Toelichting bij COM(2019)70 - Machtiging tot het openen van onderhandelingen met de VS over grensoverschrijdende toegang tot elektronisch bewijsmateriaal voor justitiële samenwerking in strafzaken

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND

Grensoverschrijdende gegevensstromen nemen toe met het als maar grotere gebruik van sociale media, webmail, berichtendiensten en apps om te communiceren, te werken, sociale contacten te onderhouden en informatie te verkrijgen, onder meer voor onrechtmatige doeleinden. Steeds meer strafrechtelijke onderzoeken zijn dan ook gebaseerd op elektronisch bewijsmateriaal dat niet openbaar is. Het grenzeloze karakter van het internet en de wijze waarop diensten van waar ook ter wereld kunnen worden aangeboden, ook door niet-Europese ondernemingen, betekent dat het vergemakkelijken van grensoverschrijdende toegang tot elektronisch bewijsmateriaal een urgente kwestie is en bijna elk soort strafbaar feit betreft. Met name de recente terroristische aanslagen hebben eens te meer aangetoond dat er vooral moet worden gezocht naar manieren waarop rechters en openbare aanklagers van de EU-lidstaten digitaal bewijsmateriaal sneller en doeltreffender kunnen veiligstellen en verkrijgen.

Meer dan de helft van alle strafrechtelijke onderzoeken die vandaag worden gevoerd, vereisen grensoverschrijdende toegang tot elektronisch bewijsmateriaal. Bij ongeveer 85 % van de strafrechtelijke onderzoeken is elektronisch bewijsmateriaal nodig, en bij twee derde van deze onderzoeken is het nodig bewijs te verkrijgen van aanbieders van onlinediensten die in een ander rechtsgebied zijn gevestigd. Het aantal verzoeken aan de belangrijkste aanbieders van onlinediensten is in de periode tussen 2013 en 2018 toegenomen met 84 %. Dit soort gegevens is bij strafrechtelijke onderzoeken van essentieel belang om een persoon te identificeren of om informatie over diens activiteiten te verkrijgen.

Met elektronisch bewijsmateriaal worden verschillende soorten gegevens in elektronische vorm bedoeld, die relevant zijn voor het onderzoeken en vervolgen van strafbare feiten, en die vaak worden opgeslagen op de servers van aanbieders van onlinediensten. Het gaat zowel om 'inhoudelijke gegevens', zoals e-mails, tekstberichten, foto’s en video’s, als om 'niet-inhoudelijke gegevens', zoals abonnee- of verkeersgegevens over een online-account.

Samenwerking tussen gerechtelijke autoriteiten is de traditionele methode waarmee autoriteiten samenwerken om alle vormen van criminaliteit aan te pakken. Momenteel gebruiken de lidstaten het Europees onderzoeksbevel als voornaamste middel om toegang te vragen tot grensoverschrijdend elektronisch bewijsmateriaal in de meeste landen van de Europese Unie .

Ten aanzien van derde landen (en Denemarken en Ierland, die niet deelnemen aan het Europees onderzoeksbevel) kunnen de lidstaten van de Europese Unie gebruikmaken van verzoeken om wederzijdse rechtshulp. Daarbij zijn aan beide zijden verschillende autoriteiten betrokken. De procedures zijn ontworpen vóór de opkomst van het internet, toen het volume van verzoeken slechts een fractie van het huidige bedroeg, en er nog geen rekening diende te worden gehouden met de vluchtigheid van elektronisch bewijsmateriaal.

Een van de belangrijkste ontvangers van verzoeken om wederzijdse rechtshulp uit lidstaten van de Europese Unie (en uit de hele wereld) met het oog op toegang tot elektronisch bewijsmateriaal, is de Verenigde Staten van Amerika, waar de grootste dienstverleners hun hoofdvestiging hebben. Op 25 juni 2003 werd een overeenkomst ondertekend betreffende wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika, die op 1 februari 2010 in werking is getreden. De overeenkomst is een belangrijk trans-Atlantisch mechanisme om doeltreffende samenwerking in strafzaken te waarborgen en georganiseerde misdaad en terrorisme te bestrijden.

In 2016 vond een eerste gezamenlijke evaluatie van de overeenkomst plaats 1 . Daaruit werd geconcludeerd dat de overeenkomst een meerwaarde biedt aan de wederzijdse rechtshulp tussen de EU en de VS en in het algemeen goed werkt. Er zullen verdere inspanningen worden geleverd om deze samenwerking te verbeteren. Hoewel justitiële samenwerking tussen overheidsinstanties, met name die van de Verenigde Staten van Amerika, cruciaal is, is deze methode, met een gemiddelde duur van 10 maanden, echter vaak te traag, rekening houdend met het vluchtige karakter van elektronisch bewijsmateriaal, en kan zij leiden tot onevenredige kosten. Bovendien is soevereiniteit weliswaar een belangrijk aspect bij justitiële samenwerking in een bepaald onderzoek, maar is de enige band met een andere staat, steeds vaker de locatie van de gegevens of de dienstverlener. Wat specifiek elektronisch bewijsmateriaal betreft, werden de lidstaten in de gezamenlijke evaluatie van 2016 aangemoedigd om rechtstreeks met de Amerikaanse dienstverleners samen te werken om elektronisch bewijsmateriaal sneller en doeltreffender veilig te stellen en te verkrijgen.

Rechtstreekse samenwerking met Amerikaanse dienstverleners is een alternatief kanaal geworden voor justitiële samenwerking. Zij is beperkt tot niet-inhoudelijke gegevens 2 en uit het oogpunt van het Amerikaanse recht vrijwillig. In de praktijk kunnen de autoriteiten van de lidstaten van de Europese Unie rechtstreeks contact opnemen met een dienstverlener in de Verenigde Staten van Amerika met verzoeken overeenkomstig het nationale strafprocesrecht betreffende gegevens waartoe de dienstverlener toegang heeft, doorgaans gegevens over een gebruiker van de diensten die hij aanbiedt. Het gaat om bepaalde dienstverleners die in de Verenigde Staten, en in mindere mate, in Ierland zijn gevestigd en die vrijwillig rechtstreeks antwoorden op verzoeken van rechtshandhavingsinstanties van lidstaten, voor zover deze verzoeken betrekking hebben op niet-inhoudelijke gegevens.

