Toelichting bij COM(2018)710 - Vaststelling, voor 2019, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden in de Zwarte Zee

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

·

Motivering en doel van het voorstel



Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad moet ervoor zorgen dat de levende aquatische hulpbronnen vanuit economisch, ecologisch en sociaal oogpunt duurzaam worden geëxploiteerd. Een belangrijk instrument in dit verband is de jaarlijkse vaststelling van de vangstmogelijkheden.

Het doel van dit voorstel is voor 2019 de vangstmogelijkheden van de lidstaten vast te stellen voor de in commercieel opzicht belangrijkste visbestanden in de Zwarte Zee.

Voor sprot is het voorstel gebaseerd op het wetenschappelijk advies voor een autonoom quotum, teneinde het huidige niveau van visserijsterfte te handhaven.

Voor tarbot voorziet het voorstel in omzetting van de TAC en quota die door de Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee (GFCM) zijn vastgesteld in Aanbeveling GFCM/41/2017/4 inzake een meerjarig beheersplan voor de tarbotvisserij in geografisch deelgebied 29 (Zwarte Zee).

·

Algemene context



·In de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de stand van zaken van het gemeenschappelijk visserijbeleid en raadpleging over de vangstmogelijkheden voor 2019 [COM(2018) 452 final van 11.6.2018] wordt de achtergrond van het voorstel geschetst.

·De vangstmogelijkheden moeten worden vastgesteld overeenkomstig artikel 16, lid 1 (beginsel van relatieve stabiliteit) en artikel 16, lid 4 (doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid en de voorschriften in meerjarenplannen) van Verordening (EG) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid.

De bestanden in de Zwarte Zee die worden bevist door Bulgarije en Roemenië, worden gedeeld met niet-EU-landen: Turkije, Oekraïne, Georgië en de Russische Federatie.

Tot 2017 hadden de EU- en de niet-EU-landen op regionaal niveau geen totale toegestane vangsten (TAC's) vastgesteld. De Europese Unie heeft sinds 2008 elk jaar autonome quota voor tarbot- en sprotbestanden vastgesteld om ervoor te zorgen dat de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) worden toegepast. In overeenstemming met de in 2017 op de 41e jaarlijkse vergadering van de GFCM aangenomen Aanbeveling GFCM/41/2017/4 wordt sinds 2018 echter voor twee jaar (2018-2019) een regionale TAC voor de tarbotvisserij, met een tijdelijke toewijzing van quota, toegepast, die wordt omgezet in de EU-verordening voor de Zwarte Zee.

De visserij op sprot is van groot sociaaleconomisch belang voor de oeverstaten van de Zwarte Zee. Volgens de officiële, aangemelde aanlandingen in het verslag 2017 van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) over de Zwarte Zee bedroeg het aandeel van de EU-landen in de aanlandingen van sprot uit de Zwarte Zee in 2014 4,5 %, in 2015 3,12 % en in 2016 2,93 % van de totale aanlandingen. Volgens het verslag van de jaarlijkse zitting van de GFCM over 2017 wordt het sprotbestand in de Zwarte Zee duurzaam geëxploiteerd. Het is echter noodzakelijk het huidige niveau van visserijsterfte, nl. 11 475 ton, te handhaven om de duurzaamheid van het sprotbestand in de Zwarte Zee te waarborgen.

De visserij op tarbot is van groot sociaaleconomisch belang voor de oeverstaten van de Zwarte Zee. Bij Aanbeveling GFCM/41/2017/4 is voor 2018 en 2019 een regionale TAC voor tarbot van 644 ton vastgesteld, met een tijdelijke toewijzing van quota aan alle oeverstaten van de Zwarte Zee. De aanbeveling bevat een herzieningsclausule die het mogelijk maakt de TAC en quota in 2018 opnieuw te bekijken indien het wetenschappelijk advies niet bevestigt dat de gunstige ontwikkeling van de visserijsterfte zich voortzet. Tijdens de zevende jaarlijkse zitting van de GFCM-werkgroep inzake de Zwarte Zee van 11 tot en met 13 juli 2018 is bevestigd dat de gunstige ontwikkeling van de visserijsterfte voor het tarbotbestand zich voortzet. Voor de EU is het toegewezen quotum voor 2018 en 2019 op 114 ton vastgesteld. De TAC en quota voor tarbot, het beheer van de visserijinspanning, de beperking van het aantal visdagen tot 180 per jaar en de thans geldende sluitingsperiode van twee maanden, van 15 april tot en met 15 juni, moeten in deze verordening worden overgenomen.

