Toelichting bij JOIN(2018)35 - Standpunt in de Associatieraad EU-Jordanië over de verlenging met twee jaar van de partnerschapsprioriteiten EU-Jordanië

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Onderwerp van het voorstel

Dit voorstel betreft het besluit betreffende het namens de Unie in te nemen standpunt in de Associatieraad die is ingesteld bij de Europees-mediterrane Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en het Hasjemitisch Koninkrijk Jordanië, anderzijds, over de geplande vaststelling van een besluit tot verlenging van de partnerschapsprioriteiten EU-Jordanië met twee jaar.

2. Achtergrond van het voorstel

2.1.De associatie-overeenkomst

De Europees-mediterrane Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en het Hasjemitisch Koninkrijk Jordanië, anderzijds (hierna “de associatie-overeenkomst” genoemd), is op 24 november 1997 ondertekend en op 1 mei 2002 in werking getreden. De associatie-overeenkomst vormt de rechtsgrondslag voor de bilaterale betrekkingen tussen de EU en Jordanië. De associatie-overeenkomst heeft het volgende ten doel:

–een passend kader tot stand te brengen voor de politieke dialoog, waardoor nauwe politieke betrekkingen tussen de partijen tot stand kunnen komen;

–de voorwaarden vast te leggen voor de geleidelijke liberalisering van het goederen-, diensten- en kapitaalverkeer;

–de ontwikkeling van evenwichtige economische en sociale betrekkingen tussen de partijen te bevorderen door middel van dialoog en samenwerking;

–de levensomstandigheden en arbeidsvoorwaarden te verbeteren en de productiviteit en de financiële stabiliteit te versterken;

–regionale samenwerking aan te moedigen ter consolidatie van de vreedzame coëxistentie en de economische en politieke stabiliteit;

–de samenwerking te bevorderen op andere gebieden van wederzijds belang.

2.2.De Associatieraad

Bij de associatie-overeenkomst wordt een Associatieraad opgericht die bevoegd is om besluiten vast te stellen om de doelstellingen van de associatie-overeenkomst te verwezenlijken in de in de associatie-overeenkomst genoemde gevallen. De besluiten zijn bindend voor de partijen. Het Gemengd Comité kan tevens aanbevelingen doen. Volgens het reglement van orde wordt de Associatieraad bij toerbeurt voor een periode van twaalf maanden voorgezeten door de EU en Jordanië. De Associatieraad komt periodiek, eens per jaar, op ministerieel niveau bijeen. Op verzoek van een van de partijen kunnen bijzondere zittingen van de Associatieraad belegd worden indien de partijen dat overeenkomen.

2.3.De beoogde handeling van de Associatieraad

De Associatieraad dient een besluit vast te stellen om de partnerschapsprioriteiten EU-Jordanië 2016-2018 tot eind 2020 te verlengen. Overeenkomstig artikel 10 van zijn reglement van orde zal de Associatieraad het besluit via schriftelijke procedure vaststellen.

3. Het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen

Het door de Europese Unie in te nemen standpunt in de Associatieraad die is opgericht bij de associatie-overeenkomst, inzake de vaststelling van een besluit tot verlenging met twee jaar van de partnerschapsprioriteiten EU-Jordanië, wordt gebaseerd op de tekst van het besluit dat aan dit besluit is gehecht.

Bij Besluit nr. 1/2016 van de Associatieraad van december 2016 zijn de EU en Jordanië partnerschapsprioriteiten overeengekomen om het partnerschap te sturen in de periode 2016-2018, waarbij was voorzien in een evaluatie tegen eind 2018 met het oog op een verlenging ervan met twee jaar in het licht van de politieke, veiligheids- en economische ontwikkelingen. Sindsdien hebben de partners hun sterke en solide partnerschap verder uitgebouwd en zijn zij na een evaluatie van de partnerschapsprioriteiten overeengekomen dat deze nog steeds geldig zijn als richtsnoer voor een verdere consolidatie van het partnerschap.

Het pact EU-Jordanië dat aan de partnerschapsprioriteiten is gehecht, en waarin de wederzijdse verbintenissen worden beschreven voor de tenuitvoerlegging van de partnerschapsprioriteiten en om het hoofd te bieden aan de gevolgen van de crisis in Syrië, is regelmatig geëvalueerd in de context van de bilaterale samenwerking tussen de EU en Jordanië, alsook in de context van andere relevante dialogen en vergaderingen, zoals de beide conferenties in Brussel “Ondersteuning van de toekomst van Syrië en de regio” van 4-5 april 2017 en 24-25 april 2018, waarin specifieke slotdocumenten over Jordanië werden aangenomen.

Tijdens de periode 2019-2020 kan indien nodig verdere evaluatie van de partnerschapsprioriteiten en het pact plaatsvinden.

De verlenging van de partnerschapsprioriteiten tot eind 2020 is derhalve in het belang van de partijen.

4. Rechtsgrondslag

4.1.Procedurele rechtsgrondslag

4.1.1.Beginselen

Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van 'de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst'.

Het begrip 'handelingen met rechtsgevolgen' omvat handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen tevens instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die een "beslissende invloed [kunnen hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt" 1 .

4.1.2.Toepassing op het onderhavige geval

De Associatieraad is een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, namelijk de associatie-overeenkomst.

De door de Associatieraad vast te stellen handeling is een handeling met rechtsgevolgen. De beoogde handeling heeft rechtsgevolgen aangezien zij de bestaande partnerschapsprioriteiten met twee jaar zal verlengen.

De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.

4.2.Materiële rechtsgrondslag

4.2.1.Beginselen

De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU, te nemen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt wordt ingenomen. Wanneer de beoogde handeling een tweeledige doelstelling heeft of bestaat uit twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoelstelling of overwegende component, terwijl de andere doelstelling of de andere component slechts ondergeschikt is, moet het overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU, te nemen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is gelet op de hoofddoelstelling of de overwegende component.

4.2.2.Toepassing op het onderhavige geval

De doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling hebben in de eerste plaats betrekking op de samenwerking met een derde land in het kader van een associatie-overeenkomst en het Europees Nabuurschapsbeleid.

De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 217, VWEU.

4.3.Conclusie

De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 217, VWEU, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.