Op grond van het Amerikaanse recht 3 kunnen in de VS gevestigde dienstverleners rechtstreeks samenwerken met Europese overheidsinstanties als het om niet-inhoudelijke gegevens gaat. Deze samenwerking is echter vrijwillig. Dienstverleners hebben op die manier hun eigen beleid tot stand gebracht, of beslissen per geval of en op welke wijze zij samenwerken. Naast de toename van de rechtstreekse samenwerking met dienstverleners, werd in recente uitspraken en rechtszaken in de Verenigde Staten getracht te verduidelijken of Amerikaanse autoriteiten het recht hebben om te verzoeken om de overlegging van gegevens die zijn opgeslagen in het buitenland door een dienstverlener wiens hoofdzetel in de Verenigde Staten is gevestigd, met name in de zaak 'Microsoft Ierland' 4 .

Het aantal verzoeken om rechtstreekse samenwerking op vrijwillige basis is snel toegenomen, met meer dan 124 000 verzoeken in 2017. Rechtstreekse samenwerking op vrijwillige basis zorgt weliswaar voor snellere toegang in vergelijking met wederzijdse rechtshulp, maar is wel beperkt tot niet-inhoudelijke gegevens. Voorts kan die samenwerking onbetrouwbaar zijn, garandeert zij mogelijk niet de passende procedurele waarborgen, is zij alleen mogelijk met een beperkt aantal dienstverleners die allemaal een ander beleid voeren, is zij niet transparant en kent zij geen verantwoordingsplicht. De daaruit voortvloeiende versnippering kan leiden tot rechtsonzekerheid, vragen doen rijzen over de rechtmatigheid van de vervolging en aanleiding geven tot zorgen over de bescherming van de grondrechten en procedurele waarborgen voor de personen die bij dergelijke verzoeken betrokken zijn. Bovendien wordt minder dan de helft van alle verzoeken aan dienstverleners ingewilligd 5 .

Wat betreft de mogelijke wederzijdse verzoeken van de Amerikaanse autoriteiten aan dienstverleners in de Europese Unie, verbiedt het rechtskader voor telecommunicatie in veel lidstaten nationale aanbieders van telecommunicatiediensten momenteel om rechtstreeks te reageren op verzoeken van buitenlandse autoriteiten, ook als die verzoeken betrekking hebben op niet-inhoudelijke gegevens. Bovendien is er geen rechtskader dat rechtstreekse samenwerking in andere communicatiesectoren toestaat. Doorgaans kunnen Amerikaanse autoriteiten dergelijke gegevens alleen van dienstverleners in de EU verkrijgen door middel van een verzoek om wederzijdse rechtshulp.


1.

Doel


STELLINGEN VAN HET VOORSTEL

De Europese Commissie heeft zich er in de Europese veiligheidsagenda van april 2015 6 toe verbonden te bekijken wat de belemmeringen voor strafrechtelijk onderzoek naar cybercriminaliteit zijn, met name wat betreft grensoverschrijdende toegang tot elektronisch bewijsmateriaal. Op 17 april 2018 heeft de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad voorstellen ingediend voor respectievelijk een verordening betreffende het Europees bevel tot verstrekking en het Europees bevel tot bewaring van elektronisch bewijsmateriaal in strafzaken 7 en een richtlijn tot vaststelling van geharmoniseerde regels inzake de aanwijzing van wettelijke vertegenwoordigers ten behoeve van de bewijsgaring in strafprocedures (hierna 'de voorstellen inzake elektronisch bewijsmateriaal' genoemd) 8 .

Deze voorstellen hebben als doel het proces om bewijsmateriaal dat in handen is van in een ander rechtsgebied gevestigde dienstverleners, veilig te stellen en rechtstreeks van die dienstverleners te verkrijgen, in de Europese Unie te bespoedigen. Het toepassingsgebied van de voorstellen omvat specifieke soorten dienstverleners die diensten aanbieden in de Europese Unie. Een dienstverlener biedt in de Europese Unie diensten aan wanneer hij gebruikers in één of meer lidstaten de mogelijkheid biedt om van zijn diensten gebruik te maken en wanneer hij een reële link heeft met de Unie, bijvoorbeeld omdat hij een vestiging heeft in een lidstaat of diensten verleent aan een groot aantal gebruikers in die lidstaat. Dienstverleners die niet in de Europese Unie aanwezig zijn, zijn verplicht om een wettelijke vertegenwoordiger aan te wijzen ten aanzien van wie bevelen tot verstrekking kunnen worden afgedwongen.

De Europese Raad heeft zowel intern als extern gewezen op het belang van deze kwestie. In de conclusies van de Europese Raad van 18 oktober 2018 wordt het volgende vermeld: "Om terrorisme en andere zware en georganiseerde criminaliteit doeltreffend te bestrijden, zowel binnen de EU als op internationaal niveau, moeten er oplossingen worden gevonden om te zorgen voor snelle en efficiënte grensoverschrijdende toegang tot elektronisch bewijsmateriaal; uiterlijk aan het einde van de zittingsperiode moet overeenstemming worden bereikt over de Commissievoorstellen betreffende elektronisch bewijsmateriaal en toegang tot financiële informatie, en betreffende het beter bestrijden van witwaspraktijken 9 . De Commissie moet ook zo spoedig mogelijk onderhandelingsmandaten voor de internationale onderhandelingen over elektronisch bewijsmateriaal indienen".

