Toelichting bij COM(2018)819 - Wijziging van Richtlijn 2006/112/EG wat betreft de bepalingen inzake afstandsverkopen en bepaalde binnenlandse leveringen van goederen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Op 5 december 2017 heeft de Raad zijn goedkeuring gehecht aan Richtlijn (EU) 2017/2455 van de Raad 1 ("de btw-richtlijn e-commerce") tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG 2 ("de btw-richtlijn"), die onder meer:

–de reikwijdte van de speciale regelingen voor niet-gevestigde belastingplichtigen die telecommunicatiediensten, omroepdiensten of elektronische diensten verrichten voor niet-belastingplichtigen, zoals bepaald in de artikelen 358 tot en met 369 duodecies van de btw-richtlijn (het zogenoemde 'mini-éénloketsysteem') uitbreidt tot alle soorten diensten evenals tot intracommunautaire afstandsverkopen van goederen en afstandsverkopen van uit een derdelandsgebied of een derde land ingevoerde goederen, zodat het mini-éénloketsysteem een éénloketsysteem wordt. Het mini-éénloketsysteem biedt verrichters van zulke diensten de mogelijkheid om de btw die voor deze diensten in andere lidstaten verschuldigd is, aan te geven en te betalen via een webportaal in de lidstaat waar zij voor de btw geïdentificeerd zijn;

–bijzondere bepalingen introduceert die gelden voor belastingplichtigen die via het gebruik van een elektronische interface, zoals een marktplaats, platform, portaal of soortgelijk middel, bepaalde leveringen van goederen of diensten aan niet-belastingplichtigen door andere belastingplichtigen faciliteren.

Het doel van dit voorstel is om aanvullende regels vast te stellen die nodig zijn om deze vanaf 1 januari 2021 van toepassing zijnde wijzigingen van de btw-richtlijn te onderschragen, in zoverre die schraging niet mogelijk is door middel van de uitvoeringsmaatregelen van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011 van de Raad 3 ("de btw-uitvoeringsverordening"). Het gaat in het bijzonder om de bepalingen met betrekking tot elektronische interfaces ter facilitering van de levering van goederen aan in de EU gevestigde niet-belastingplichtigen door niet in de EU gevestigde belastingplichtigen en de bijzondere regeling voor de aangifte en de betaling van btw bij invoer wanneer het éénloketsysteem voor afstandsverkopen van uit een derdelandsgebied of een derde land ingevoerde goederen niet wordt gebruikt.

Samenhang met de huidige bepalingen op dit beleidsterrein en met ander beleid van de Unie

Bij dit voorstel worden de nadere uitvoeringsbepalingen vastgesteld die een aanvulling moeten vormen op de btw-richtlijn e-commerce, die deel uitmaakt van het btw-actieplan 4 .

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

De btw-richtlijn e-commerce is, in aanvulling op het btw-actieplan, aangewezen als een belangrijk initiatief in de strategie voor de digitale eengemaakte markt 5 , de strategie voor de eengemaakte markt 6 en het actieplan inzake e-overheid 7 .

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

Het voorstel steunt op artikel 113 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Krachtens dit artikel stelt de Raad, na raadpleging van het Europees Parlement en het Europees Economisch en Sociaal Comité met eenparigheid van stemmen, volgens een bijzondere wetgevingsprocedure, de bepalingen vast die betrekking hebben op de harmonisatie van de regels van de lidstaten op het gebied van de indirecte belastingen.

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Het voorstel behandelt bepaalde problemen die voortvloeien uit de goedkeuring van de btw-richtlijn e-commerce die in alle lidstaten op dezelfde wijze moet worden toegepast. De wijzigingen hebben in het bijzonder tot doel te waarborgen dat de bepalingen over elektronische interfaces door alle lidstaten op geharmoniseerde wijze worden toegepast zodat geen mazen in de wetgeving ontstaan die zouden kunnen leiden tot inkomstenverliezen.

Het voorstel is derhalve in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel.

Evenredigheid

Het voorstel is in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, dat wil zeggen dat het niet verder gaat dan wat nodig is voor de doelstellingen van de btw-richtlijn e-commerce te verwezenlijken en de goede werking van de interne markt te waarborgen. Net als bij het subsidiariteitsbeginsel kunnen de lidstaten de probleempunten niet aanpakken zonder een voorstel tot wijziging van de btw-richtlijn.

