Toelichting bij COM(2019)438 - Standpunt EU over een wijziging van Protocol 31 bij de EER-overeenkomst [Uitgebreide klimaatsamenwerking EU - IJsland - Noorwegen]

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Met het oog op de nodige rechtszekerheid en homogeniteit van de interne markt moet het Gemengd Comité van de EER alle relevante EU-wetgeving zo spoedig mogelijk na de vaststelling ervan in de EER-overeenkomst opnemen en het voor de EER-/EVA-staten mogelijk maken aan voor de EER relevante EU-acties of -programma's deel te nemen.

Het ontwerpbesluit van het Gemengd Comité van de EER (dat aan het voorstel voor een besluit van de Raad is gehecht) beoogt de wijziging van Protocol 31 bij de EER-overeenkomst betreffende “samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden”, teneinde samenwerking tussen de EER-/EVA-staten (in dit geval Noorwegen en IJsland) en de EU mogelijk te maken met het oog op de verwezenlijking van hun respectieve doelstellingen inzake de beperking van broeikasgassen tegen 2030 binnen het EER-kader.

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Het ontwerpbesluit van het Gemengd Comité in de bijlage is volledig verenigbaar met de doelstelling van de EER-overeenkomst om een voortdurende en evenwichtige versterking van de commerciële en economische betrekkingen tussen de overeenkomstsluitende partijen te bevorderen, met gelijke concurrentievoorwaarden, en de naleving van dezelfde regels, om een homogene Europese Economische Ruimte tot stand te brengen.

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

Het besluit van het Gemengd Comité is ook verenigbaar met andere beleidsterreinen van de Unie, met name via de doelstelling om de homogeniteit van de interne markt van de EU te beschermen.

1.

Rechtsgrondslag


, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

De wetgeving die in de EER-overeenkomst dient te worden opgenomen, is gebaseerd op artikel 191 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, in samenhang met artikel 218, lid 9.

Overeenkomstig artikel 1, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2894/94 van de Raad 1 houdende bepaalde wijzen van toepassing van de EER-overeenkomst stelt de Raad met betrekking tot dit soort besluiten op voorstel van de Commissie het standpunt van de Unie vast.

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Het voorstel is om de volgende reden in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel.

De doelstelling van dit voorstel, namelijk te zorgen voor de homogeniteit van de interne markt, kan niet voldoende door de lidstaten alleen worden verwezenlijkt en kan derhalve, gezien de gevolgen van de maatregelen, beter op het niveau van de Unie worden verwezenlijkt.

Evenredigheid

Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel gaat dit voorstel niet verder dan nodig is om de doelstelling te verwezenlijken.

Keuze van het instrument

Overeenkomstig artikel 98 van de EER-overeenkomst is voor een besluit van het Gemengd Comité van de EER gekozen. Het Gemengd Comité van de EER ziet toe op de doeltreffende uitvoering en werking van de EER-overeenkomst. Het neemt besluiten in de gevallen waarin de EER-overeenkomst voorziet.

3.

3. RESULTATEN VAN DE EVALUATIES ACHTERAF, RAADPLEGINGEN VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELINGEN


Niet van toepassing.

2.

Gevolgen voor de begroting



Er wordt voorgesteld Protocol 31 bij de EER-overeenkomst te wijzigen teneinde de EER-/EVA-staten in de gelegenheid te stellen deel te nemen aan het EU-kader. Er worden geen gevolgen voor de begroting verwacht.

4.

5. OVERIGE ELEMENTEN


Gedetailleerde toelichting bij de specifieke bepalingen van het voorstel

5.

5.1.Opname in Protocol 31


Richtlijn 2003/87/EG werd opgenomen in bijlage XX bij de EER-overeenkomst en Richtlijn 2018/410/EU tot wijziging zal in de bijlage worden opgenomen bij een afzonderlijk besluit van het Gemengd Comité.

Bij de Verordeningen (EU) 2018/841 en (EU) 2018/842 worden de voor elke staat toegestane emissieniveaus vastgesteld. Deze verordeningen regelen ook de toegang van elke staat tot flexibiliteitsmechanismen wat betreft de naleving van diens materiële verplichtingen en bepalen hoe rekening wordt gehouden met de emissie van broeikasgassen en de -verwijderingen door landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw. In de verordeningen wordt niet voorgeschreven met welke middelen de daarin vastgestelde doelstellingen moeten worden bereikt, en evenmin worden er rechten of plichten van marktdeelnemers in vastgesteld.

