Toelichting bij COM(2018)580 - Standpunt EU in het Comité ikv CETA mbt het opstellen van lijsten van mogelijke panelleden als bedoeld in hoofdstuk 23 en 24 van de overeenkomst

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Onderwerp van het voorstel

Dit voorstel betreft het besluit tot bepaling van het standpunt dat namens de Unie in het Comité voor handel en duurzame ontwikkeling van de CETA moet worden ingenomen met betrekking tot de voorgenomen vaststelling van lijsten van personen die bereid zijn om te fungeren als panellid als bedoeld in hoofdstuk 23 en hoofdstuk 24 van de overeenkomst.

2. Achtergrond van het voorstel

2.1.De Brede Economische en Handelsovereenkomst (CETA)

De Brede Economische en Handelsovereenkomst (CETA) tussen Canada, enerzijds, en de Europese Unie en haar lidstaten, anderzijds ("de overeenkomst") is gericht op de uitvoering van de gemeenschappelijke handelspolitiek van de Unie ten aanzien van Canada en met name op de totstandbrenging van een vrijhandelsgebied. De overeenkomst is op 30 oktober 2016 in Brussel ondertekend 1 .

De overeenkomst wordt sinds 21 september 2017 voorlopig toegepast.

2.2.Het Comité voor handel en duurzame ontwikkeling van de CETA

Het Comité voor handel en duurzame ontwikkeling van de CETA, dat is ingesteld bij artikel 26.2, lid 1, onder g), van de overeenkomst, ziet toe op de uitvoering van de bepalingen van de hoofdstukken 22 (Handel en duurzame ontwikkeling), 23 (Handel en arbeid) en 24 (Handel en milieu), met inbegrip van de samenwerkingsactiviteiten en de evaluatie van het effect van deze overeenkomst op de duurzame ontwikkeling, en benadert op een geïntegreerde manier alle aangelegenheden die van gemeenschappelijk belang zijn voor de partijen met betrekking tot het raakvlak van de economische en de sociale ontwikkeling en de milieubescherming.

2.3.De beoogde handeling van het Comité voor handel en duurzame ontwikkeling van de CETA

Op zijn eerste bijeenkomst na de inwerkingtreding van de overeenkomst moet het Comité voor handel en duurzame ontwikkeling van de CETA een besluit vaststellen waarbij lijsten worden opgesteld van personen die bereid zijn om te fungeren als panellid als bedoeld in hoofdstuk 23 en hoofdstuk 24 van de overeenkomst ("de beoogde handeling").

Voor elke kwestie die zich voordoet in het kader van de hoofdstukken 23 en 24, moeten de partijen alles in het werk stellen om via overleg op regeringsniveau tot een voor beide partijen aanvaardbare oplossing te komen. Als een partij echter vindt dat de kwestie tijdens het overleg op regeringsniveau niet op bevredigende wijze werd opgelost, voorziet de overeenkomst voor die partij in de mogelijkheid om te verzoeken een deskundigenpanel bijeen te roepen om de kwestie te onderzoeken. In artikel 23.10 van de overeenkomst wordt bepaald dat het Comité voor handel en duurzame ontwikkeling van de CETA een lijst moet opstellen van ten minste negen personen die bereid en in staat zijn om als panellid te fungeren met betrekking tot aangelegenheden die vallen onder hoofdstuk 23 (Handel en arbeid) en die in overeenstemming met artikel 23.10, lid 7, beschikken over gespecialiseerde kennis of deskundigheid op het gebied van arbeidsrecht, andere aangelegenheden waarop hoofdstuk 23 betrekking heeft, of de beslechting van geschillen die voortvloeien uit internationale overeenkomsten. Op soortgelijke wijze wordt in artikel 24.15 van de overeenkomst bepaald dat het Comité voor handel en duurzame ontwikkeling van de CETA een lijst moet opstellen van ten minste negen personen die bereid en in staat zijn om als panellid te fungeren met betrekking tot aangelegenheden die vallen onder hoofdstuk 24 (Handel en milieu) en die in overeenstemming met lid 7 beschikken over gespecialiseerde kennis of deskundigheid op het gebied van milieurecht, andere aangelegenheden waarop hoofdstuk 24 betrekking heeft, of de beslechting van geschillen die voortvloeien uit internationale overeenkomsten. Overeenkomstig artikel 23.10, lid 6, en artikel 24.15, lid 6, bestaat elke lijst uit ten minste drie personen die zijn aangewezen door elk van de partijen, alsmede ten minste drie personen die zijn aangewezen door de partijen maar geen onderdaan zijn van een van de partijen en die bereid en in staat zijn om als voorzitter van het deskundigenpanel te fungeren.

Bij de beoogde handeling worden beide lijsten opgesteld, d.w.z. die van personen die bereid zijn om te fungeren als panellid als bedoeld in hoofdstuk 23, en die van personen die bereid zijn om te fungeren als panellid als bedoeld in hoofdstuk 24 van de overeenkomst.

De beoogde handeling wordt van kracht op de datum van de vaststelling ervan door het Comité voor handel en duurzame ontwikkeling van de CETA.

3. Namens de Unie in te nemen standpunt

Het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen, moet de vaststelling beogen van de lijsten van personen die bereid zijn om te fungeren als panellid als bedoeld in hoofdstuk 23 en hoofdstuk 24 van de overeenkomst.

4. Rechtsgrondslag

4.1.Procedurele rechtsgrondslag

4.1.1.Beginselen

Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van 'de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst'.

Het begrip 'handelingen met rechtsgevolgen' omvat tevens handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen tevens instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die "beslissende invloed [kunnen hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt" 2 .

4.1.2.Toepassing op het onderhavige geval

Het Comité voor handel en duurzame ontwikkeling van de CETA is een lichaam dat is opgericht krachtens een overeenkomst, te weten de Brede Economische en Handelsovereenkomst tussen Canada, enerzijds, en de Europese Unie en haar lidstaten, anderzijds ("de overeenkomst").

Het besluit dat het Comité voor handel en duurzame ontwikkeling van de CETA moet vaststellen, is bindend en strekt niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst.

De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.

4.2.Materiële rechtsgrondslag

4.2.1.Beginselen

De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU te nemen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt moet worden ingenomen. Wanneer de beoogde handeling een tweeledige doelstelling heeft of bestaat uit twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoelstelling of overwegende component, terwijl de andere doelstelling of de andere component slechts ondergeschikt is, moet het overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU te nemen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is gelet op de hoofddoelstelling of de overwegende component.

4.2.2.Toepassing op het onderhavige geval

De doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling hebben in de eerste plaats betrekking op de gemeenschappelijke handelspolitiek.

De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 207, lid 4.

4.3.Conclusie

De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 207, lid 4, VWEU, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.

5. Bekendmaking van de beoogde handeling

Het is de bedoeling dat het besluit van het Comité voor handel en duurzame ontwikkeling van de CETA in het Publicatieblad van de Europese Unie wordt bekendgemaakt zodra het is goedgekeurd.