Toelichting bij COM(2019)56 - Standpunt EU over de verkiezing van de secretaris-generaal van de Intergouvernementele Organisatie voor het internationale spoorwegvervoer voor de periode 2019 tot en met 2021

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Onderwerp van het voorstel

Dit voorstel betreft het besluit tot vaststelling van het namens de Unie in te nemen standpunt tijdens de 14e zitting van de Algemene Vergadering van de Intergouvernementele Organisatie voor het internationale spoorwegvervoer (OTIF) op 27 februari 2019 ten aanzien van de verkiezing van de secretaris-generaal van de OITF voor de periode van 8 april 2019 tot en met 31 december 2021. De vergaderdocumenten zijn (met credentialen) beschikbaar op de website van de OTIF: extranet.otif.org/en/?page_id=1083

2. Achtergrond van het voorstel

2.1.Het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (Cotif)

Het Cotif 1 regelt de werking van de OTIF, haar doelstellingen, bevoegdheden, betrekkingen met de OTIF-lidstaten en haar activiteiten in het algemeen.

Het omvat het verdrag zelf en zeven aanhangsels waarin uniforme spoorwegwetgeving is vastgesteld, d.w.z. technische en functionele voorschriften, en modelcontracten: Overeenkomst van internationaal spoorwegvervoer van reizigers; Overeenkomst van internationaal spoorwegvervoer van goederen; Internationaal spoorwegvervoer van gevaarlijke goederen; Overeenkomst inzake het gebruik van voertuigen in het internationale spoorwegverkeer; Overeenkomst inzake het gebruik van de infrastructuur bij internationaal spoorwegvervoer; Verbindverklaring van technische normen en aanneming van uniforme technische voorschriften die van toepassing zijn op spoorwegmaterieel bestemd voor gebruik in internationaal verkeer; Technische toelating van spoorwegmaterieel dat wordt gebruikt in internationaal verkeer.

Er zijn vijftig landen partij bij het Cotif, waaronder 26 lidstaten, i.e. alle lidstaten behalve Cyprus en Malta. Ook de Unie is sinds 2011 een verdragsluitende partij.

2.2.De Overeenkomst tussen de Unie en de Intergouvernementele Organisatie voor het internationale spoorwegvervoer (OTIF)

Op 16 juni 2011 heeft de Raad Besluit 2013/103/EU vastgesteld betreffende de ondertekening en sluiting van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Intergouvernementele Organisatie voor het internationale spoorwegvervoer (OTIF) tot toetreding van de Europese Unie tot het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (Cotif) van 9 mei 1980, zoals gewijzigd bij het Protocol van Vilnius van 3 juni 1999 (PB L 51 van 23.2.2013, blz.

1). De Overeenkomst is op 1 juli 2011 in werking getreden. In het besluit van de Raad is bepaald dat de Unie in alle vergaderingen van de OTIF wordt vertegenwoordigd door de Commissie. Dat besluit bevat ook een verklaring van de Unie betreffende de uitoefening van bevoegdheden en een interne regeling voor de Raad, de lidstaten en de Commissie in procedures in het kader van de OTIF.

2.3.Algemene Vergadering van de OTIF

De Algemene Vergadering is het hoogste besluitvormende orgaan van de OTIF. Zij neemt besluiten over voorstellen tot wijziging van het verdrag. Naargelang van het geval moet twee derde of de helft van de OTIF-lidstaten de vastgestelde wijzigingen goedkeuren.

Krachtens artikel 14, lid 2, onder c), van het Cotif heeft de Algemene Vergadering de bevoegdheid om de secretaris-generaal te kiezen, voor een periode van drie jaar, die tweemaal kan worden verlengd (artikel 21, lid 2, van het Cotif). In het reglement van orde van de Algemene Vergadering (artikel 21, lid 2) is het volgende bepaald: 'De besluiten van de Vergadering worden genomen met een meerderheid van het totale aantal stemmen dat op het tijdstip van de stemming in de vergaderzaal is vertegenwoordigd'.