IJsland en Noorwegen zijn voornemens hun respectieve doelstellingen inzake de beperking van broeikasgassen tussen nu en 2030 te verwezenlijken door in het kader van de EER-overeenkomst de Verordeningen (EU) 2018/841 en (EU) 2018/842 en Richtlijn 2003/87 toe te passen en doeltreffend ten uitvoer te leggen. Overeenkomstig deel VI van de EER-overeenkomst, met inbegrip van artikel 78 van de EER-overeenkomst, biedt Protocol 31 bij de EER-overeenkomst de passende context voor een dergelijke samenwerking tussen de Unie en de EER-landen buiten de vier vrijheden.

De opname van de Verordeningen (EU) 2018/841 en (EU) 2018/842 in de EER-wetgeving door een wijziging van Protocol 31 bij de EER-overeenkomst heeft dezelfde wettelijke verplichtingen tot gevolg als de opname ervan in een bijlage bij de EER-overeenkomst. De naleving van de handelingen en bepalingen die zijn opgenomen in Protocol 31, kan door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA en door het EVA-Hof in dezelfde mate worden gecontroleerd en afgedwongen als wanneer deze in een bijlage waren opgenomen, mits de overeenkomstsluitende partijen daarmee instemmen. Daarom wordt voorgesteld om deel VII van de EER-overeenkomst van toepassing te laten zijn, d.w.z. de gewone procedures voor toezicht en geschillenbeslechting van de EER-overeenkomst.

Daarmee wordt echter geen verplichting geschapen om toekomstige handelingen erin op te nemen. Dit verschil is van belang voor IJsland en Noorwegen, omdat dit besluit tot samenwerking buiten de gebieden valt die de overeenkomstsluitende partijen bij de EER-overeenkomst in de EER-wetgeving moeten opnemen.

De opgenomen handelingen en bepalingen zijn niet van toepassing op Liechtenstein.

6.

5.2.Motiveringen en voorgestelde oplossingen - Verordening 2018/841


Artikel 6, lid 2 - periode voor omzetting:

Motivering:

Voor IJsland is consistent een omzettingsperiode van 50 jaar toegepast voor de boekhoudkundige verwerking van bebost land voor het UNFCCC, terdege gerechtvaardigd en gecontroleerd op grond van de IPCC-richtsnoeren.

Artikel 8, lid 7, procedure en termijnen voor de nationale boekhoudkundige plannen voor bosbouw:

Motivering:

Als gevolg van de opname van artikel 8, leden 7 en 8, van de LULUCF-verordening en de algemene aanpassingen van de toepassing van deel VII en van Protocol 1 bij de EER-overeenkomst, dienen de EVA-staten voorgestelde referentieniveaus in bij en wijzen zij deskundigen aan voor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, maar pas nadat het besluit van het Gemengd Comité in werking is getreden. Hieruit, en uit de voorgestelde algemene aanpassing inzake de raadplegingen van deskundigen, volgt dat de aangewezen deskundigen door de Europese Commissie en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA op dezelfde wijze worden geraadpleegd als de deskundigen van de lidstaten van de Europese Unie door de Commissie worden geraadpleegd.

De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA en de Europese Commissie werken samen, wisselen informatie uit en raadplegen elkaar overeenkomstig artikel 109 van en Protocol 1 bij de EER-overeenkomst. Indien zulks noodzakelijk is, delen de EVA-staten, gebaseerd op de technische evaluaties en eventuele technische aanbevelingen die uit deze procedure voortvloeien, hun herziene voorgestelde referentieniveaus voor bossen mee aan de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA. De referentieniveaus voor bossen van de EVA-staten die uit deze procedure voortvloeien, worden vastgesteld door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA en opgenomen in Protocol 31 bij de EER-overeenkomst bij een besluit van het Gemengd Comité, als aanpassingen van de gedelegeerde handelingen van de Commissie krachtens artikel 8, lid 8, van de LULUCF-verordening. Aangezien deze procedure niet formeel van start zal gaan voor dit besluit van het Gemengd Comité van kracht wordt, en aangezien de procedure krachtens artikel 8, leden 6 en 7, ettelijke maanden in beslag neemt, dient de uiterste datum in artikel 8, lid 7, voor de herziene voorgestelde referentieniveaus te worden aangepast zodat ook de EVA-staten en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA over voldoende tijd beschikken om deze procedure in nauwe samenwerking met de Europese Commissie af te ronden met betrekking tot de referentieniveaus voor bossen voor de EVA-staten.