Overeenkomstig artikel 2 van Verordening (EG) nr. 847/96 van de Raad 1 wordt voorgesteld de artikelen 3 en 4 van die verordening niet toe te passen op de onder deze verordening vallende bestanden. Daartegenover staat dat overeenkomstig artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 de daar bedoelde jaarflexibiliteit van toepassing is op bestanden waarvoor de aanlandingsverplichting geldt.

·

Bestaande bepalingen op het door het voorstel bestreken gebied



De vangstmogelijkheden en de verdeling daarvan over de lidstaten worden jaarlijks vastgesteld. De recentste rechtshandeling hieromtrent is Verordening (EU) 2017/2360 van de Raad 2 van 11 december 2017 tot vaststelling, voor 2018, van de vangstmogelijkheden voor bepaalde visbestanden in de Zwarte Zee.

Naast de jaarlijkse vangstmogelijkheden zijn de volgende maatregelen van toepassing op de onder dit voorstel vallende visserijen in de Zwarte Zee. Het voorstel van de Commissie tot omzetting van de recente GFCM-aanbevelingen is goedgekeurd op 22 maart 2018 3 en wordt momenteel door het Europees Parlement en de Raad bestudeerd in het kader van de medebeslissingsprocedure. Opgemerkt zij ook dat de volgende elementen intrinsiek verbonden zijn met de jaarlijkse vangstmogelijkheden en in dit voorstel in aanmerking zijn genomen:

–Voor de tarbotvisserij in de Zwarte Zee zijn de op de instandhouding gerichte minimummaten en de minimummaaswijdten vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 227/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 13 maart 2013 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 850/98 van de Raad voor de instandhouding van de visbestanden via technische maatregelen voor de bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen en Verordening (EG) nr. 1434/98 van de Raad tot vaststelling van de voorwaarden waarop haring mag worden aangevoerd voor andere industriële doeleinden dan rechtstreekse menselijke consumptie 4 .

–Aanbeveling GFCM/37/2013/2 tot vaststelling van een reeks minimumnormen voor de visserij op tarbot met geankerde kieuwnetten en de instandhouding van walvisachtigen in de Zwarte Zee – aangenomen door de Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee (GFCM) tijdens haar 37e zitting (Split, mei 2013).

–Aanbeveling GFCM/39/2015/3 tot vaststelling van een reeks maatregelen teneinde illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij op tarbot in de Zwarte Zee te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen – aangenomen door de Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee (GFCM) tijdens haar 39e zitting (Milaan, mei 2015).

–Aanbeveling GFCM/41/2017/4 inzake een meerjarig beheersplan voor de tarbotvisserij in de Zwarte Zee (geografisch deelgebied 29) – aangenomen door de Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee (GFCM) tijdens haar 41e zitting (Budva, oktober 2017).

–De Verklaring van Boekarest 5 , die in oktober 2016 is bekrachtigd in de context van een door de GFCM georganiseerde bijeenkomst op hoog niveau inzake visserijgovernance in de Zwarte Zee. De Conferentie heeft haar goedkeuring gehecht aan deze verklaring, waarin wordt onderstreept dat er gemeenschappelijke en collaboratieve benaderingen tussen de oeverstaten nodig zijn om de duurzaamheid van de visserij in de Zwarte Zee te verbeteren.

–De ministeriële Verklaring van Sofia 6 , die op 7 juni 2018 in de context van een conferentie op hoog niveau over visserij en aquacultuur in de Zwarte Zee is ondertekend; hierin worden de verbintenissen van de Verklaring van Boekarest geconcretiseerd en wordt voor de komende tien jaar een specifiek actieplan voor de duurzaamheid van de visserij in de Zwarte Zee vastgesteld.

–De middellangetermijnstrategie (2017-2020) van de GFCM met het oog op de duurzaamheid van de visserij in de Middellandse Zee en de Zwarte Zee 7 , in het kader waarvan onder andere een reeks maatregelen ter versterking van de visserijgovernance in de Zwarte Zee op multilateraal niveau is vastgesteld.

