere deelneming aan deze regeling.'

De Europese Commissie vertegenwoordigt de Unie in de bijeenkomst van de deelnemers, waarin wijzigingen van de regeling worden vastgesteld bij consensus. Het standpunt van de Unie wordt vastgesteld door de Raad en in de Groep exportkredieten besproken met de vertegenwoordigers van de lidstaten 4 .

2.3.De beoogde handeling van de bijeenkomst van de deelnemers aan de regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten

Artikel 3 van de regeling luidt: 'Andere leden en niet-leden van de OESO kunnen door de huidige deelnemers worden uitgenodigd tot de regeling toe te treden.' Turkije is sinds 2 augustus 1961 lid van de OESO.

Bij brief van 20 september 2017 aan de voorzitter van de bijeenkomst van de deelnemers aan de regeling heeft Turkije verzocht een deelnemer aan de regeling te worden.

Het verzoek van Turkije is op 15 november 2017 tijdens een vertrouwelijke vergadering van de bijeenkomst van de deelnemers besproken. Er is geen besluit genomen, aangezien de deelnemers, inclusief de EU, geen standpunt over de kwestie hadden.

In de week van 12 november 2018 moet de bijeenkomst van de deelnemers aan de regeling een besluit betreffende dit verzoek van Turkije ("de beoogde handeling") vaststellen.

De beoogde handeling zal overeenkomstig artikel 67 van de overeenkomst bindend zijn voor de partijen.

3. Namens de Unie in te nemen standpunt

Turkije is sinds 2006 waarnemer bij de regeling.

Turkije moet de EU-wetgeving betreffende het beleid inzake door de overheid gesteunde exportkredieten al naleven op grond van artikel 12 van de douane-unieovereenkomst tussen de EU en Turkije, waarin het volgende is bepaald:

"[...] Turkije [past] ten aanzien van landen die geen lid van de Gemeenschap zijn, bepalingen en uitvoeringsmaatregelen toe die wezenlijk dezelfde zijn als de bepalingen van de handelspolitiek van de Gemeenschap vervat in de volgende verordeningen: [...] - Beschikking 93/112/EEG van de Raad (door de overheid gesteunde exportkredieten) 5 [...]."

Beschikking 93/112/EEG van de Raad is ondertussen vervangen door Verordening (EU) nr. 1233/2011 en, ook al heeft Turkije zijn wetgeving niet volledig in overeenstemming gebracht met de EU-wetgeving inzake exportkredieten (zoals nog werd vermeld in het verslag over Turkije van 2016 6 ), de toelating van Turkije als deelnemer aan de regeling van de OESO betekent meer druk op Turkije om die regels na te leven. Aangezien de bijeenkomst van de deelnemers aan de regeling regels inzake door de overheid gesteunde exportkredieten bij consensus vaststelt, zal Turkije zodra het een deelnemer wordt, ten volle bij het besluitvormingsproces worden betrokken.

Ten slotte is Turkije lid van de internationale werkgroep exportkredieten – die in 2012 is opgericht met het oog op onderhandelingen over nieuwe regels inzake exportkredieten met deelname van opkomende, niet-OESO-economieën – en heeft het land actief aan de werkzaamheden van die werkgroep deelgenomen en daarbij het standpunt van de EU gesteund.

Het verzoek van Turkije om een deelnemer aan de regeling te worden, moet derhalve worden gesteund.

4. Rechtsgrondslag

4.1.Procedurele rechtsgrondslag

4.1.1.Beginselen

Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van 'de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst'.

Het begrip 'handelingen met rechtsgevolgen' omvat tevens handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen tevens instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die "beslissende invloed [hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt" 7 .

4.1.2.Toepassing op het onderhavige geval

De door de bijeenkomst van de deelnemers vast te stellen handeling is een handeling met rechtsgevolgen. De beoogde handeling heeft beslissende invloed op de inhoud van de EU-wetgeving op grond van artikel 2 van Verordening (EU) nr. 1233/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 betreffende de toepassing van bepaalde richtsnoeren op het gebied van door de overheid gesteunde exportkredieten en tot intrekking van de Beschikkingen 2001/76/EG en 2001/77/EG van de Raad, waarin het volgende is bepaald: "De Commissie stelt overeenkomstig artikel 3 gedelegeerde handelingen vast om bijlage II te wijzigen naar aanleiding van wijzigingen in de richtsnoeren die de deelnemers aan de regeling overeenkomen."

De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.

4.2.Materiële rechtsgrondslag

4.2.1.Beginselen

De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU, te nemen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt moet worden ingenomen. Wanneer de beoogde handeling een tweeledige doelstelling heeft of bestaat uit twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoelstelling of overwegende component, terwijl de andere doelstelling of de andere component slechts ondergeschikt is, moet het overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU te nemen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is gelet op de hoofddoelstelling of de overwegende component.

4.2.2.Toepassing op het onderhavige geval

De doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling hebben in de eerste plaats betrekking op het gemeenschappelijk handelsbeleid. De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 207 VWEU.

4.3.Conclusie

De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 207 VWEU, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.

5. Bekendmaking van de beoogde handeling

Aangezien de handeling van de bijeenkomst van de deelnemers de regeling zal wijzigen, is het passend die handeling na de vaststelling ervan bekend te maken in het Publicatieblad van de Europese Unie.