De voorstellen van de Commissie inzake elektronisch bewijsmateriaal vormen de basis voor een gecoördineerde en samenhangende aanpak, zowel binnen de Europese Unie als door de Europese Unie op internationaal niveau, met inachtneming van de voorschriften van de Europese Unie, onder meer wat betreft non-discriminatie tussen lidstaten van de Europese Unie en hun onderdanen. Hoewel de Commissie in haar effectbeoordeling bij de voorstellen inzake elektronisch bewijsmateriaal reeds opmerkte dat het nuttig zou kunnen zijn de voorstellen aan te vullen met bilaterale of multilaterale overeenkomsten over grensoverschrijdende toegang tot elektronisch bewijsmateriaal met bijbehorende waarborgen, heeft zij besloten EU-regels over de passende voorwaarden en waarborgen voor grensoverschrijdende toegang tot elektronisch bewijsmateriaal voor te stellen alvorens onderhandelingen met derde partijen aan te knopen.

Op internationaal niveau zijn besprekingen gaande als onderdeel van de onderhandelingen over een tweede aanvullend protocol bij het Verdrag van de Raad van Europa inzake cybercriminaliteit 10 . Grensoverschrijdende toegang tot elektronisch bewijsmateriaal was regelmatig een agendapunt van recente EU/VS-ministeriële bijeenkomsten op het gebied van Justitie en Binnenlandse Zaken.

De twee aanbevelingen om respectievelijk onderhandelingen te openen met de Verenigde Staten van Amerika en deel te nemen aan de onderhandelingen over het tweede aanvullend protocol bij het Verdrag van de Raad van Europa inzake cybercriminaliteit worden tegelijkertijd door de Commissie vastgesteld. Hoewel de twee processen in een ander tempo zullen vorderen, hebben zij betrekking op onderling samenhangende kwesties en kunnen de verbintenissen die bij één onderhandeling zijn aangegaan, rechtstreeks van invloed zijn op andere elementen van de onderhandelingen.

De voorstellen inzake elektronisch bewijsmateriaal zijn weliswaar gericht op de situatie van specifieke soorten dienstverleners die diensten aanbieden op de EU-markt, maar er bestaat toch een risico dat verplichtingen in strijd zijn met het recht van derde landen. Om deze gevallen van collisie aan te pakken en in overeenstemming met het beginsel van internationale courtoisie, bevatten de voorstellen inzake elektronisch bewijs bepalingen inzake specifieke mechanismen voor gevallen waarin een dienstverlener wordt geconfronteerd met tegenstrijdige verplichtingen die voortvloeien uit het recht van een derde land wanneer om bewijsmateriaal wordt verzocht. Deze mechanismen omvatten een toetsingsprocedure om duidelijkheid te verschaffen over een dergelijke situatie. Een overeenkomst tussen de EU en de VS moet gericht zijn op het voorkomen van tegenstrijdige verplichtingen tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika.

Belangrijke dienstverleners die voor strafrechtelijke onderzoeken relevant bewijsmateriaal in handen hebben, opereren onder Amerikaanse jurisdictie. Krachtens de Stored Communications Act van 1986 was het verboden inhoudelijke gegevens openbaar te maken, terwijl niet-inhoudelijke gegevens op vrijwillige basis konden worden verstrekt. De Amerikaanse CLOUD Act (Clarifying Lawful Overseas Use of Data), aangenomen door het Amerikaanse Congres op 23 maart 2018, verduidelijkt door middel van een wijziging van de Stored Communications Act van 1986 dat de Amerikaanse dienstverleners verplicht zijn Amerikaanse bevelen tot verstrekking van inhoudelijke en niet-inhoudelijke gegevens op te volgen, ongeacht waar die gegevens zijn opgeslagen, ook wanneer dat in de Europese Unie is. De CLOUD Act voorziet ook in de mogelijkheid om met buitenlandse overheden uitvoeringsovereenkomsten te sluiten, op basis waarvan Amerikaanse dienstverleners inhoudelijke gegevens rechtstreeks aan die buitenlandse overheden zouden kunnen verstrekken. De onder de CLOUD Act vallende gegevens zijn opgeslagen en onderschepte gegevens afkomstig van communicatie via kabel of elektronische communicatie, terwijl de daaronder vallende strafbare feiten 'ernstige misdrijven' zijn. De uitvoeringsovereenkomsten met buitenlandse overheden zijn onderworpen aan bepaalde voorwaarden, met name dat het land in kwestie voldoende bescherming biedt, met inbegrip van de beperking van de toegang tot gegevens over Amerikaanse staatsburgers.

Dit initiatief heeft als doel om, via gemeenschappelijke regels, de specifieke juridische kwestie te regelen van de toegang tot inhoudelijke en niet-inhoudelijke gegevens die in het bezit zijn van dienstverleners in de Europese Unie of de Verenigde Staten van Amerika. Dit initiatief zou, in het kader van een internationale overeenkomst, de EU-voorstellen inzake elektronisch bewijsmateriaal aanvullen, door collisie aan te pakken, met name wat betreft inhoudelijke gegevens en de snellere toegang tot elektronisch bewijsmateriaal. Deze aanbeveling omvat onderhandelingsrichtsnoeren voor de opening van onderhandelingen over een EU-brede overeenkomst met de Verenigde Staten van Amerika over grensoverschrijdende toegang tot elektronisch bewijsmateriaal. De Europese Unie heeft belang bij een brede overeenkomst met de Verenigde Staten van Amerika, zowel uit het oogpunt van de bescherming van de Europese rechten en waarden, zoals de bescherming van privacy en persoonsgegevens, als uit het oogpunt van onze eigen veiligheidsbelangen.

