Toelichting bij COM(2019)32 - Standpunt EU over een wijziging van bijlage IX (Financiële diensten) bij de EER-overeenkomst (Verordening en Richtlijn markten voor financiële instrumenten, MiFIR en MiFID II)

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Het ontwerpbesluit van het Gemengd Comité van de EER (in de bijlage bij het voorstel voor een besluit van de Raad) strekt ertoe een wijziging aan te brengen in bijlage IX (Financiële diensten) bij de EER-overeenkomst teneinde de verordening markten in financiële instrumenten (MiFIR) en de richtlijn betreffende markten voor financiële instrumenten (MiFID II) 1 erin op te nemen.

De aanpassingen in de bijgaande ontwerpbesluiten van het Gemengd Comité van de EER gaan verder dan wat als louter technische aanpassingen kan worden beschouwd in de zin van Verordening nr. 2894/94 van de Raad. Het standpunt van de Unie dient derhalve door de Raad te worden vastgesteld.

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Met het bijgaande ontwerpbesluit van het Gemengd Comité van de EER wordt het reeds bestaande EU-beleid uitgebreid tot de EER-/EVA-staten (Noorwegen, IJsland en Liechtenstein).

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

De uitbreiding van de EU-wetgeving tot de EER-/EVA-staten door de opname van deze wetgeving in de EER-overeenkomst geschiedt conform de doelstellingen en beginselen van deze overeenkomst, met het oog op een dynamische en homogene Europese Economische Ruimte, gebaseerd op gemeenschappelijke regels en gelijke concurrentievoorwaarden.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

De wetgeving die in de EER-overeenkomst dient te worden opgenomen, is gebaseerd op artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Overeenkomstig artikel 1, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2894/94 van de Raad 2 houdende bepaalde wijzen van toepassing van de EER-overeenkomst stelt de Raad met betrekking tot dit soort besluiten op voorstel van de Commissie het standpunt van de Unie vast.

De EDEO dient samen met de diensten van de Commissie de ontwerpbesluiten van het Gemengd Comité van de EER bij de Raad in met het oog op vaststelling van het standpunt van de Unie. De EDEO hoopt deze ontwerpbesluiten zo spoedig mogelijk in het Gemengd Comité van de EER te kunnen voorstellen.

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Het voorstel is om de volgende reden in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel.

De doelstelling van dit voorstel, namelijk te zorgen voor de homogeniteit van de interne markt, kan onvoldoende door de lidstaten alleen worden verwezenlijkt en kan derhalve, gezien de gevolgen van de maatregelen, beter op het niveau van de Unie worden verwezenlijkt.

De opname van de EU-wetgeving in de EER-overeenkomst geschiedt conform Verordening (EG) nr. 2894/94 van de Raad van 28 november 1994 houdende bepaalde wijzen van toepassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, hetgeen een bevestiging is van de gekozen aanpak.

Evenredigheid

Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel gaat dit voorstel niet verder dan nodig is om de doelstelling te verwezenlijken.

Keuze van het instrument

Overeenkomstig artikel 98 van de EER-overeenkomst is voor een besluit van het Gemengd Comité van de EER gekozen. Het Gemengd Comité van de EER ziet toe op de doeltreffende uitvoering en werking van de EER-overeenkomst. Het neemt besluiten in de gevallen waarin deze overeenkomst voorziet.

3. RESULTATEN VAN EX-POSTEVALUATIES, RAADPLEGINGEN VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELINGEN

Niet van toepassing.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Er worden geen gevolgen voor de begroting verwacht door de opname van de bovenvermelde verordening in de EER-overeenkomst.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Gedetailleerde toelichting bij de specifieke bepalingen van het voorstel

Artikelen 11-13, artikel 41, lid 2 - Prudentiële beoordeling van niet-ingezeten kandidaat-verwervers (gemeenschappelijke verklaring bij het besluit van het Gemengd Comité) en meestbegunstigdenbehandeling voor EER-bedrijven (aanpassing f) met betrekking tot Richtlijn 2014/65/EU)

De EER-overeenkomst strekt er in beginsel niet toe de betrekkingen tussen de overeenkomstsluitende partijen en derde landen te regelen (zie met name de 16e overweging van de preambule bij de EER-overeenkomst). De EER-overeenkomst voorziet niet in de liberalisering van kapitaalstromen en evenmin verleent zij rechten inzake de vrijheid van vestiging of inzake de financiële deelneming in het kapitaal van bedrijven met betrekking tot niet-ingezetenen (zie de artikelen 31, 34, 40 en 124 van de EER-overeenkomst).