Ze houdt elke drie jaar een gewone zitting en kan buitengewone zittingen houden. De laatste Algemene Vergadering vond plaats in september 2018 2 .

De Unie en/of haar lidstaten nemen deel aan dat proces overeenkomstig de procedures van het Cotif en het reglement van orde van de Algemene Vergadering en de bepalingen van de Overeenkomst betreffende de toetreding van de Unie tot het Cotif.

2.4.De geplande handelingen van de Algemene Vergadering van de OTIF op haar 14e zitting

Achtergrond



Op 31 december 2018 is de ambtstermijn van de secretaris-generaal verstreken. Hij was in september 2015 voor drie jaar gekozen door de 12e Algemene Vergadering van de OTIF.

De secretaris-generaal voor de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2021 moest in september 2018 worden gekozen door de 13e Algemene Vergadering. De enige kandidaat voor het ambt trok zijn kandidatuur echter in om met ingang van 1 januari 2019 een andere functie op te nemen, en de verkiezing kon niet zoals gepland tijdens deze zitting plaatsvinden.

De 13e Algemene Vergadering gaf de secretaris-generaal daarom de opdracht om op 27 februari 2019 een buitengewone algemene vergadering (14e zitting) met één agendapunt bijeen te roepen: de verkiezing van de volgende secretaris-generaal. De 13e algemene vergadering heeft de op 5 oktober 2018 gepubliceerde oproep tot kandidaatstelling voor het ambt van secretaris-generaal goedgekeurd, met 5 januari 2019 als uiterste datum voor de ontvangst van sollicitaties in de voorgeschreven vorm.

De volgende secretaris-generaal zal op 8 april 2019 zijn ambt opnemen.

De 13e Algemene Vergadering heeft de heer Bas Leermakers (momenteel hoofd van het technische departement van de OTIF) benoemd als secretaris-generaal ad interim, met ingang van 1 januari 2019 tot de datum waarop de nieuwe verkozen secretaris-generaal zijn ambt opneemt.

1.

2.4.2.Kwalificatieprofiel van de bekleder van het ambt van secretaris-generaal van de OTIF


Het in de bijlage bij de oproep tot kandidaatstelling vermelde kwalificatieprofiel luidt als volgt:

Kandidaten moeten aan de volgende voorwaarden voldoen:

1. De nationaliteit van een OTIF-lidstaat hebben, maar niet noodzakelijk de nationaliteit van de voordragende lidstaat.

2. Vele jaren beroepservaring op verschillende activiteitsgebieden en bewezen bekwaamheid in een positie met veel verantwoordelijkheid hebben.

3. Kennis hebben van de drie werktalen van de OTIF (Engels, Frans, Duits), met de vaardigheid om zich gemakkelijk en vlot schriftelijk uit te drukken in een van de werktalen. Kandidaten moeten de andere twee werktalen voldoende beheersen om onderhandelingen te leiden en begrijpelijk te schrijven.

4. Houder zijn van een diploma in een voor de werkzaamheden van de OTIF relevante discipline, bij voorkeur rechten en politieke wetenschappen; kennis van het internationaal publiekrecht, het spoorwegrecht, het vervoer van gevaarlijke goederen, het spoorvervoer in het algemeen en de vervoerslogistiek zou een voordeel zijn.

5. Aantoonbaar in staat zijn om een administratie zoals het OTIF-secretariaat te leiden en moderne informatietechnologie te gebruiken, verscheidene jaren ervaring op het gebied van personeelsbeheer op basis van de algemene beginselen en specifieke regels van het personeelsrecht, en het vermogen om de financiële zaken van de organisatie te leiden.

6. Kennis hebben van de werking van internationale organisaties en van diplomatieke onderhandelingen, beroepservaring in de internationale vervoerssector.