Wat inhoudelijke gegevens betreft, verbiedt het thans geldende Amerikaanse recht (Stored Communications Act van 1986), zoals hierboven uiteengezet, Amerikaanse dienstverleners in te gaan op verzoeken van buitenlandse rechtshandhavingsinstanties. Momenteel vereist het Amerikaanse recht dat wordt aangetoond dat er sprake is van een redelijk vermoeden van schuld ("probable cause"), voordat een verzoek om wederzijdse rechtshulp uit een derde land kan worden uitgevoerd. Dienstverleners uit lidstaten van de Europese Unie kunnen momenteel niet ingaan op rechtstreekse verzoeken van instanties van derde landen. Een overeenkomst tussen de EU en de VS zou een aanvulling vormen op de doelstelling en de doeltreffendheid van de voorstellen inzake elektronisch bewijsmateriaal, met name waar het gaat om inhoudelijke gegevens in het bezit van Amerikaanse dienstverleners in de Verenigde Staten van Amerika. Zij zou rechtstreekse samenwerking met een dienstverlener mogelijk maken door een efficiënt rechtskader voor justitiële autoriteiten te creëren, aangezien beroepsbeoefenaars uit de EU momenteel moeilijkheden ondervinden bij het verkrijgen van inhoudelijke gegevens via verzoeken om wederzijdse rechtshulp.

Wat niet-inhoudelijke gegevens betreft, hebben de Amerikaanse autoriteiten, vanwege het groeiend aantal tot de Verenigde Staten gerichte verzoeken om wederzijdse rechtshulp, rechtshandhavingsinstanties en justitiële autoriteiten van de Unie aangemoedigd om Amerikaanse dienstverleners rechtstreeks om niet-inhoudelijke gegevens te verzoeken, en krachtens het Amerikaans recht kunnen in de Verenigde Staten gevestigde dienstverleners ingaan op dergelijke verzoeken, maar zijn zij daartoe niet verplicht. Een overeenkomst tussen de EU en de VS zou EU-autoriteiten meer zekerheid bieden, voor duidelijke procedurele waarborgen zorgen en versnippering tegengaan bij het verkrijgen van toegang tot niet-inhoudelijke gegevens die in het bezit zijn van Amerikaanse dienstverleners. Zij zou ook zorgen voor wederzijdse toegang voor Amerikaanse autoriteiten tot gegevens die in het bezit zijn van dienstverleners in de EU.

De aanbeveling voor een besluit van de Raad houdt in dat onderhandelingen tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika worden geopend, met het oog op de sluiting van een trans-Atlantische overeenkomst over rechtstreekse grensoverschrijdende toegang tot elektronisch bewijsmateriaal in het bezit van dienstverleners voor gebruik in strafprocedures. Het beoogt samenwerkingsmechanismen aan te passen aan het digitale tijdperk door de rechterlijke macht en rechtshandhavingsinstanties instrumenten te bieden om de moderne communicatiewijzen van criminelen aan te pakken en moderne vormen van criminaliteit te bestrijden.

Een overeenkomst tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten zou een aantal praktische voordelen opleveren; zij zou:

·wederzijdse toegang tot inhoudelijke gegevens mogelijk maken voor justitiële autoriteiten;

·de toegang tot niet-inhoudelijke gegevens op basis van bevelen van justitiële autoriteiten regelen, zorgen voor wederzijdse toegang voor autoriteiten uit de EU en de VS, en de voorwaarden en waarborgen voor rechtstreekse samenwerking met dienstverleners herzien;

·bijdragen tot de verbetering van de tijdige toegang tot gegevens voor justitiële autoriteiten;

·het risico van collisie aanpakken;

·het risico van versnippering van regels en procedures tegengaan, en de rechten en waarborgen harmoniseren door middel van één mandaat voor onderhandelingen met de VS voor alle lidstaten van de Europese Unie, waardoor wordt gewaarborgd dat er geen sprake is van discriminatie tussen lidstaten van de Europese Unie en hun burgers;

·duidelijkheid verschaffen over het bindende karakter en de handhaving van bevelen ten aanzien van dienstverleners, en tegelijkertijd de verplichtingen van justitiële autoriteiten specificeren.

De overeenkomst dient afhankelijk te zijn van krachtige mechanismen voor de bescherming van de grondrechten. Deze onderhandelingsrichtsnoeren hebben als doel overheden, dienstverleners en betrokken personen meer rechtszekerheid te bieden, en de evenredigheid, de bescherming van de grondrechten, transparantie en de verantwoordingsplicht van justitiële autoriteiten en dienstverleners te waarborgen.


2.

3. RELEVANTE BEPALINGEN OP HET BELEIDSTERREIN


Het huidige EU-rechtskader bestaat uit EU-samenwerkingsinstrumenten op het gebied van strafzaken, zoals Richtlijn 2014/41/EU betreffende het Europees onderzoeksbevel in strafzaken 11 (de EOB-richtlijn), de Overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie 12 , Verordening 2018/1727 betreffende Eurojust 13 , Verordening (EU) 2016/794 betreffende Europol 14 , Kaderbesluit 2002/465/JBZ van de Raad inzake gemeenschappelijke onderzoeksteams 15 , en het voorstel voor een verordening ter voorkoming van de verspreiding van terroristische online-inhoud 16 .

Op 17 april 2018 heeft de Commissie bij de Raad en het Europees Parlement voorstellen ingediend voor respectievelijk een verordening betreffende het Europees bevel tot verstrekking en het Europees bevel tot bewaring van elektronisch bewijsmateriaal in strafzaken 17 en een richtlijn tot vaststelling van geharmoniseerde regels inzake de aanwijzing van wettelijke vertegenwoordigers ten behoeve van de bewijsgaring in strafprocedures 18 . Extern heeft de Europese Unie een aantal bilaterale overeenkomsten gesloten tussen de Unie en derde landen, zoals de overeenkomst betreffende wederzijdse rechtshulp tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika 19 . Deze overeenkomst heeft als doel deze regelingen aan te vullen.