De verplichting voor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA om de voorgestelde referentieniveaus voor bossen die door de EVA-staten werden medegedeeld, openbaar te maken, volgt niet expliciet uit de verplichting uit hoofde van artikel 109 van en Protocol 1 bij de EER-overeenkomst, en wordt derhalve expliciet vermeld in de voorgestelde aanpassing.

Artikel 13, lid 2, onder a) - verwijzing naar Verordening (EU) nr. 525/2013:

Motivering:

Bij artikel 13, lid 2, onder a), van Verordening (EU) 2018/841 worden de EU-lidstaten verplicht in hun krachtens artikel 4 van Verordening (EU) nr. 525/2013 ingediende strategie lopende of specifieke geplande maatregelen op te nemen voor de instandhouding of de uitbreiding, naargelang het geval, van putten en reservoirs uit bossen, teneinde de flexibiliteit voor beheerde bosgrond krachtens hetzelfde artikel te gebruiken. Aangezien het besluit van het Gemengd Comité alleen betrekking heeft op doelstellingen inzake de beperking van broeikasgassen tussen nu en 2030, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 525/2013 niet van toepassing op de EVA-staten. Om te garanderen dat de EVA-staten op gelijke voet met de EU-lidstaten gebruik kunnen maken van de flexibiliteit voor beheerde bosgrond, wordt met de voorgestelde aanpassing een vereiste voor de EVA-staten ingevoerd om gespecificeerde strategieën in te dienen voor hun sector landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw.

Artikel 15, lid 2 - informatie van de centrale administrateur aan de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA:

Motivering:

De voorgestelde aanpassing verduidelijkt de rol van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA ten opzichte van de centrale administrateur overeenkomstig de verordening inzake het Unieregister (Verordening (EU) nr. 389/2013 van de Commissie), zoals opgenomen en aangepast ten behoeve van de EER in punt 21ana van bijlage XX bij de EER-overeenkomst. Uit deze aanpassingen volgt dat indien het rekeningen betreft die binnen het rechtsgebied vallen van een EVA-staat, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA wordt ingeschakeld. De voorgestelde aanpassing is ook in overeenstemming met de rol van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA krachtens de algemene aanpassingen in dit besluit van het Gemengd Comité inzake de toepassing van deel VII en van Protocol 1 bij de EER-overeenkomst.

Bijlagen II, III, IV en VII - tabellen:

Motivering:

De relevante informatie over IJsland en Noorwegen moet in de bijlagen II, III, en VII worden opgenomen.

Bijlage IV, sectie A., onder g), vereist overeenstemming tussen het referentieniveau voor bossen en de prognosen die worden gerapporteerd overeenkomstig Verordening (EU) nr. 525/2013. Aangezien Verordening (EU) nr. 525/2013 niet in de EER-overeenkomst is opgenomen, waren IJsland en Noorwegen niet verplicht prognosen te rapporteren overeenkomstig Verordening (EU) nr. 525/2013. Er werden echter op vrijwillige basis prognosen gerapporteerd aan het Europees Milieuagentschap, en, wat betreft IJsland, eveneens in overeenstemming met de bilaterale overeenkomst tussen IJsland en de Europese Unie en haar lidstaten betreffende de deelname van IJsland aan de gezamenlijke nakoming van de verbintenissen van de Europese Unie, haar lidstaten en IJsland voor de tweede verbintenisperiode van het Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering 2 . Dit wordt verduidelijkt in de voorgestelde aanpassing van de bijlage.

Voor de periode 2026-2030 is een vergelijkbare aanpassing niet noodzakelijk, omdat Noorwegen en IJsland hun prognosen zullen rapporteren volgens artikel 18 van Verordening (EU) 2018/1999.

7.