–Bulgarije en Roemenië hebben ondersteuning verleend voor en actief deelgenomen aan de uitvoering van het bij Aanbeveling GFCM/41/2017/4 vastgestelde proefproject van de GFCM voor controle en inspectie van de tarbotvisserij. Het proefproject van de GFCM is ontwikkeld door het Europees Bureau voor visserijcontrole, en Bulgarije en Roemenië hebben actief samengewerkt met het EBVC, waardoor de gezamenlijke uitvoering in hun respectieve exclusieve economische zones kon plaatsvinden.

–De verbintenissen die Bulgarije en Roemenië in december 2017 in het kader van de verordening tot vaststelling van de vangstmogelijkheden voor 2018 hebben aangegaan om in 2018 via een reeks maatregelen het beheer van de visserij op tarbot en doornhaai te verbeteren, de controle te versterken, IOO-visserij te bestrijden en de gegevensverzameling te verbeteren, worden efficiënt ten uitvoer gelegd. Zowel Bulgarije als Roemenië heeft een reeks maatregelen uitgevoerd, met name om het risico van niet-gemelde vangsten te beperken, door alle vangsten van tarbot en doornhaai te registreren (zelfs voor hoeveelheden van minder dan 50 kg), om het aantal inspecties te verhogen (op zee, op de markt, aan land en gezamenlijke inspecties) en om het wetenschappelijk advies inzake de visserij en biologische gegevens over bestanden in de Zwarte Zee te ondersteunen en verder te verbeteren.

·

Samenhang met andere beleidsgebieden en doelstellingen van de EU



De voorgestelde maatregelen zijn in overeenstemming met de doelstellingen en voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid en met het beleid van de Unie inzake duurzame ontwikkeling.

2. RESULTATEN VAN DE RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDE PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELING

·Bijeenbrengen en gebruik van expertise

De geraadpleegde wetenschappelijke organisaties zijn het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) en de werkgroep voor de Zwarte Zee van de Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee (GFCM).

De Unie verzoekt het WTECV om wetenschappelijk advies over de toestand van de belangrijke visbestanden. Het WTECV brengt zijn adviezen uit op basis van de door de Commissie verstrekte taakomschrijving. Het recente en accurate advies op het moment waarop dit voorstel in de Raad wordt besproken, zal betrekking hebben op de bestanden in de Zwarte Zee waarvoor quota worden voorgesteld.

Het uiteindelijke doel is de bestanden op een niveau te brengen en/of te houden waarmee de maximale duurzame opbrengst kan worden gehaald. Dit doel is uitdrukkelijk opgenomen in artikel 2, lid 2, van de basisverordening voor het GVB, waarin is bepaald dat dit exploitatieniveau "indien mogelijk tegen 2015, en [...] voor alle bestanden uiterlijk 2020 [moet worden] verwezenlijkt". Dit sluit aan op de toezeggingen van de Unie met betrekking tot de conclusies van de wereldtop over duurzame ontwikkeling (Johannesburg 2002) en het bijbehorende uitvoeringsplan.

·

Raadpleging van belanghebbende partijen



Belanghebbende partijen zijn geraadpleegd via de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de stand van zaken van het gemeenschappelijk visserijbeleid en raadpleging over de vangstmogelijkheden voor 2019 [COM(2018) 452 final van 11.6.2018]. De wetenschappelijke basis voor het voorstel is aangeleverd door het WTECV. Alle verslagen van het WTECV zijn beschikbaar op de website van DG MARE.

·

Effectbeoordeling



Op EU-niveau wordt het risico op negatieve gevolgen voor het herstel van het tarbotbestand ingeperkt door aanvullende registratie-, controle- en monitoringmaatregelen die door Roemenië en Bulgarije worden ingevoerd en geïmplementeerd overeenkomstig hun toezeggingen in het kader van de aanneming van de verordening tot vaststelling, voor 2018, van de vangstmogelijkheden voor bepaalde visbestanden in de Zwarte Zee.

