Toelichting bij COM(2019)313 - Standpunt in het Gemengd Comité EU-Japan betreffende een economisch partnerschap, met betrekking tot de vaststelling van de lijst van arbiters

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Onderwerp van het voorstel

Dit voorstel betreft het besluit tot bepaling van het namens de Unie in het Gemengd Comité dat is opgericht bij de Overeenkomst tussen de Europese Unie en Japan betreffende een economisch partnerschap in te nemen standpunt met betrekking tot de voorgenomen vaststelling van de lijst van personen die bereid en in staat zijn als arbiter op te treden.

2. Achtergrond van het voorstel

2.1.De Overeenkomst tussen de Europese Unie en Japan betreffende een economisch partnerschap

De Overeenkomst tussen de Europese Unie en Japan betreffende een economisch partnerschap ("de overeenkomst") heeft tot doel de handel en investeringen tussen de partijen te liberaliseren en te vergemakkelijken en de economische banden tussen de partijen aan te halen.

De overeenkomst is op 20 december 2018 door de Raad van de Europese Unie gesloten nadat zij op 12 december 2018 door het Europees Parlement was geratificeerd. De overeenkomst is op 1 februari 2019 in werking getreden.

2.2.Het Gemengd Comité

Bij artikel 22.1, lid 1, van de overeenkomst wordt het Gemengd Comité opgericht, bestaande uit vertegenwoordigers van beide partijen. Alle besluiten en aanbevelingen van het Gemengd Comité worden, tijdens een vergadering dan wel schriftelijk, bij consensus vastgesteld (artikel 22.2, lid 3).

Overeenkomstig artikel 22.1, lid 4, onder f), van de overeenkomst heeft het Gemengd Comité tijdens zijn eerste vergadering op 10 april 2019 het reglement van orde van een panel en de gedragscode voor arbiters als bedoeld in artikel 21.30 in het hoofdstuk over geschillenbeslechting vastgesteld.

2.3.De beoogde handeling van het Gemengd Comité

Overeenkomstig artikel 21.9, lid 1, stelt het Gemengd Comité tevens een lijst op van ten minste negen personen die bereid en in staat zijn om als arbiter op te treden ("de beoogde handeling").

Een dergelijk besluit had het Gemengd Comité in beginsel moeten vaststellen tijdens zijn eerste vergadering overeenkomstig artikel 22.1, lid 2, van de overeenkomst. Het kan evenwel ook schriftelijk worden vastgesteld overeenkomstig artikel 22.2, lid 3, van de overeenkomst.

Overeenkomstig artikel 21.9, lid 1, bestaat de lijst uit drie sublijsten: een sublijst voor elke partij en een sublijst van personen die geen onderdaan van een van de partijen zijn en als voorzitter van het panel optreden. Elke sublijst bevat ten minste drie personen. Voor de opstelling of actualisering van de sublijst van voorzitters kan elke partij maximaal drie personen voordragen.

De partijen hebben een ontwerplijst opgesteld van vijftien personen die bereid en in staat zijn om als arbiter op te treden.

3. Namens de Unie in te nemen standpunt

Dit voorstel voor een besluit van de Raad heeft betrekking op het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen in het Gemengd Comité dat is opgericht bij de Overeenkomst tussen de Europese Unie en Japan betreffende een economisch partnerschap met betrekking tot de vaststelling van de lijst van personen die bereid en in staat zijn om als arbiter op te treden.

De partijen hebben een ontwerplijst opgesteld van vijftien personen die bereid en in staat zijn om als arbiter op te treden. De lijst voldoet aan de voorschriften van artikel 21.9, lid 1, van de overeenkomst, waarin wordt bepaald dat elke sublijst ten minste drie personen bevat. De sublijst voor de EU bevat vier personen, de sublijst voor Japan bevat vijf personen en de sublijst van gezamenlijk overeengekomen voorzitters bevat zes personen.

De vaststelling van deze documenten is van essentieel belang om de bepalingen in hoofdstuk 21 van de overeenkomst (Geschillenbeslechting) operationeel te maken en dus om een vlotte uitvoering van de overeenkomst te verzekeren.

4. Rechtsgrondslag

4.1.Procedurele rechtsgrondslag

4.1.1.Beginselen

Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van 'de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst'.

Het begrip 'handelingen met rechtsgevolgen' omvat onder andere handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen tevens instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die "beslissende invloed [kunnen hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt" 1 .

4.1.2.Toepassing op het onderhavige geval

Het Gemengd Comité is een lichaam dat is opgericht krachtens een overeenkomst, te weten de Overeenkomst tussen de Europese Unie en Japan betreffende een economisch partnerschap.

De door het Gemengd Comité vast te stellen handeling is een handeling met rechtsgevolgen. De beoogde handeling zal overeenkomstig artikel 102 van de overeenkomst volkenrechtelijk bindend zijn.

De beoogde handeling strekt niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst.

De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.

4.2.Materiële rechtsgrondslag

4.2.1.Beginselen

De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt wordt ingenomen. Wanneer de beoogde handeling een tweeledige doelstelling heeft of bestaat uit twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoelstelling of hoofdcomponent, terwijl de andere doelstelling of de andere component slechts ondergeschikt is, moet het overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is voor de hoofddoelstelling of de hoofdcomponent dan wel de belangrijkste doelstelling of component.

4.2.2.Toepassing op het onderhavige geval

De doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling hebben in de eerste plaats betrekking op het gemeenschappelijk handelsbeleid.

De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 207 VWEU.

4.3.Conclusie

De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 207 VWEU, in combinatie met artikel 218, lid 9, VWEU.