Toelichting bij COM(2019)348 - EU-standpunt in het EPO-comité wat de goedkeuring van de lijst van scheidsrechters betreft

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Onderwerp van het voorstel

Dit voorstel betreft het besluit tot bepaling van het standpunt dat namens de Europese Unie ("Unie") moet worden ingenomen in het EPO-comité dat is opgericht bij de tijdelijke economische partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en Centraal-Afrika, anderzijds ("overeenkomst") 1 , met betrekking tot de voorgenomen goedkeuring van de lijst van personen die bereid en geschikt zijn om als scheidsrechter te fungeren.

2. Achtergrond van het voorstel

2.1.De tijdelijke economische partnerschapsovereenkomst EU – Centraal-Afrika

De overeenkomst heeft tot doel in overeenstemming met de Overeenkomst van Cotonou een initieel kader voor een volledige regionale economische partnerschapsovereenkomst vast te stellen. Centraal-Afrika bestaat tot dusver uit de Republiek Kameroen. De overeenkomst wordt sinds 4 augustus 2014 voorlopig toegepast.

2.2.Het EPO-comité

Het EPO-comité is het gemeenschappelijke institutionele orgaan van de overeenkomst. Volgens artikel 92 van de overeenkomst is het EPO-comité verantwoordelijk voor het beheer van alle door de overeenkomst bestreken gebieden en voor de uitvoering van alle in de overeenkomst genoemde taken. Het EPO-comité besluit bij consensus. De werking van het EPO-comité wordt beschreven in het reglement van orde ervan 2 .

2.3.De beoogde handeling van het EPO-comité

Het EPO-comité dient tijdens zijn vijfde vergadering van [datum] een besluit vast te stellen betreffende de vaststelling van de lijst van scheidsrechters ("beoogde handeling"), overeenkomstig artikel 85 van de overeenkomst.

In artikel 85, lid 1, van de overeenkomst is het volgende bepaald: "Het EPO-comité stelt [...] een lijst van 15 personen op die bereid en geschikt zijn om als scheidsrechter te fungeren."

De beoogde handeling heeft als voorwerp de vaststelling van een lijst van vijftien personen die als scheidsrechter kunnen optreden in geval van een geschillenbeslechtingsprocedure overeenkomstig titel VI van de overeenkomst. De vaststelling van deze lijst is een essentieel element voor de voltooiing van het operationele kader van de bepalingen van de overeenkomst inzake het vermijden en beslechten van geschillen.

3. Namens de Unie in te nemen standpunt

Dit voorstel voor een besluit van de Raad bepaalt het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen in het EPO-comité dat is opgericht bij de tijdelijke economische partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en Centraal-Afrika, anderzijds, met betrekking tot de opstelling, krachtens artikel 85 van de overeenkomst, van de lijst van personen die bereid en geschikt zijn om als scheidsrechter te fungeren.

De partijen bij de overeenkomst hebben ingestemd met dit ontwerpbesluit, dat door hen is geparafeerd tijdens de vierde vergadering van het EPO-comité op 18 en 19 februari 2019, en zouden, onder voorbehoud van de besluitvormingsprocedures van de Europese Unie, dit ontwerpbesluit moeten goedkeuren tijdens de volgende vergadering van het EPO-comité, die eind 2019 moet plaatsvinden.

Dit besluit is van essentieel belang om uitvoering te geven aan de bepalingen van titel VI van de overeenkomst inzake het vermijden en beslechten van geschillen, teneinde de juiste toepassing van de overeenkomst te waarborgen.

4. Procedurele rechtsgrondslag

4.1.Procedurele rechtsgrondslag

4.1.1.Beginselen

Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van 'de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst'.

Het begrip 'handelingen met rechtsgevolgen' omvat handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen tevens instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die een "beslissende invloed [kunnen hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt" 3 .

4.1.2.Toepassing op het onderhavige geval

Het EPO-comité is een lichaam dat is opgericht bij een overeenkomst, te weten de tijdelijke economische partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en Centraal-Afrika, anderzijds.

De door het EPO-comité vast te stellen handeling is een handeling met rechtsgevolgen. De beoogde handeling zal overeenkomstig artikel 85 van de overeenkomst volkenrechtelijk bindend zijn.

De beoogde handeling strekt niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst.

De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.

4.2.Materiële rechtsgrondslag

4.2.1.Beginselen

De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU te nemen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt wordt ingenomen. Wanneer de beoogde handeling een tweeledige doelstelling heeft of bestaat uit twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoelstelling of overwegende component, terwijl de andere doelstelling of de andere component slechts ondergeschikt is, moet het overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU, te nemen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is gelet op de hoofddoelstelling of de overwegende component.

4.2.2.Toepassing op het onderhavige geval

De doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling hebben in de eerste plaats betrekking op de gemeenschappelijke handelspolitiek. De materiële rechtsgrondslag van het voorgestelde besluit is derhalve artikel 207 VWEU.

4.3.Conclusie

De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 207, lid 4, eerste alinea, VWEU, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.