De persoonsgegevens waarop deze aanbeveling voor een besluit van de Raad betrekking heeft, zijn beschermd en mogen alleen worden verwerkt in overeenstemming met de algemene verordening gegevensbescherming (hierna 'AVG' genoemd) 20 en, voor autoriteiten in de Europese Unie, de richtlijn inzake gegevensbescherming voor politiële en strafrechtelijke autoriteiten (richtlijn gegevensbescherming bij rechtshandhaving) 21 . De overeenkomst moet een aanvulling vormen op de overeenkomst tussen de EU en de VS over gegevensbescherming en privacy, ook bekend als de 'Raamovereenkomst', die op 1 februari 2017 in werking is getreden, en op de Amerikaanse Judicial Redress Act (JRA), die de voordelen van de Amerikaanse Privacy Act ook voor EU-burgers doet gelden en die op 24 februari 2016 door het Amerikaanse Congres is aangenomen.

De onder deze aanbeveling voor een besluit van de Raad vallende elektronische-communicatiegegevens zijn beschermd en kunnen alleen worden verwerkt in overeenstemming met Richtlijn 2002/58/EG (de e-privacyrichtlijn) 22 .

De overeenkomst dient de grondrechten, vrijheden en algemene beginselen van het EU-recht, zoals vastgelegd in de verdragen van de Europese Unie en het Handvest van de grondrechten te eerbiedigen, evenals de procedurele rechten, zoals het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht, het vermoeden van onschuld en de rechten van verdediging, het legaliteitsbeginsel in strafzaken en het beginsel van evenredigheid tussen strafbare feiten en straffen, en alle in dit verband op rechtshandhavingsinstanties of justitiële autoriteiten rustende verplichtingen. Wat betreft de nodige garanties inzake bescherming van persoonsgegevens die vanuit de Europese Unie worden doorgegeven aan Amerikaanse rechtshandhavingsinstanties, zullen de toepasselijke bepalingen van de overeenkomst tussen de EU en de VS over gegevensbescherming en privacy worden aangevuld met extra waarborgen opdat rekening wordt gehouden met het gevoeligheidsniveau van de betrokken gegevenscategorieën en de unieke vereisten inzake de rechtstreekse doorgifte van elektronisch bewijsmateriaal door dienstverleners.

De overeenkomst mag tevens geen afbreuk doen aan andere bestaande internationale overeenkomsten op het gebied van justitiële samenwerking tussen autoriteiten in strafzaken, zoals de overeenkomst betreffende wederzijdse rechtshulp tussen de EU en de VS. In de bilaterale betrekkingen tussen de Verenigde Staten van Amerika en de Europese Unie dient de overeenkomst voorrang te hebben boven alle eventuele overeenkomsten of regelingen die tot stand komen in het kader van de onderhandelingen over het tweede aanvullend protocol bij het Verdrag van de Raad van Europa inzake cybercriminaliteit.

De Raad dient machtiging te verlenen tot het openen van de onderhandelingen, onderhandelingsrichtsnoeren vast te stellen en machtiging te verlenen tot de ondertekening en sluiting van de overeenkomst, zoals bepaald in artikel 218, leden 3 en 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Grondrechten

De overeenkomst zou op een aantal grondrechten van invloed kunnen zijn:

·rechten van de persoon wiens gegevens worden ingezien: met inbegrip van het recht op bescherming van persoonsgegevens; het recht op eerbiediging van het privéleven en van het familie- en gezinsleven, de woning en de communicatie; het recht op vrijheid van meningsuiting en vergadering; het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht, het vermoeden van onschuld en de rechten van verdediging, het legaliteitsbeginsel en het beginsel van evenredigheid tussen strafbare feiten en straffen;

·rechten van de dienstverlener: het recht op vrijheid van ondernemerschap; het recht op een doeltreffende voorziening in rechte;

·het recht op vrijheid en veiligheid van personen.

Rekening houdend met het relevante acquis inzake privacy- en gegevensbescherming, dient de overeenkomst voldoende en belangrijke waarborgen te bevatten om ervoor te zorgen dat de rechten van deze personen worden beschermd in overeenstemming met de algemene beginselen van het EU-recht en de relevante jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie.

De overeenkomst tussen de EU en de VS dient verenigbaar te zijn met de voorstellen van de Commissie inzake elektronisch bewijsmateriaal, zoals deze zich in de loop van de wetgevingsprocedure ontwikkelen en uiteindelijk zullen worden aangenomen.

De definities van de strafprocedures waarvoor dergelijke gegevens zouden kunnen worden verkregen, de aard van de betrokken gegevens, de vereisten om een bevel uit te vaardigen, de rechtsmiddelen en waarborgen, en de reikwijdte van de betrokken strafbare feiten zullen een belangrijk onderdeel vormen van de onderhandelingen, teneinde collisie te voorkomen en te zorgen voor een betere toegang voor autoriteiten. De definities en de werkingssfeer dienen verenigbaar te zijn met die van de interne EU-regels inzake elektronisch bewijsmateriaal, inclusief eventuele wijzigingen daarvan.

De Commissie is van mening dat het sluiten van een brede overeenkomst in het belang is van zowel de Europese Unie als de Verenigde Staten, aangezien op die manier de justitiële autoriteiten en rechtshandhavingsinstanties van beide zijden meer juridische duidelijkheid krijgen en tegenstrijdige wettelijke verplichtingen voor dienstverleners worden vermeden. Dit is ook de enige manier om te vermijden dat er verschillende regels zijn voor EU-burgers en -dienstverleners afhankelijk van hun nationaliteit.

De overeenkomst dient duidelijkheid te verschaffen over het bindende karakter en de handhaving van bevelen ten aanzien van dienstverleners, en dient tegelijkertijd de verplichtingen van justitiële autoriteiten te omschrijven.

In de punten 1 tot en met 3 van de onderhandelingsrichtsnoeren presenteert de Commissie de drie belangrijkste doelstellingen van de overeenkomst: ten eerste gemeenschappelijke regels vaststellen en collisie aanpakken voor bevelen betreffende inhoudelijke en niet-inhoudelijke gegevens van een justitiële autoriteit in één overeenkomstsluitende partij, gericht aan een dienstverlener die onderworpen is aan het recht van een andere overeenkomstsluitende partij; ten tweede, op basis van een dergelijk bevel, de rechtstreekse doorgifte van elektronisch bewijsmateriaal van een dienstverlener aan een verzoekende autoriteit op wederkerige basis mogelijk maken, en ten derde ervoor zorgen dat de grondrechten, vrijheden en algemene beginselen van het EU-recht, zoals vastgelegd in de verdragen van de Europese Unie en het Handvest van de grondrechten geëerbiedigd worden.