Op multilateraal niveau wordt het risico op negatieve gevolgen voor het herstel van de bestandspopulatie beperkt door een aantal nieuwe maatregelen: 1) de op 7 juni ondertekende ministeriële verklaring van Sofia waarin de verbintenis van de oeverstaten van de Zwarte Zee wordt bevestigd om gezamenlijk te handelen op basis van een concreet actieplan voor duurzaamheid van de visserij in de Zwarte Zee, 2) de goedkeuring op de 41e jaarlijkse vergadering van de GFCM en vervolgens de uitvoering van het regionale actieplan van de GFCM ter bestrijding van IOO-visserij, 3) de uitvoering van het GFCM-project 'BlackSea4Fish' op multilateraal niveau op basis van regionale samenwerking inzake wetenschappelijke gegevens, enquêtes en beoordelingen, 4) de goedkeuring op de 41e jaarlijkse vergadering van de GFCM en vervolgens de uitvoering van het meerjarig beheersplan voor de tarbotvisserij in de Zwarte Zee (geografisch deelgebied 29). Het plan voorziet in een multilaterale totale toegestane vangst met een tijdelijke toewijzing aan de oeverstaten van de Zwarte Zee voor 2018 en 2019. Een substantieel element van het meerjarig beheersplan is de uitvoering van het gezamenlijke proefproject voor inspectie en controle op zee. De in het plan opgenomen herzieningsclausules zullen het mogelijk maken de TAC en quota opnieuw te bekijken indien het wetenschappelijk advies niet bevestigt dat de gunstige ontwikkeling van de visserijsterfte zich voortzet. Voorts voorziet het plan in een permanente regeling voor de toewijzing van TAC's en een permanent inspectieprogramma tegen 2020. Dit plan zal bijdragen aan de doelmatige bestrijding van IOO-activiteiten en het goede beheer van het tarbotbestand op regionaal niveau.

Het voorstel is niet alleen gericht op de korte termijn, maar past ook in de langeretermijnaanpak om de visserij geleidelijk op een niveau te brengen dat duurzaam is op lange termijn.

De voorgestelde benadering kan daarom op middellange termijn resulteren in een verlaging van de visserijinspanning, maar op de lange termijn in stabiele of zelfs stijgende quota. Op lange termijn zal deze aanpak wellicht resulteren in een beperktere impact op het milieu omdat de visserijinspanning en de vangstmogelijkheden worden aangepast. De duurzaamheid van de visserijactiviteiten zal op lange termijn toenemen.

3. JURIDISCHE ELEMENTEN VAN HET VOORSTEL

·

Samenvatting van de voorgestelde maatregel



Om de met het gemeenschappelijk visserijbeleid beoogde totstandbrenging van biologisch, economisch en sociaal duurzame visserijen te verwezenlijken, wordt in dit voorstel vastgesteld welke vangstbeperkingen in de Zwarte Zee gelden voor de visserijen van de Unie.

·

Rechtsgrondslag



De rechtsgrondslag van dit voorstel is artikel 43, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

De verplichting van de Unie om de levende aquatische rijkdommen op duurzame wijze te exploiteren, vloeit voort uit de verplichtingen die zijn vastgelegd in artikel 2 van de basisverordening voor het GVB.

·

Subsidiariteitsbeginsel



Het voorstel valt onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie, zoals bedoeld in artikel 3, lid 1, onder d), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Het subsidiariteitsbeginsel is derhalve niet van toepassing.

·

Evenredigheidsbeginsel



Het voorstel is om de volgende reden in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel.

Het gemeenschappelijk visserijbeleid is een gemeenschappelijk beleid. Krachtens artikel 43, lid 3, VWEU is het aan de Raad om maatregelen tot vaststelling en verdeling van de vangstmogelijkheden vast te stellen.

Krachtens de voorgestelde verordening van de Raad worden de vangstmogelijkheden over de lidstaten verdeeld. Met inachtneming van artikel 16, leden 6 en 7, en artikel 17 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 mogen de lidstaten deze mogelijkheden naar eigen goeddunken verdelen over de vaartuigen die hun vlag voeren. De lidstaten kunnen dus met een ruime mate aan vrijheid en conform het sociale en economische model van hun keuze beslissen hoe zij de aan hen toegewezen vangstmogelijkheden benutten.

Het voorstel heeft geen nieuwe financiële gevolgen voor de lidstaten. De Raad stelt elk jaar een verordening als de onderhavige vast, en de openbare en particuliere middelen voor de uitvoering van deze verordening zijn reeds beschikbaar.


·

Keuze van instrumenten



Voorgesteld instrument: verordening.

Dit is een voorstel voor visserijbeheer op basis van artikel 43, lid 3, VWEU, en overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1380/2013.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de Unie.