Toelichting bij COM(2019)435 - Gedelegeerde handelingen van de Commissie onder Richtlijnen 2000/36/EG, 2001/110/EG, 2001/111/EG, 2001/112/EG en 2001/113/EG inzake zoetigheden

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

EUROPESE COMMISSIE

Brussel, 27.9.2019

COM(2019) 435 final

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

over de uitoefening van de bevoegdheid tot het vaststellen van gedelegeerde handelingen die aan de Commissie is toegekend bij Richtlijn 2000/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 juni 2000 inzake cacao- en chocoladeproducten voor menselijke consumptie, Richtlijn 2001/110/EG van de Raad van 20 december 2001 inzake honing, Richtlijn 2001/111/EG van de Raad van 20 december 2001 inzake bepaalde voor menselijke voeding bestemde suikers, Richtlijn 2001/112/EG van de Raad van 20 december 2001 inzake voor menselijke voeding bestemde vruchtensappen en bepaalde soortgelijke producten, Richtlijn 2001/113/EG van de Raad van 20 december 2001 inzake voor menselijke voeding bestemde vruchtenjam of -confituur, -gelei en -marmelade, alsmede kastanjepasta


Inhoudsopgave

1. Richtlijn 2000/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 juni 2000 inzake cacao- en chocoladeproducten voor menselijke consumptie    

1.1.    Inleiding    

1.2.    Rechtsgrondslag    

1.3.    Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie    

1.4.    Conclusies    

2. Richtlijn 2001/110/EG van de Raad van 20 december 2001 inzake honing    

2.1.    Inleiding    

2.2.    Rechtsgrondslag    

2.3    Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie    

2.4.    Conclusies    

3. Richtlijn 2001/111/EG van de Raad van 20 december 2001 inzake bepaalde voor menselijke voeding bestemde suikers    

3.1.    Inleiding    

3.2.    Rechtsgrondslag    

3.3.    Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie    

3.4.    Conclusies    

4. Richtlijn 2001/112/EG van de Raad van 20 december 2001 inzake voor menselijke voeding bestemde vruchtensappen en bepaalde soortgelijke producten    

4.1.    Inleiding    

4.2.    Rechtsgrondslag    

4.3.    Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie    

4.4.    Conclusies    

5. Richtlijn 2001/113/EG van de Raad van 20 december 2001 inzake voor menselijke voeding bestemde vruchtenjam of -confituur, -gelei en -marmelade, alsmede kastanjepasta    

5.1.    Inleiding    

5.2.    Rechtsgrondslag    

5.3.    Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie    

5.4.    Conclusies    


1.Richtlijn 2000/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 juni 2000 inzake cacao- en chocoladeproducten voor menselijke consumptie

Inleiding



Bij Richtlijn 2000/36/EG van het Europees Parlement en de Raad 1 worden omschrijvingen en gemeenschappelijke voorschriften vastgesteld met betrekking tot de samenstelling, de bereidingsspecificaties, de verpakking en de etikettering van cacao- en chocoladeproducten.

Bij artikel 5 van de richtlijn wordt de Commissie de bevoegdheid verleend om gedelegeerde handelingen vast te stellen ter aanpassing van de bepalingen in de delen C en D van bijlage I teneinde rekening te houden met de technologische vooruitgang en de ontwikkelingen in de betrokken internationale normen.

Rechtsgrondslag



Dit verslag is vereist krachtens artikel 6, lid 2. Overeenkomstig deze bepaling wordt de in artikel 5 bedoelde bevoegdheid tot vaststelling van gedelegeerde handelingen aan de Commissie verleend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 18 november 2013. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden vóór het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad uiterlijk drie maanden vóór het einde van elke termijn bezwaar tegen deze verlenging aantekent.

1.3.Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

De Commissie heeft geen gedelegeerde handelingen krachtens artikel 5 vastgesteld omdat de Commissie geen reden ziet om de delen C en D van bijlage I aan te passen. De Commissie is niet voornemens de bevoegdheid in de nabije toekomst uit te oefenen, maar er kan niet worden uitgesloten dat dit in de toekomst noodzakelijk zal zijn.

1.4.Conclusies

De bevoegdheid is niet uitgeoefend, omdat er geen sprake was van een wettelijke verplichting of noodzaak daartoe. Er kan echter niet worden uitgesloten dat het in de toekomst noodzakelijk zal zijn de bevoegdheden uit te oefenen.

2.Richtlijn 2001/110/EG van de Raad van 20 december 2001 inzake honing

Inleiding



Bij Richtlijn 2001/110/EG van de Raad 2 worden omschrijvingen en gemeenschappelijke voorschriften vastgesteld met betrekking tot de samenstelling en de belangrijkste aanduidingen op de verpakking van honing.