In punt 4 van de onderhandelingsrichtsnoeren stelt de Commissie voor dat de overeenkomst van toepassing zou zijn op strafprocedures, waarmee zowel het vooronderzoek als het proces wordt bedoeld. De regeling moet verenigbaar zijn met artikel 3 van het voorstel voor een verordening betreffende het Europees bevel tot verstrekking en het Europees bevel tot bewaring van elektronisch bewijsmateriaal in strafzaken. Zowel tijdens het vooronderzoek als tijdens het proces is de volledige rechtsbescherming voor de betrokkenen van toepassing, en gelden met name de strafrechtelijke procedurele waarborgen.

Met punt 5 van de onderhandelingsrichtsnoeren stelt de Commissie voor dat de overeenkomst zou leiden tot wederzijdse rechten en verplichtingen voor de partijen bij de overeenkomst.

In punt 6 van de onderhandelingsrichtsnoeren stelt de Commissie voor dat de overeenkomst de definities zou bevatten en de betrokken soorten gegevens zou omschrijven, waaronder zowel inhoudelijke als niet-inhoudelijke gegevens. Inhoudelijke gegevens omvatten de inhoud van de elektronische uitwisseling en worden beschouwd als de categorie elektronisch bewijsmateriaal die het sterkst in het privéleven ingrijpt. Niet-inhoudelijke gegevens omvatten zowel abonneegegevens, die in het kader van strafrechtelijke onderzoeken de meest gevraagde soort gegevens vormen, als verkeersgegevens, die informatie bevatten over de identiteit van de verzenders en de ontvangers van elektronische berichten en metagegevens, waaronder het tijdstip, de frequentie en de duur van een uitwisseling.

In punt 7 van de onderhandelingsrichtsnoeren stelt de Commissie voor dat de exacte werkingssfeer van de overeenkomst zou worden omschreven wat betreft de strafbare feiten waarop de overeenkomst betrekking heeft en de strafmaatdrempels. De regeling moet verenigbaar zijn met artikel 5, lid 4, van het voorstel voor een verordening betreffende het Europees bevel tot verstrekking en het Europees bevel tot bewaring van elektronisch bewijsmateriaal in strafzaken. De uitvaardigende autoriteit moet ertoe worden verplicht er in het individuele geval voor te zorgen dat de maatregel noodzakelijk en evenredig is, gelet ook op de ernst van het onderzochte strafbare feit. De overeenkomst dient te voorzien in passende strafmaatdrempels inzake inhoudelijke en niet-inhoudelijke gegevens. De regeling moet verenigbaar zijn met de drempel van drie jaar die het toepassingsgebied van het instrument beperkt tot meer ernstige delicten, zonder de mogelijkheden voor het gebruik ervan door beroepsbeoefenaars buitensporig in te perken.

In punt 8 van de onderhandelingsrichtsnoeren stelt de Commissie voor dat de overeenkomst zou voorzien in de voorwaarden waaraan moet worden voldaan voordat een justitiële autoriteit een bevel kan uitvaardigen en in de wijze waarop de betekening of kennisgeving van een bevel kan plaatsvinden. De regeling moet verenigbaar zijn met artikel 5 (betreffende de voorwaarden voor het uitvaardigen van een bevel) van het voorstel voor een verordening betreffende het Europees bevel tot verstrekking en het Europees bevel tot bewaring van elektronisch bewijsmateriaal in strafzaken.

In punt 9 van de onderhandelingsrichtsnoeren stelt de Commissie voor dat de overeenkomst een clausule zou bevatten die doeltreffende rechtsmiddelen ter beschikking stelt van verdachten en beklaagden tijdens de strafprocedure. De overeenkomst dient ook te omschrijven in welke omstandigheden een dienstverlener het recht heeft om bezwaar te maken tegen een bevel. Voor de betrokken personen is het uitgangspunt voor deze bepalingen artikel 17 van het voorstel voor een verordening betreffende het Europees bevel tot verstrekking en het Europees bevel tot bewaring van elektronisch bewijsmateriaal in strafzaken, dat waarborgt dat de personen op wie het Europees verstrekkingsbevel betrekking heeft, over doeltreffende rechtsmiddelen beschikken overeenkomstig het nationale recht, gewoonlijk tijdens de strafprocedure. De rechtsmiddelen van de betrokkenen worden ook in Richtlijn (EU) 2016/680 en Verordening (EU) 2016/679 gedefinieerd. Aangezien het bevel een bindende maatregel is, kan het ook van invloed zijn op de rechten van dienstverleners, met name wat betreft de vrijheid van ondernemerschap en de voorwaarden waaronder het wordt uitgeoefend. De Commissie stelt voor dat de overeenkomst de dienstverlener het recht zou verlenen om in de uitvaardigende staat bepaalde vorderingen in te stellen, bijvoorbeeld wanneer het bevel niet door een justitiële autoriteit is uitgevaardigd of bekrachtigd.

In punt 10 van de onderhandelingsrichtsnoeren stelt de Commissie voor dat de overeenkomst de termijn zou bepalen voor het verstrekken van de gegevens waarop het bevel betrekking heeft. De regeling moet verenigbaar zijn met artikel 9 van het voorstel voor een verordening betreffende het Europees bevel tot verstrekking en het Europees bevel tot bewaring van elektronisch bewijsmateriaal in strafzaken, dat adressaten verplicht te antwoorden binnen de normale termijn van 10 dagen, maar de autoriteiten de mogelijkheid biedt een kortere termijn te stellen wanneer dat gerechtvaardigd is.