7. In staat zijn om de OTIF doeltreffend te vertegenwoordigen bij de lidstaten (van de OTIF), op internationaal niveau – met name op conferenties – en bij het publiek. In staat zijn om het woord te voeren op internationale conferenties.

8. Een volledig begrip hebben van economische correlaties en processen (waaronder in de internationale context) en een bewezen belangstelling in de vervoerssector en de spoorwegen. Ervaring met wetgevende activiteiten is noodzakelijk.

9. Ten minste tien jaar beroepservaring hebben, bij voorkeur in een overheidsdienst, een internationale organisatie, een internationale vereniging, een onderneming die werkzaam is in de internationale vervoerssector of vanuit een onderwijs- en onderzoeksachtergrond. Kandidaten moeten ten minste tien jaar ervaring op internationaal niveau hebben, gedurende welke zij aantoonbaar activiteiten met belangrijke verantwoordelijkheden op het gebied van besluitvorming moeten hebben verricht.

10. Uitgebreide ervaring met internationale onderhandelingen hebben; de kandidaten moeten ook kunnen omgaan met een zeer hoge werklast en bereid zijn talrijke en veeleisende officiële reizen te ondernemen.

De secretaris-generaal moet voorts een dynamische teamspeler zijn, toekomstgericht, benaderbaar en besluitvaardig, met een trackrecord op het gebied van samenwerking met andere culturen. Kandidaten moeten in staat zijn politieke, juridische, institutionele en financiële concepten uit te denken.

De Algemene Vergadering zelf zal moeten beoordelen of en in welke mate de kandidaten aan de eisen van de oproep tot kandidaatstelling beantwoorden. Op 21 januari 2019 heeft het secretariaat van de OTIF de officiële lijst van de kandidaten met hun sollicitatiedossiers, die tijdens de sollicitatieperiode zijn ontvangen, bekendgemaakt.

De verkiezing van de secretaris-generaal van de OTIF is een besluit van de Algemene Vergadering via een stemprocedure, die wordt beschreven in punt 2.3 hierboven. Zij wordt van kracht op de datum waarop de nieuwe secretaris-generaal zijn ambt opneemt, normaliter op 8 april 2019. Het besluit van de algemene vergadering heeft rechtsgevolgen voor de partijen bij het Cotif, zoals verder wordt toegelicht in punt 4 hieronder.

3. Namens de Unie in te nemen standpunt

3.1.Lijst van kandidaten zoals officieel meegedeeld door het OTIF-secretariaat

Naar aanleiding van de mededeling van het OTIF-secretariaat van 21 januari 2019 is de lijst van kandidaten voor het ambt van secretaris-generaal van de OTIF voor de periode van 8 april 2019 tot en met 31 december 2021 officieel als volgt vastgesteld (presentatie in alfabetische volgorde):

·Dhr. CRINIER Raphaël (voorgedragen door Frankrijk);

·Dhr. D'ALFONSO Salvatore (voorgedragen door Italië);

·Dhr. EBNER Stefan (voorgedragen door Oostenrijk);

·Dhr. GROOT Hinne (voorgedragen door Nederland);

·Dhr. KÜPPER Wolfgang (voorgedragen door Duitsland).

Alle vijf kandidaturen zijn ingediend door lidstaten van de Europese Unie.

3.2.Voorstel voor het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen

2.

3.2.1.De taken van de secretaris-generaal van de OTIF en het belang van de Unie bij de verkiezing


3.