Bij artikel 4, lid 2, wordt de Commissie de bevoegdheid verleend om ter aanvulling van de richtlijn gedelegeerde handelingen vast te stellen in overeenstemming met artikel 6, teneinde eerlijke handelspraktijken te waarborgen, de belangen van de consument te beschermen en relevante analysemethoden in te voeren door kwantitatieve parameters vast te stellen met betrekking tot het volgende:

a) het criterium “voornamelijk” wat betreft de bloemen of planten waarvan de honing geheel of voor het grootste deel afkomstig is, zoals bedoeld na het eerste streepje van artikel 2, lid 2, onder b); en,

b) het minimale gehalte aan pollen in gefilterde honing waaruit vreemde anorganische of organische stoffen zijn verwijderd, zoals bedoeld in bijlage I, punt 2, onder b), viii).

2.2.    Rechtsgrondslag 

Dit verslag is vereist krachtens artikel 6, lid 2. Overeenkomstig deze bepaling wordt de in artikel 4, lid 2, bedoelde bevoegdheid tot vaststelling van gedelegeerde handelingen aan de Commissie verleend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 23 juni 2014. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden vóór het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad uiterlijk drie maanden vóór het einde van elke termijn bezwaar aantekent tegen deze verlenging.

2.3 Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

De Commissie heeft geen gedelegeerde handelingen vastgesteld krachtens artikel 4, lid 2, aangezien zij daartoe geen noodzaak ziet. De Commissie is niet voornemens de bevoegdheid in de nabije toekomst uit te oefenen, maar er kan niet worden uitgesloten dat dit in de toekomst noodzakelijk zal zijn.

2.4.Conclusies

De bevoegdheid is niet uitgeoefend, omdat er geen sprake was van een wettelijke verplichting of noodzaak daartoe. Er kan echter niet worden uitgesloten dat het in de toekomst noodzakelijk zal zijn de bevoegdheden uit te oefenen.

3.Richtlijn 2001/111/EG van de Raad van 20 december 2001 inzake bepaalde voor menselijke voeding bestemde suikers

Inleiding



Bij Richtlijn 2001/111/EG van de Raad 3 zijn voorschriften vastgesteld betreffende de voorwaarden voor de productie en het in de handel brengen van bepaalde voor menselijke voeding bestemde suikers.

Bij artikel 4 wordt de Commissie de bevoegdheid verleend om gedelegeerde handelingen vast te stellen ter aanpassing van deel B van de bijlage om rekening te houden met de technologische vooruitgang en de ontwikkelingen in de betrokken internationale normen.

Rechtsgrondslag



Dit verslag is vereist krachtens artikel 5, lid 2. Overeenkomstig deze bepaling wordt de in artikel 5 bedoelde bevoegdheid tot vaststelling van gedelegeerde handelingen aan de Commissie verleend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 18 november 2013. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden vóór het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad uiterlijk drie maanden vóór het einde van elke termijn bezwaar tegen deze verlenging aantekent.

3.3.Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

De Commissie heeft geen gedelegeerde handelingen vastgesteld krachtens artikel 5, aangezien zij geen noodzaak ziet tot het aanpassen van deel B van de bijlage. De Commissie is niet voornemens de bevoegdheid in de nabije toekomst uit te oefenen, maar er kan niet worden uitgesloten dat dit in de toekomst noodzakelijk zal zijn.

3.4.Conclusies

De bevoegdheid is niet uitgeoefend, omdat er geen sprake was van een wettelijke verplichting of noodzaak daartoe. Er kan echter niet worden uitgesloten dat het in de toekomst noodzakelijk zal zijn de bevoegdheden uit te oefenen.

4.Richtlijn 2001/112/EG van de Raad van 20 december 2001 inzake voor menselijke voeding bestemde vruchtensappen en bepaalde soortgelijke producten

Inleiding



Bij Richtlijn 2001/112/EG van de Raad 4 zijn gemeenschappelijke voorschriften vastgelegd met betrekking tot de samenstelling, het gebruik van gereserveerde benamingen, de bereidingsspecificaties en de etikettering van vruchtensappen en bepaalde soortgelijke producten.

Bij artikel 7 wordt de Commissie de bevoegdheid verleend om gedelegeerde handelingen vast te stellen om de bijlagen bij deze richtlijn, met uitzondering van bijlage I, deel I, en bijlage II, te wijzigen teneinde deze af te stemmen op de ontwikkelingen in de betrokken internationale normen en rekening te houden met de technologische vooruitgang.

Rechtsgrondslag



Dit verslag is vereist krachtens artikel 7 bis, lid 2. Overeenkomstig deze bepaling wordt de in artikel 7 bedoelde bevoegdheid tot vaststelling van gedelegeerde handelingen aan de Commissie verleend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 28 oktober 2013. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden vóór het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad uiterlijk drie maanden vóór het einde van elke termijn bezwaar tegen deze verlenging aantekent.

4.3.Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

De Commissie heeft op grond van artikel 7 één gedelegeerde handeling vastgesteld om rekening te houden met de technologische vooruitgang: Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1040/2014 van de Commissie 5 . Deze gedelegeerde handeling wijzigde bijlage I, deel II, punt 3, dat voorschriften bevat voor de toegestane behandelingen en stoffen, om het gebruik van plantaardige eiwitten uit tarwe, erwten of aardappelen toe te staan voor het klaren van sappen.