In punt 11 van de onderhandelingsrichtsnoeren stelt de Commissie voor dat de overeenkomst geen afbreuk zou doen aan andere bestaande internationale overeenkomsten op het gebied van justitiële samenwerking tussen autoriteiten in strafzaken, zoals de overeenkomst betreffende wederzijdse rechtshulp tussen de EU en de VS.

In punt 12 van de onderhandelingsrichtsnoeren stelt de Commissie voor dat de overeenkomst in de bilaterale betrekkingen tussen de Verenigde Staten van Amerika en de Europese Unie voorrang zou hebben boven het Verdrag van de Raad van Europa inzake cybercriminaliteit en alle eventuele overeenkomsten of regelingen die tot stand komen in de onderhandelingen over het tweede aanvullend protocol bij dat verdrag, voor zover de bepalingen van die overeenkomsten of regelingen betrekking hebben op aangelegenheden die bij de overeenkomst worden geregeld.

In punt 13 van de onderhandelingsrichtsnoeren stelt de Commissie voor dat de overeenkomst wederkerig zou zijn wat betreft de categorieën personen van wie niet om de gegevens mag worden verzocht krachtens deze overeenkomst. De overeenkomst mag niet leiden tot discriminatie tussen personen uit verschillende lidstaten van de Europese Unie. De Commissie is van mening dat deze overeenkomst, die in de hele EU van toepassing zou zijn, een waarborg inhoudt dat aan die vereiste wordt voldaan.

De punten 14-16 van de richtsnoeren omvatten de waarborgen inzake gegevensbescherming die nodig zijn voor deze specifieke overeenkomst. Punt 14 van de onderhandelingsrichtsnoeren bepaalt dat de overeenkomst tussen de EU en de VS over gegevensbescherming en privacy, ook bekend als de 'Raamovereenkomst', van toepassing zou moeten worden verklaard door de overeenkomst. In punt 15 stelt de Commissie dat de overeenkomst een aanvulling zou moeten vormen op de Raamovereenkomst, aangevuld met extra waarborgen opdat rekening wordt gehouden met het gevoeligheidsniveau van de betrokken gegevenscategorieën en de unieke vereisten inzake de rechtstreekse doorgifte van elektronisch bewijsmateriaal door dienstverleners, in plaats van tussen autoriteiten. Punt 16 voorziet in aanvullende waarborgen die de Commissie voorstelt als zijnde vereist voor deze overeenkomst, inclusief de specificatie van het doel, de doelbinding, kennisgeving en verdere doorgifte.

Punt 17 van de onderhandelingsrichtsnoeren heeft betrekking op de verplichte aanvullende procedurele rechten die de Commissie voorstelt opdat rekening wordt gehouden met de unieke vereisten inzake de rechtstreekse doorgifte van elektronisch bewijsmateriaal door dienstverleners, in plaats van tussen autoriteiten. Die rechten houden onder meer in: het verbod om om gegevens te verzoeken voor gebruik in strafprocedures die kunnen leiden tot de doodstraf, de evenredigheid van de bevelen en specifieke garanties voor gegevens die zijn beschermd door voorrechten en immuniteiten. Tijdens het proces in de uitvaardigende staat moet ook rekening worden gehouden met de immuniteiten en voorrechten van bepaalde beroepsbeoefenaren, zoals advocaten, alsook met de fundamentele belangen op het gebied van nationale veiligheid of defensie in de staat van de adressaat. De toetsing door een justitiële autoriteit geldt hier als een verdere waarborg.

In de bepalingen van de punten 18 tot en met 23 van de onderhandelingsrichtsnoeren betreffende het beheer stelt de Commissie voor dat de overeenkomst zou voorzien in periodieke gezamenlijke evaluaties van de toepassing van de overeenkomst en in een bepaling over de duur ervan. Zij stelt ook voor dat de overeenkomst bepaalt dat de partijen elkaar raadplegen om geschillen over de uitlegging of toepassing van de overeenkomst gemakkelijker te kunnen oplossen. Aan beide zijden dienen statistieken te worden verzameld om het evaluatieproces te vergemakkelijken. Daarnaast wordt in de onderhandelingsrichtsnoeren voorgesteld dat de toekomstige overeenkomst een schorsings- en beëindigingsclausule zou bevatten voor het geval een geschil niet kan worden opgelost met de raadplegingsprocedure.

3.

Aanbeveling voor een


BESLUIT VAN DE RAAD

houdende machtiging tot het openen van onderhandelingen met het oog op een overeenkomst tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika over grensoverschrijdende toegang tot elektronisch bewijsmateriaal voor justitiële samenwerking in strafzaken

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 218, leden 3 en 4,

Gezien de aanbeveling van de Europese Commissie,

Op 17 april 2018 heeft de Commissie wetgevingsvoorstellen ingediend voor respectievelijk een verordening betreffende het Europees bevel tot verstrekking en het Europees bevel tot bewaring van elektronisch bewijsmateriaal in strafzaken en een richtlijn tot vaststelling van geharmoniseerde regels inzake de aanwijzing van wettelijke vertegenwoordigers ten behoeve van de bewijsgaring in strafprocedures (hierna 'de voorstellen inzake elektronisch bewijsmateriaal' genoemd) 23 . De Raad heeft een akkoord bereikt over een algemene oriëntatie betreffende het voorstel van de Commissie voor een verordening tijdens de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken op 7 december 2018 24 .

Er dienen onderhandelingen te worden geopend met het oog op de sluiting van een overeenkomst tussen de Unie en de Verenigde Staten van Amerika over grensoverschrijdende toegang voor justitiële autoriteiten in strafprocedures tot elektronisch bewijsmateriaal in het bezit van een dienstverlener.