Keuze van het instrument

Het voorstel vereist een wijziging van de btw-richtlijn. In het voorstel worden specifieke regels vastgesteld voor de correcte toepassing van bepaalde voorschriften van de btw-richtlijn e-commerce, waar de nagestreefde doelen niet kunnen worden verwezenlijkt door middel van uitvoeringsbepalingen, aangezien de basisvoorschriften van de btw-richtlijn daartoe zouden moeten worden gewijzigd. Het gaat in het bijzonder om de bepalingen met betrekking tot elektronische interfaces ter facilitering van de levering van goederen in de EU door niet in de EU gevestigde belastingplichtigen en de bijzondere regeling voor de aangifte en de betaling van btw bij invoer wanneer het éénloketsysteem voor invoer niet wordt gebruikt.

3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Raadpleging van belanghebbenden

Binnen het kader van de groep over de toekomst van de btw heeft de Commissie verschillende overlegrondes georganiseerd met de autoriteiten van de lidstaten, zowel met de belasting- als met de douanediensten. De Commissie heeft eveneens de betrokken bedrijven geraadpleegd in het kader van de btw-deskundigengroep en gerichte vergaderingen met providers van elektronische interfaces en postexploitanten. Tot slot zijn vertegenwoordigers van de belasting- en douanediensten en de betrokken sectoren van het bedrijfsleven in maart 2018 samengekomen voor een specifieke Fiscalis 2020-workshop in Malta, waar ze van gedachten hebben gewisseld over de problemen die voortvloeien uit de toepassing van de btw-richtlijn e-commerce.

Effectbeoordeling

Voor dit voorstel is een effectbeoordeling uitgevoerd die tot de goedkeuring van de btw-richtlijn e-commerce heeft geleid. Het onderhavige voorstel wijzigt alleen wat nodig is voor de goede werking van een aantal bepalingen van die richtlijn.

Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

Het voornaamste doel van het voorstel is de uitdieping van de bepalingen betreffende belastingplichtigen die via elektronische interfaces, zoals marktplaatsen, platforms en portalen, de levering van goederen binnen de EU door niet in de EU gevestigde belastingplichtigen faciliteren. De voorgestelde wijzigingen zullen de administratieve lasten voor dergelijke belastingplichtigen vereenvoudigen door hen toe te staan meer transacties te registreren via het éénloketsysteem, zodat de inning van btw wordt verbeterd. Deze bepalingen hebben dus geen gevolgen voor in de EU gevestigde micro-ondernemingen of kmo's.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Dit voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

Op de uitvoering zal worden toegezien door het Permanent Comité inzake administratieve samenwerking (SCAC), bijgestaan door het Permanent Comité inzake informatietechnologie (SCIT).

Artikelsgewijze toelichting

In het bij de btw-richtlijn e-commerce toegevoegde artikel 14 bis van de btw-richtlijn is bepaald dat indien een belastingplichtige via het gebruik van een elektronische interface, zoals een marktplaats, platform, of portaal, hetzij afstandsverkopen van uit een derdelandsgebied of een derde land ingevoerde goederen in zendingen met een intrinsieke waarde van niet meer dan 150 EUR faciliteert (artikel 14 bis, lid 1), hetzij de levering van goederen binnen de Gemeenschap door een niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige aan een niet-belastingplichtige (artikel 14 bis, lid 2) faciliteert, de belastingplichtige die de levering faciliteert, geacht wordt die goederen zelf te hebben ontvangen en geleverd.

Business-to-consumerverrichtingen (B2C) tussen een leverancier die goederen verkoopt aan een afnemer via een elektronische interface worden op die manier opgesplitst in twee leveringen: een levering van die leverancier aan de elektronische interface (B2B-levering) en een levering van de elektronische interface aan de afnemer (B2C-levering). Daarom moet worden bepaald aan welke levering de verzending of het vervoer van de goederen moet worden toegerekend teneinde de plaats van levering naar behoren te kunnen bepalen. In artikel 1, lid 1, is bepaald dat de verzending of het vervoer moet worden toegerekend aan de levering van de elektronische interface aan de afnemer, zoals ook is vermeld in de Raadsnotulen bij de aanneming van de btw-richtlijn e-commerce.