In overeenstemming met de consensus inzake gedelegeerde handelingen 6 zijn deskundigen van de lidstaten geraadpleegd in het kader van de deskundigengroep voor landbouwmarkten, met name over aspecten die onder de integrale-GMO-verordening vallen. De Commissie heeft Gedelegeerde Verordening (EU) 1040/2014 op 25 juli 2014 vastgesteld en het Europees Parlement en de Raad daarvan in kennis gesteld. Noch het Europees Parlement, noch de Raad heeft bezwaar aangetekend tegen de gedelegeerde verordening. Na het verstrijken van de termijn van twee maanden is Gedelegeerde Verordening (EU) 1040/2014 in het Publicatieblad van de Europese Unie, L 288, van 2 oktober 2014 gepubliceerd, en de gedelegeerde verordening is op 5 oktober 2014 in werking getreden.

De Commissie is op dit moment niet voornemens de bevoegdheid uit te oefenen, tenzij de technologische vooruitgang dit in de toekomst noodzakelijk maakt.

4.4.Conclusies

De Commissie heeft de aan haar gedelegeerde bevoegdheden correct uitgeoefend. Er kan niet worden uitgesloten dat het in de toekomst noodzakelijk zal zijn de bevoegdheden uit te oefenen.

5.Richtlijn 2001/113/EG van de Raad van 20 december 2001 inzake voor menselijke voeding bestemde vruchtenjam of -confituur, -gelei en -marmelade, alsmede kastanjepasta

Inleiding



Bij Richtlijn 2001/113/EG 7 worden de omschrijvingen en gemeenschappelijke voorschriften vastgesteld met betrekking tot de samenstelling, de bereidingsspecificaties en de etikettering van vruchtenjam of -confituur, vruchtengelei, vruchtenmarmelade en kastanjepasta.

Bij artikel 5 wordt de Commissie de bevoegdheid verleend om gedelegeerde handelingen vast te stellen ter aanpassing van bijlage II en bijlage III, deel B, om rekening te houden met de technologische vooruitgang en de ontwikkelingen in de betrokken internationale normen.

Rechtsgrondslag



Dit verslag is vereist krachtens artikel 6, lid 2. Overeenkomstig deze bepaling wordt de in artikel 5 bedoelde bevoegdheid tot vaststelling van gedelegeerde handelingen aan de Commissie verleend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 18 november 2013. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden vóór het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad uiterlijk drie maanden vóór het einde van elke termijn bezwaar tegen deze verlenging aantekent.

5.3.Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

De Commissie heeft geen gedelegeerde handelingen krachtens artikel 5 vastgesteld, omdat de Commissie geen noodzaak ziet om bijlage II of bijlage III, deel B, aan te passen. De Commissie is niet voornemens de bevoegdheid in de nabije toekomst uit te oefenen, maar er kan niet worden uitgesloten dat dit in de toekomst noodzakelijk zal zijn.

5.4.Conclusies

De bevoegdheid is niet uitgeoefend, omdat er geen sprake was van een wettelijke verplichting of noodzaak daartoe. Er kan echter niet worden uitgesloten dat het in de toekomst noodzakelijk zal zijn de bevoegdheden uit te oefenen.


De Commissie verzoekt het Europees Parlement en de Raad nota te nemen van dit verslag.

(1) Richtlijn 2000/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 juni 2000 inzake cacao- en chocoladeproducten voor menselijke consumptie (PB L 197 van 3.8.2000, blz. 19).
(2) Richtlijn 2001/110/EG van de Raad van 20 december 2001 inzake honing (PB L 10 van 12.1.2002, blz. 47).
(3) Richtlijn 2001/111/EG van de Raad van 20 december 2001 inzake bepaalde voor menselijke voeding bestemde suikers (PB L 10 van 12.1.2002, blz. 53).
(4) Richtlijn 2001/112/EG van de Raad van 20 december 2001 inzake voor menselijke voeding bestemde vruchtensappen en bepaalde soortgelijke producten (PB L 010 van 12.1.2002, blz. 58).
(5) Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1040/2014 van de Commissie van 25 juli 2014 tot wijziging van Richtlijn 2001/112/EG van de Raad inzake voor menselijke voeding bestemde vruchtensappen en bepaalde soortgelijke producten teneinde bijlage I aan te passen aan de technische vooruitgang (PB L 288 van 2.10.2014, blz. 1).
(6) Consensus inzake gedelegeerde handelingen uit 2011 (niet bekendgemaakt).
(7) Richtlijn 2001/113/EG van de Raad van 20 december 2001 inzake voor menselijke voeding bestemde vruchtenjam of -confituur, -gelei en -marmelade, alsmede kastanjepasta (PB L 10 van 12.1.2002, blz. 67).