De overeenkomst moet voorzien in de nodige waarborgen voor de grondrechten en fundamentele vrijheden, en de beginselen in acht nemen die zijn erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met name het recht op eerbiediging van het privé-leven en het familie- en gezinsleven, de woning en de communicatie, erkend in artikel 7 van het Handvest, het recht op bescherming van persoonsgegevens, erkend in artikel 8 van het Handvest, het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht, erkend in artikel 47 van het Handvest, het vermoeden van onschuld en de rechten van de verdediging, erkend in artikel 48 van het Handvest, en het legaliteitsbeginsel en evenredigheidsbeginsel inzake delicten en straffen, erkend in artikel 49 van het Handvest. De overeenkomst dient te worden toegepast overeenkomstig die rechten en beginselen.

De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming werd geraadpleegd in overeenstemming met artikel 42, lid 1, van Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad 25 en heeft op [...] advies uitgebracht 26 .


HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

4.

Artikel 1


De Commissie wordt gemachtigd om namens de Unie te onderhandelen over een overeenkomst tussen de Unie en de Verenigde Staten van Amerika over grensoverschrijdende toegang voor justitiële autoriteiten in strafprocedures tot elektronisch bewijsmateriaal in het bezit van een dienstverlener.

5.

Artikel 2


De onderhandelingsrichtsnoeren zijn opgenomen in de bijlage.

6.

Artikel 3


De onderhandelingen worden gevoerd in overleg met een bijzonder comité, dat door de Raad wordt aangewezen.

7.

Artikel 4


Dit besluit is gericht tot de Commissie.

Gedaan te Brussel,

8.

Voor de Raad


De voorzitter

(1) Evaluatie van de overeenkomst tussen de EU en de VS van 2010 betreffende wederzijdse rechtshulp, 7 april 2016, 7403/16.
(2) Inhoudelijke gegevens kunnen alleen op vrijwillige basis worden verkregen in noodgevallen waarbij er sprake is van een risico van overlijden of ernstig lichamelijk letsel van personen.
(3) Artikel 2701 (2) van de Electronic Communications Privacy Act (ECPA) van 1986, 41.
(4) De zaak werd op 27 februari 2018 door het Amerikaanse hooggerechtshof behandeld. Op 17 april 2018 heeft het hooggerechtshof de zaak afgewezen na door de partijen te zijn geïnformeerd over het feit dat de CLOUD Act door ondertekening van kracht was geworden, waardoor een nieuw bevel kon worden uitgevaardigd om de gevraagde informatie van Microsoft te krijgen.
(5) Effectbeoordeling van de Commissie bij het pakket elektronisch bewijsmateriaal, 17 april 2018, SWD (2018) 118 final.
(6) Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad: de Europese veiligheidsagenda, 28 april 2015, COM(2015) 185 final.
(7) Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees bevel tot verstrekking en het Europees bevel tot bewaring van elektronisch bewijsmateriaal in strafzaken, 17 april 2018, COM(2018) 225 final.
(8) Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van geharmoniseerde regels inzake de aanwijzing van wettelijke vertegenwoordigers ten behoeve van de bewijsgaring in strafprocedures, 17 april 2018, COM (2018) 226 final.
(9) Terwijl de onderhandelingen met het Europees Parlement en de Raad gaande zijn, heeft de Raad een akkoord bereikt over een algemene oriëntatie betreffende het voorstel van de Commissie voor een verordening tijdens de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken op 7 december 2018.
(10) Het Verdrag van Boedapest van de Raad van Europa inzake cybercriminaliteit (CETS nr. 185), 23 november 2001, conventions.coe.int
(11) Richtlijn 2014/41/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende het Europees onderzoeksbevel in strafzaken (PB L 130 van 1.5.2014, blz. 1).
(12) Akte van de Raad van 29 mei 2000 tot vaststelling, overeenkomstig artikel 34 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, van de Overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie.
(13) Verordening (EU) 2018/1727 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 betreffende het Agentschap van de Europese Unie voor justitiële samenwerking in strafzaken (Eurojust), en tot vervanging en intrekking van Besluit 2002/187/JBZ van de Raad.
(14) Verordening (EU) 2016/794 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol) en tot vervanging en intrekking van de Besluiten 2009/371/JBZ, 2009/934/JBZ, 2009/935/JBZ, 2009/936/JBZ en 2009/968/JBZ van de Raad.
(15) Kaderbesluit 2002/465/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 inzake gemeenschappelijke onderzoeksteams.
(16) Voorstel voor een verordening ter voorkoming van de verspreiding van terroristische online-inhoud, 12 september 2018, COM(2018) 640 final
(17) Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees bevel tot verstrekking en het Europees bevel tot bewaring van elektronisch bewijsmateriaal in strafzaken, 17 april 2018, COM(2018) 225 final.
(18) Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van geharmoniseerde regels inzake de aanwijzing van wettelijke vertegenwoordigers ten behoeve van de bewijsgaring in strafprocedures, 17 april 2018, COM (2018) 226 final.
(19) Besluit 2009/820/GBVB van de Raad van 23 oktober 2009 betreffende de sluiting namens de Europese Unie van de overeenkomst betreffende uitlevering tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika en de overeenkomst betreffende wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika.
(20) Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG.
(21) Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad.
(22) Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie, (richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie, PB L 201 van 31.7.2002, blz. 37), gewijzigd bij Richtlijn 2009/136/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 tot wijziging van Richtlijn 2002/22/EG inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronischecommunicatienetwerken en -diensten, Richtlijn 2002/58/EG betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie en Verordening (EG) nr. 2006/2004 betreffende samenwerking tussen de nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming.
(23) Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees bevel tot verstrekking en het Europees bevel tot bewaring van elektronisch bewijsmateriaal in strafzaken, 17 april 2018, COM(2018) 225 final. Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van geharmoniseerde regels inzake de aanwijzing van wettelijke vertegenwoordigers ten behoeve van de bewijsgaring in strafprocedures, 17 april 2018, COM (2018) 226 final.
(24) Verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees bevel tot verstrekking en het Europees bevel tot bewaring van elektronisch bewijsmateriaal in strafzaken, algemene oriëntatie van de Raad, ST 15292 2018 INIT, 12 december 2018.
(25) Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).
(26) PB C ….