Artikel 14 bis, lid 2, als zodanig toepassen, zou aanvullende administratieve lasten veroorzaken voor de betrokken bedrijven en leiden tot het risico op verlies van btw-inkomsten uit de betaling van btw door de elektronische interface aan de leverancier die via de elektronische interface goederen verkoopt. De volgende voorgestelde wijzigingen hebben betrekking op deze kwesties:

–de B2B-levering van de leverancier die goederen via de elektronische interface aan de elektronische interface verkoopt, is vrijgesteld (artikel 1, punt 2), en die leverancier heeft het recht om de door hem betaalde voorbelasting met betrekking tot de aankoop of invoer van de geleverde goederen in aftrek te brengen (artikel 1, punt 3);

–overeenkomstig artikel 369 ter van de btw-richtlijn, als gewijzigd bij de btw-richtlijn e-commerce, mag het éénloketsysteem alleen worden gebruikt om btw aan te geven en te betalen over intracommunautaire afstandsverkopen van goederen en niet voor binnenlandse goederenlevering. Aangezien leveranciers die goederen verkopen via een elektronische interface mogelijk een voorraad goederen aanhouden in verschillende lidstaten vanwaaruit zij binnenlandse leveringen doen, zouden de elektronische interfaces die geacht worden de goederen zelf te hebben geleverd, verplicht zijn zich voor de btw te registreren in elke van deze lidstaten om de op deze binnenlandse leveringen verschuldigde btw te betalen. Dit zou de eenvoud van het éénloketsysteem voor elektronische interfaces tenietdoen en resulteren in bijkomende verplichtingen voor de leveranciers. Daarom wordt voorgesteld elektronische interfaces toe te staan het éénloketsysteem ook te gebruiken voor binnenlandse leveringen aan afnemers wanneer die interfaces geacht worden de goederen zelf te hebben geleverd, overeenkomstig artikel 14 bis, lid 2, van de btw-richtlijn. Titel XII, hoofdstuk 6, van de btw-richtlijn moet daartoe als volgt worden gewijzigd:

–wijziging van de titel van het hoofdstuk en van afdeling 3 ervan (artikel 1, punten 5 en 6 van de onderhavige richtlijn);

–wijziging van de definitie van de lidstaat van verbruik (artikel 1, punt 7, onder a), van de onderhavige richtlijn);

–uitbreiding van het toepassingsgebied van de bijzondere regeling (artikel 1, punt 8, van de onderhavige richtlijn);

–wijziging van de bepaling betreffende de uitsluiting van een belastingplichtige uit de bijzondere regeling (artikel 1, punt 9, van de onderhavige richtlijn);

–aangifte van deze binnenlandse leveringen toestaan in de btw-aangifte van het éénloketsysteem (artikel 1, punten 10 en 11 van de onderhavige richtlijn).

Tot slot wordt een wijziging voorgesteld in de bijzondere regeling voor de aangifte en de betaling van btw bij invoer wanneer het éénloketsysteem niet wordt gebruikt om btw aan te geven over afstandsverkopen van uit een derdelandsgebied of een derde land ingevoerde goederen. Overeenkomstig de bij de btw-richtlijn e-commerce toegevoegde artikelen 369 sexvicies tot en met 369 novovicies van de btw-richtlijn, moet de volledige btw bij invoer uiterlijk voor het einde van de maand volgend op de invoer aan de douane worden betaald. Die betalingstermijn is echter niet in overstemming met de in artikel 111 van het douanewetboek van de Unie vastgestelde termijn voor de volledige betaling van de douaneschuld, waarbij uitstel van betaling mogelijk is tot het midden van de maand die volgt op de maand van invoer. Met dit voorstel wordt de termijn voor uitstel van betaling in het kader van deze bijzondere regeling afgestemd op die van het douanewetboek van de Unie 8 (artikel 1, punt 12 van de onderhavige richtlijn).

In artikel 2 is bepaald dat de maatregelen van toepassing zijn met ingang van 1 januari 2021, de datum waarop de desbetreffende bepalingen van de richtlijn e-commerce van toepassing worden.