De gemeenschappelijke verklaring bij het besluit van het Gemengd Comité stelt bijgevolg dat de overeenkomstsluitende partijen het erover eens zijn dat de opneming in de EER-overeenkomst van Richtlijn 2014/65/EU de nationale regelgeving onverlet laat die algemeen van toepassing is met betrekking tot de screening op risico’s voor de veiligheid of openbare orde van buitenlandse directe investeringen.

Bovendien verduidelijkt aanpassing f) dat bedrijven uit derde landen niet gunstiger mogen worden behandeld dan bedrijven uit EER-staten indien zij door een nationale bevoegde of sectorale autoriteit van de EER zijn toegestaan.Ontheffingen voor eigenvermogensinstrumenten (aanpassing g) met betrekking tot Verordening (EU) nr. 600/2014)

In artikel 4, lid 4, van de verordening markten in financiële instrumenten is bepaald dat de ESMA toezicht houdt op de toepassing van de ontheffingen die door de nationale bevoegde autoriteiten worden verleend, en jaarlijks verslag uitbrengt aan de Commissie. Aangezien de ESMA ook bevoegd zal zijn voor het toezicht op de toepassing van de ontheffingen in de EER-/EVA-staten, is in aanpassing g)i) bepaald dat de ESMA haar jaarverslag ook indient bij de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA zodat deze in staat wordt gesteld haar taak van toezicht overeenkomstig artikel 109 van de EER-overeenkomst uit te oefenen.

Voorts wordt de afsluitdatum voor ontheffingen die worden verleend door de nationale bevoegde autoriteiten van de EER-/EVA-staten uit hoofde van wetgeving die van kracht was vóór de inwerkingtreding van de verordening markten in financiële instrumenten, en die door de ESMA vóór 3 januari 2019 moeten worden herzien overeenkomstig artikel 4, lid 7, van de verordening markten in financiële instrumenten, aangepast in aanpassing g)ii), teneinde de datum van de inwerkingtreding van de verordening markten in financiële instrumenten binnen de EER-context weer te geven.

Kennisgevingen van opt-outs door handelsplatformen (aanpassing i) met betrekking tot Verordening (EU) nr. 600/2014)

Krachtens artikel 36, lid 5, van de verordening markten in financiële instrumenten stelt een handelsplatform de ESMA en zijn nationale bevoegde autoriteit ervan in kennis dat het niet gebonden wenst te zijn door artikel 36 voor op de beurs verhandelde derivaten.

Wat betreft handelsplatformen in de EER-/EVA-staten, is de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA de bevoegde toezichthoudende autoriteit die de kennisgevingen ontvangt. Met aanpassing i)i) wordt daarom de tekst van artikel 36, lid 5, van de verordening markten in financiële instrumenten dienovereenkomstig aangepast.

Teneinde de transparantie van de informatie in verband met de uitgebreide interne markt voor alle EER-marktdeelnemers te garanderen, voorziet aanpassing i)ii) erin dat de ESMA de kennisgevingen aan de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA eveneens in haar lijst voor publicatie opneemt.

Verplichting tot licentieverlening voor nieuwe benchmarks (aanpassing j) met betrekking tot Verordening (EU) nr. 600/2014)

Overeenkomstig artikel 7 van de EER-overeenkomst zijn alleen handelingen die zijn opgenomen in de EER-overeenkomst, bindend voor de EER-/EVA-staten. De verplichting tot licentieverlening voor een nieuwe benchmark die is ontwikkeld na de datum van inwerkingtreding van de verordening markten in financiële instrumenten, kan bijgevolg alleen van toepassing zijn met ingang van de datum van inwerkingtreding van het besluit van het Gemengd Comité van de EER waarbij de verordening in de EER-overeenkomst wordt opgenomen. Met aanpassing j)i) wordt de tekst van artikel 37, lid 2, dienovereenkomstig aangepast.

Voorts worden met aanpassing j)ii) de verwijzingen naar de artikelen 101 en 102, VWEU, inzake mededingingsregels aangepast aan de artikelen 53 en 54 van de EER-overeenkomst, die het gezamenlijke wettelijke referentiekader vormen tussen de overeenkomstsluitende partijen bij de EER-overeenkomst.