3.2.1.1.De taken van de secretaris-generaal van de OTIF


De taken van de secretaris-generaal van de OTIF gaan verder dan die welke verband houden met het beheer, de toepassing en de werking van het Cotif. De secretaris-generaal heeft met name de volgende taken:

–In artikel 21, lid 4, van het Cotif is het volgende bepaald:"De secretaris-generaal kan op eigen initiatief voorstellen indienen om het verdrag te wijzigen.";

–De secretaris-generaal vertegenwoordigt de OTIF extern, stelt het werkprogramma op, stelt begrotings- en beheersverslagen op en beheert de financiële zaken van de organisatie (artikel 21, lid 3, onder b), h) en i), van het Cotif);


Deze taken bieden de secretaris-generaal enige speelruimte;

–Belangrijk is ook dat de secretaris-generaal een zelfstandige en onafhankelijke rol speelt bij de beslechting van geschillen tussen de verdragsluitende partijen. Hij 'streeft ernaar, op verzoek van een van de betrokken partijen, door zijn goede diensten te gebruiken, geschillen tussen de partijen te beslechten die voortvloeien uit de uitlegging of toepassing van het verdrag' (artikel 21, lid 3, onder j), van het Cotif);

–Op verzoek van alle betrokken partijen geeft de secretaris-generaal ook een advies over geschillen die voortvloeien uit de uitlegging of toepassing van het verdrag (artikel 21, lid 3, onder k), van het Cotif).

Voor wie precies gekozen wordt kan daarom belangrijke gevolgen hebben voor de wijze waarop de taken worden uitgevoerd, die verder gaan dan louter technische kwesties.

Dit komt ook tot uiting in het kwalificatieprofiel. De kandidaat moet onder meer blijk geven van een 'langdurige ervaring met internationale onderhandelingen' en het 'vermogen om politieke, juridische, institutionele en financiële concepten uit te denken'.

4.

3.2.1.2.Belang van de Unie bij de verkiezing


De Unie heeft een aanzienlijk belang bij de verkiezing van de secretaris-generaal van de OTIF.

De activiteiten van de OTIF vallen onder de bevoegdheid van de Unie, en vele ervan onder de exclusieve externe bevoegdheid van de Unie.

Bijlage I bij Besluit 2013/103/EU van de Raad bevat daarom een aanhangsel met een lijst van destijds bestaande instrumenten van de Unie die betrekking hebben op door het Cotif bestreken onderwerpen; de lijst bevat meer dan twintig verordeningen en richtlijnen van de Unie met betrekking tot spoorwegwetgeving van de Unie inzake economische/markttoegang, veiligheid, interoperabiliteit en openbaredienstverplichtingen.

Op een aantal specifieke gebieden (bijvoorbeeld veiligheid, interoperabiliteit van de spoorwegsystemen) hangt de werkingssfeer van de door de OTIF ontwikkelde uniforme voorschriften rechtstreeks samen met het spoorwegacquis van de Unie en is een precieze harmonisatie noodzakelijk om te voorkomen dat de twee reeksen vereisten tegenstrijdig zijn of niet met elkaar in overeenstemming zijn.

Uit de bovenstaande toelichting 3 blijkt dat de secretaris-generaal op verschillende gebieden veel speelruimte wordt geboden, met name wat betreft de indiening van voorstellen en de beslechting van geschillen.

Het optreden van de secretaris-generaal kan derhalve gevolgen hebben voor de werking van de OTIF op gebieden die rechtstreeks verband houden met de ontwikkeling en toepassing van het spoorwegbeleid van de Unie. Evenzo kan het gevolgen hebben voor de Unie in haar hoedanigheid van OTIF-lid.

Gezien het belang van de Unie bij de verkiezing van de secretaris-generaal moet de Unie een standpunt over die verkiezing innemen.

5.

3.2.2.Inzake de kandidaturen


Uit de door het OTIF-secretariaat verstrekte documenten blijkt dat alle vijf kandidaten voldoen aan de eisen die zijn vastgelegd in het kwalificatieprofiel dat bij de oproep tot kandidaatstelling is gevoegd.

Bovendien zijn alle vijf kandidaten voorgedragen door lidstaten en zijn ze onderdanen van de EU.

