Toelichting bij COM(2019)369 - Standpunt dat namens de EU in het Partnerschapscomité moet worden ingenomen over de lijst van personen die in geschillen beslechtingsprocedures als arbiter kunnen optreden

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Onderwerp van het voorstel

Dit voorstel betreft het besluit tot bepaling van het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen in het Partnerschapscomité dat is opgericht bij de Brede en versterkte partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Armenië, anderzijds, (“de overeenkomst”) met betrekking tot de beoogde vaststelling van de lijst van personen die in geschillenbeslechtingsprocedures als arbiter kunnen optreden.

2. Achtergrond van het voorstel

2.1.De overeenkomst

De overeenkomst beoogt de bestaande brede bilaterale samenwerking op het gebied van economie, handel en politiek en sectoraal beleid uit te breiden en aldus een langetermijnbasis voor de verdere ontwikkeling van de betrekkingen tussen de EU en Armenië te bieden. Door de politieke dialoog te versterken en de samenwerking op zeer uiteenlopende terreinen te verbeteren, worden met deze overeenkomst de grondslagen gelegd voor doeltreffendere bilaterale betrekkingen met Armenië.

Bij Besluit (EU) 2018/104 van de Raad van 20 november 2017 is de ondertekening en voorlopige toepassing van de overeenkomst overeenkomstig artikel 385 van de overeenkomst goedgekeurd. De overeenkomst wordt voorlopig toegepast sinds 1 juni 2018.

2.2.Het Partnerschapscomité

Het Partnerschapscomité dat bijeenkomt in een specifieke samenstelling voor de bespreking van alle onderwerpen met betrekking tot titel VI (Handel en daarmee verband houdende aangelegenheden) van de overeenkomst wordt beschreven in artikel 363, lid 7, van de overeenkomst. Overeenkomstig artikel 363, leden 1 en 6, van de overeenkomst staat het Partnerschapscomité de Partnerschapsraad bij in de uitvoering van zijn taken en functies. Het heeft de bevoegdheid besluiten vast te stellen op gebieden waarvoor de Partnerschapsraad bevoegdheden heeft gedelegeerd, en in de in de overeenkomst genoemde gevallen. Deze besluiten zijn bindend voor de partijen bij de overeenkomst, die passende maatregelen moeten nemen om deze ten uitvoer te leggen.

2.3.De beoogde handeling van het Partnerschapscomité

Wanneer een geschil in het kader van de arbitrageprocedure in de zin van titel VI, hoofdstuk 13, niet door middel van overleg kan worden opgelost, kan de partij die om overleg heeft verzocht, verzoeken om de instelling van een arbitragepanel. De beoogde handeling heeft als doel het standpunt van de Unie te bepalen over de vaststelling door het Partnerschapscomité van een lijst van personen die bereid en in staat zijn als arbiter op te treden in geschillenbeslechtingsprocedures.

Op grond van artikel 339, lid 1, van de overeenkomst moet het Partnerschapscomité op basis van voorstellen van de partijen een lijst opstellen van ten minste vijftien personen die bereid en in staat zijn om als arbiter op te treden. Die lijst bestaat uit drie sublijsten: één sublijst voor elke partij en een sublijst van personen die geen onderdaan van een van de partijen zijn en als voorzitter van het arbitragepanel optreden. Elke sublijst bevat ten minste vijf personen.

Bijgevolg is een ontwerplijst met de Republiek Armenië besproken, die voorziet in vijf kandidaat-arbiters van de Unie, vijf kandidaat-arbiters van de Republiek Armenië en vijf onderdanen van derde landen die als voorzitter van een arbitragepanel kunnen optreden.

De door de Unie en de Republiek Armenië voorgedragen kandidaat-arbiters en kandidaat-voorzitters beschikken over gespecialiseerde deskundigheid op het gebied van het recht, internationale handel en andere gebieden die de bepalingen van titel VI van de overeenkomst betreffen, en zullen naar verwachting aan het in artikel 339, lid 2, van de overeenkomst bedoelde vereiste van onafhankelijkheid voldoen.

3. Namens de Unie in te nemen standpunt

Het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen, betreft de opstelling van een lijst van personen die bereid en in staat zijn om als arbiter in geschillenbeslechtingsprocedures op te treden.

Het besluit vormt het rechtsinstrument voor de bepaling van het standpunt dat namens de Unie in het Partnerschapscomité moet worden ingenomen.

Met dit besluit wordt op basis van de overeenkomst uitvoering gegeven aan de gemeenschappelijke handelspolitiek van de Unie ten aanzien van een oostelijk partnerland. De opstelling van een lijst van arbiters is een wettelijk vereiste voor het opzetten van de institutionele structuren die de Unie en de Republiek Armenië in staat stellen bilaterale geschillen met betrekking tot de toepassing en interpretatie van de titel van de overeenkomst betreffende handel doeltreffend te behandelen. Dit is in overeenstemming met de aanpak van de Unie inzake geschillenbeslechtingsmechanismen die werden vastgesteld of worden toegepast in het kader van vrijhandelsovereenkomsten met andere handelspartners.

4. Rechtsgrondslag

4.1.Procedurele rechtsgrondslag

4.1.1.Beginselen

Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt.

Het begrip “handelingen met rechtsgevolgen” omvat handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen tevens instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die een “beslissende invloed [kunnen hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt” 1 .

4.1.2.Toepassing op het onderhavige geval

Het Partnerschapscomité is een lichaam dat is opgericht krachtens de overeenkomst. Het door het Partnerschapscomité vast te stellen besluit is een handeling met rechtsgevolgen. De beoogde handeling zal overeenkomstig artikel 363, lid 6, van de overeenkomst uit hoofde van het volkenrecht bindend zijn. De beoogde handeling vormt geen aanvulling op of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst. De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.

4.2.Materiële rechtsgrondslag

4.2.1.Beginselen

De materiële rechtsgrondslag is artikel 207, lid 3, en artikel 207, lid 4, eerste alinea, juncto artikel 218, lid 9, VWEU.

4.2.2.Toepassing op het onderhavige geval

De doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling hebben in de eerste plaats betrekking op het waarborgen van de uitvoering van de gemeenschappelijke handelspolitiek van de Unie.

De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is dan ook artikel 207, lid 3, en artikel 207, lid 4, eerste alinea.

4.3.Conclusie

De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 207, lid 3, en artikel 207, lid 4, eerste alinea, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.

5. Bekendmaking van de beoogde handeling

Het is passend het besluit van het Partnerschapscomité na de vaststelling ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken.