Toelichting bij COM(2019)428 - Standpunt EU in de achtste zitting van het bestuursorgaan van het Internationaal Verdrag inzake plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

Onderwerp van het voorstel

Dit voorstel betreft het besluit tot vaststelling van het namens de Unie in te nemen standpunt in de achtste zitting van het bestuursorgaan van het Internationaal Verdrag inzake plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw in verband met de voorgenomen vaststelling van een herziene modelovereenkomst inzake overdracht van materiaal en de wijziging van bijlage I bij het Verdrag met betrekking tot de uitbreiding van het toepassingsgebied van het multilateraal systeem voor toegang en verdeling van voordelen.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Het Internationaal Verdrag inzake plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw

Het Internationaal Verdrag inzake plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw (“het Verdrag”) heeft tot doel een mondiaal systeem in te stellen om landbouwers, kwekers en wetenschappers toegang te verschaffen tot plantgenetisch materiaal, om ervoor te zorgen dat de ontvangers de voordelen die voortvloeien uit het gebruik van deze genetische materialen delen en de enorme bijdrage erkennen die landbouwers leveren aan de diversiteit van de gewassen die de wereld voeden. Het Verdrag is op 29 juni 2004 in werking getreden.

De Europese Unie en al haar lidstaten zijn partij bij het Verdrag 1 .

Het bestuursorgaan

Het bestuursorgaan bestaat uit vertegenwoordigers van alle verdragsluitende partijen en heeft als hoofddoel de volledige toepassing van het Verdrag te bevorderen, met inbegrip van het verstrekken van beleidsadviezen over de uitvoering van het Verdrag.

Het bestuursorgaan houdt ten minste eens in de twee jaar regelmatig zitting. De besluiten worden bij consensus genomen, tenzij (bij consensus) wordt besloten een andere methode toe te passen om besluiten over bepaalde maatregelen te nemen. Voor wijzigingen van het Verdrag en de bijlagen daarbij is altijd een consensus vereist. Elke verdragsluitende partij heeft één stem en mag in de zittingen van het bestuursorgaan worden vertegenwoordigd door één afgevaardigde, die mag worden vergezeld door een plaatsvervanger, deskundigen en adviseurs. Er moet een quorum zijn, dat wordt gevormd door een meerderheid van afgevaardigden.

In een werkgroep van de Raad worden voor elke zitting van het bestuursorgaan gecoördineerde standpunten vastgesteld; zo nodig worden de details van deze standpunten ter plaatse aangepast. Voor elk bestuursorgaan wordt een verklaring van stemrechten aangenomen.

De beoogde handeling van het bestuursorgaan

Op 11-16 november 2019, tijdens zijn achtste zitting, zal het bestuursorgaan een resolutie aannemen over de modelovereenkomst inzake overdracht van materiaal, het multilateraal systeem voor toegang en verdeling van voordelen en bijlage I bij het Verdrag (“de beoogde handeling”).

Het doel van de beoogde handeling is de in artikel 12.4 van het Verdrag bedoelde modelovereenkomst inzake overdracht van materiaal te herzien en bijlage I bij het Verdrag te wijzigen, teneinde het toepassingsgebied van het in artikel 10 van het Verdrag bedoelde multilateraal systeem voor toegang en verdeling van voordelen uit te breiden tot de in die bijlage opgenomen plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw.

In artikel 23 van het Verdrag is bepaald dat wijzigingen van het Verdrag worden aangenomen bij consensus van de verdragsluitende partijen die aanwezig zijn op de zitting van het bestuursorgaan en dat deze van kracht worden tussen de verdragsluitende partijen die ze op de negentigste dag nadat twee derde van de verdragsluitende partijen de akten van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring hebben neergelegd, hebben bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd. Volgens artikel 24.2 van het Verdrag is artikel 23 van het Verdrag van toepassing op de wijziging van bijlagen.

De beoogde handeling zal overeenkomstig artikel 4 van het Verdrag bindend zijn voor de partijen, waarin is bepaald dat elke verdragsluitende partij ervoor zorgt dat haar wetten, voorschriften en procedures in overeenstemming zijn met haar verplichtingen overeenkomstig het Verdrag.

2. Namens de Unie in te nemen standpunt

In zijn vijfde zitting in 2013 heeft het bestuursorgaan resolutie 2/2013 aangenomen, waarbij een open ad-hocwerkgroep voor het verbeteren van het functioneren van het multilateraal systeem voor toegang en verdeling van voordelen werd opgericht, met als taak een reeks maatregelen te ontwikkelen die a) de betalingen van gebruikers en de bijdragen aan het Fonds voor de verdeling van voordelen op duurzame en voorspelbare wijze zullen verhogen, en b) het functioneren van het multilateraal systeem voor toegang en verdeling van voordelen zullen verbeteren met aanvullende maatregelen.

In resolutie 2/2017 werd de werkgroep verzocht criteria en opties uit te werken voor een mogelijke aanpassing van het toepassingsgebied van het multilateraal systeem voor toegang en verdeling van voordelen, met een pakket maatregelen om het multilateraal systeem te versterken: 1) een herziene modelovereenkomst inzake overdracht van materiaal, met speciale aandacht voor het abonneringssysteem; 2) een wijziging van bijlage I bij het Internationaal Verdrag om het toepassingsgebied van het multilateraal systeem voor toegang en verdeling van voordelen uit te breiden.

De open ad-hocwerkgroep voor het verbeteren van het functioneren van het multilateraal systeem voor toegang en verdeling van voordelen heeft tijdens zijn negende vergadering (17-21 juni 2019) overeenstemming bereikt over een voorstel voor een pakket maatregelen waarbij gelijktijdig de herziene modelovereenkomst inzake overdracht van materiaal en de wijziging van bijlage 1 worden vastgesteld, die ter bespreking en goedkeuring zullen worden voorgelegd aan de achtste zitting van het bestuursorgaan

De voorgestelde herziening van de modelovereenkomst inzake overdracht van materiaal houdt in dat verplichte betaling wordt geëist van de ontvangers van plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw in het kader van het multilateraal systeem, zodat nieuwe soorten kunnen worden ontwikkeld om een duurzaam inkomen voor het Fonds voor de verdeling van voordelen te ondersteunen. De verplichte betalingen moeten worden uitgevoerd door middel van een abonneringssysteem op basis van een percentage van de jaarlijkse omzet uit plantgenetische bronnen voor voedsel en landbouw. Dit systeem moet worden aangevuld met een eenmalige toegangsoptie voor incidentele gebruikers van het multilateraal systeem.

De voorgestelde wijziging van bijlage I bij het Verdrag houdt verband met de herziening van de modelovereenkomst inzake overdracht van materiaal en bestaat in een inhoudelijke uitbreiding van deze bijlage, die een bredere toegang tot plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw mogelijk maakt.

De Unie moet dit voorstel dan ook steunen, omdat het in overeenstemming is met het standpunt van de Unie. Daarom moet de Raad een besluit nemen met het oog op de vaststelling van het namens de Unie in te nemen standpunt op de achtste zitting van het bestuursorgaan ten aanzien van het voorstel tot wijziging.

Het voorstel tot wijziging vereist geen aanpassing van het recht van de Unie.

3. RECHTSGRONDSLAG

Procedurele rechtsgrondslag

1.

Beginselen


Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst.

Het begrip “handelingen met rechtsgevolgen” omvat handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen tevens instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die “beslissende invloed [hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt” 2 .

2.

Toepassing op het onderhavige geval


Het bestuursorgaan is een orgaan dat is opgericht krachtens een overeenkomst, te weten het Internationaal Verdrag inzake plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw.

De door het bestuursorgaan vast te stellen handeling is een handeling met rechtsgevolgen. De beoogde handeling zal overeenkomstig de artikelen 12.4, 23 en 24.2 van het Internationaal Verdrag inzake plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw volkenrechtelijk bindend zijn.

De beoogde handeling strekt niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van het Verdrag.

De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.

Materiële rechtsgrondslag

3.

Beginselen


De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU te nemen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt wordt ingenomen. Wanneer de beoogde handeling een tweeledige doelstelling heeft of bestaat uit twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoelstelling of overwegende component, terwijl de andere doelstelling of de andere component slechts ondergeschikt is, moet het overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU te nemen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is gelet op de hoofddoelstelling of de overwegende component.

Als een beoogde handeling tegelijkertijd meerdere onlosmakelijk met elkaar verbonden doelstellingen of componenten heeft, zonder dat de ene ondergeschikt is aan de andere, moet de materiële rechtsgrondslag van een besluit uit hoofde van artikel 218, lid 9, VWEU bij wijze van uitzondering de verschillende desbetreffende rechtsgrondslagen omvatten.

4.

Toepassing op het onderhavige geval


De beoogde handeling heeft doelstellingen en componenten op het gebied van landbouw en de bescherming van het milieu. Deze elementen van de beoogde handeling zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden, zonder dat het ene ondergeschikt is aan het andere.

Het voorgestelde besluit heeft derhalve de volgende artikelen als materiële rechtsgrondslag: Artikel 43, lid 2, VWEU en artikel 192, lid 1, VWEU.

Conclusie

De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 43, lid 2, VWEU en artikel 192, lid 1, VWEU, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.

4. BEKENDMAKING VAN DE BEOOGDE HANDELING

Aangezien de handeling van het bestuursorgaan bijlage I bij het Verdrag en de modelovereenkomst inzake overdracht van materiaal zal wijzigen, wordt zij na de vaststelling ervan bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.