De keuze die de lidstaten moeten maken, moet tegen deze achtergrond worden beschouwd:

Ten eerste moet duidelijk zijn dat alleen stemmen worden uitgebracht op kandidaten die burgers van de Unie zijn, door een lidstaat zijn voorgedragen en aan alle vereisten van het kwalificatieprofiel voldoen. Deze eerste reeks criteria moet verrassingen op het laatste moment voorkomen, ook al is de termijn voor het indienen van kandidaturen al verstreken. Gezien het specifieke belang van de Unie in de exercitie moet de stem gaan naar de kandidaat die het best beantwoordt aan een aantal criteria die relevant zijn voor dat belang. Sommige van deze criteria zijn reeds vastgesteld in de oproep tot kandidaatstelling. Een ander criterium houdt verband met de eis in de oproep tot kandidaatstelling, maar is specifieker en betreft het belang van de Unie bij de verkiezing.

In het algemeen wordt de volgende lijst van criteria voorgesteld:

Mogelijke selectiecriteriaEisen in verband met de oproep tot kandidaatstelling
EU-vaardighedenCriterium dat niet expliciet in de bijlage bij de oproep tot kandidaatstelling is vermeld: Kennis van het institutionele kader van de Europese Unie en van het acquis en het beleid van de Unie op het gebied van spoorwegen (houdt verband met de in punt 4 van de bijlage bij de oproep tot kandidaatstelling bedoelde eis)
Technische vaardighedenIn de punten 4, 5 en 6 van de bijlage bij de oproep bedoelde criteria
Algemene vaardighedenDe in de punten 8 en 9 van de bijlage bij de oproep bedoelde criteria, in aanvulling op de paragraaf die de lijst van vereisten in die bijlage afsluit:

Dynamische teamspeler, toekomstgericht, benaderbaar en besluitvaardig, met een trackrecord op het gebied van samenwerking met andere culturen.

Vermogen om politieke, juridische, institutionele en financiële concepten uit te denken.


4. Rechtsgrondslag

4.1.Procedurele rechtsgrondslag

6.

4.1.1.Beginselen


Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van 'de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst'.

Het begrip 'handelingen met rechtsgevolgen' omvat handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen.

7.

4.1.2.Toepassing op het onderhavige geval


De Algemene Vergadering van de OTIF is een lichaam dat is opgericht krachtens een overeenkomst, namelijk het Cotif. De verkiezing van de secretaris-generaal van de OTIF, waarover de Algemene Vergadering moet besluiten, is een handeling met rechtsgevolgen. De rechtsgevolgen vloeien voort uit de aan de secretaris-generaal toevertrouwde taken, die verder gaan dan louter het beheer, de toepassing en werking van de internationale overeenkomst. Details zijn beschreven in punt 3.2.2.1 hierboven. Zoals in dat punt is uiteengezet, kan voor wie er precies wordt gekozen belangrijke gevolgen hebben voor de wijze waarop de taken worden uitgevoerd, die verder gaan dan louter technische kwesties. Met name dankzij zijn bevoegdheid om voorstellen in te dienen om het verdrag te wijzigen en om tussenbeide te komen in geschillen tussen leden, is de secretaris-generaal in staat om de werkzaamheden van de OTIF politiek en juridisch te sturen.

Om deze redenen moet worden geconcludeerd dat de verkiezing van de secretaris-generaal van de OTIF rechtsgevolgen heeft. Ze strekt niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de Overeenkomst. De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.

4.2.Materiële rechtsgrondslag

De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU te nemen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt wordt ingenomen. Als de beoogde handeling een tweeledige doelstelling heeft of bestaat uit twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoelstelling of overwegende component, terwijl de andere doelstelling of de andere component slechts ondergeschikt is, moet het overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU te nemen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is gelet op de hoofddoelstelling of de overwegende component.

De hoofddoelstelling en de inhoud van de geplande handeling hebben betrekking op 'spoorwegvervoer'.

De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 91 VWEU.

4.3.Conclusie

De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 91 VWEU, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.