5.3.Motiveringen en voorgestelde oplossingen - Verordening 2018/842


Artikel 4, lid 3 - vaststelling van referentiejaar 2005 ter berekening van het eindpunt 2030 van het traject van de verordening inzake de verdeling van de inspanningen (ESR-traject) voor de absolute emissieruimten:

Motivering:

De beperking van broeikasgasemissies tegen 2030 moet worden vastgesteld in verhouding tot de hoeveelheid onder Verordening 2018/842 vallende broeikasgasemissies die in 2005 is vastgesteld, met uitzondering van broeikasgasemissies die resulteren uit activiteiten die zijn genoemd in bijlage I bij Richtlijn 2003/87/EG (emissiehandelssysteem van de Europese Unie - ETS), en van geverifieerde broeikasgasemissies van installaties die in 2005 bestonden en pas na 2005 in het emissiehandelssysteem van de Europese Unie zijn opgenomen. Volgens overweging 18 van de verordening inzake de verdeling van de inspanningen moet de aanpak van Besluit nr. 406/2009/EG worden voortgezet, waarbij onder meer de jaarlijkse emissierechten voor 2020 als input moeten worden gebruikt. Aangezien Noorwegen en IJsland daar niet over beschikken, kunnen hun jaarlijkse emissierechten voor 2030 niet worden berekend volgens dezelfde methode als voor de EU-lidstaten. Om die reden moet artikel 4, lid 3, worden aangepast ter verduidelijking van de methode die moet worden gebruikt voor de vaststelling van de emissies voor het referentiejaar 2005 voor Noorwegen en IJsland, rekening houdend met de waarden van het emissiehandelssysteem van de Europese Unie die reeds in de overeenkomst zijn opgenomen. Dit zal ook de opname vereenvoudigen van de uitvoeringshandelingen waarmee de jaarlijkse emissierechten voor de jaren 2021-2030 worden berekend en bepaald.

Besluit nr. 152/2012 van het Gemengd Comité van de EER inzake het emissiehandelssysteem van de Europese Unie omvat de waarden van de EVA-staten voor stationaire emissiebronnen voor het jaar 2005 in het kader van het emissiehandelssysteem van de Europese Unie met ingang van 2013. Deze cijfers kunnen worden gebruikt om de emissies voor 2005 te berekenen die voortvloeien uit sectoren die worden bestreken door de richtlijn inzake het emissiehandelssysteem van de Europese Unie voor zover deze relevant zijn voor de verordening inzake de verdeling van de inspanningen.

Wat de EVA-staten betreft, worden de cijfers voor 2005 volgens het emissiehandelssysteem van de Europese Unie, waarmee rekening moet worden gehouden voor de vaststelling van de jaarlijkse emissierechten voor 2030 krachtens artikel 4, lid 3, uiteengezet in een aanhangsel dat na bijlage IV wordt toegevoegd.

8.

Artikel 6, lid 1 - aantal te annuleren emissierechten bij naleving van de verordening inzake het emissiehandelssysteem van de Europese Unie


Motivering:

In artikel 6, lid 1, wordt een annulering van in totaal maximaal 100 miljoen EU-ETS-emissierechten collectief in aanmerking genomen bij de beoordeling of zij hun verplichtingen uit hoofde van de verordening inzake de verdeling van de inspanningen zijn nagekomen. De maximale cijfers voor IJsland en Noorwegen moeten worden toegevoegd, zie de voorgestelde aanpassing vi).

Artikel 12, lid 2 - informatie van de centrale administrateur aan de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA:

Motivering:

De voorgestelde aanpassing verduidelijkt de rol van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA ten opzichte van de centrale administrateur overeenkomstig de verordening inzake het Unieregister (Verordening (EU) nr. 389/2013 van de Commissie), zoals opgenomen en aangepast ten behoeve van de EER in punt 21ana van bijlage XX bij de EER-overeenkomst. Uit deze aanpassingen volgt dat indien het rekeningen betreft die binnen het rechtsgebied vallen van een EVA-staat, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA wordt ingeschakeld. De voorgestelde aanpassing is ook in overeenstemming met de rol van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA krachtens de algemene aanpassingen in dit besluit van het Gemengd Comité inzake de toepassing van deel VII en van Protocol 1 bij de EER-overeenkomst.

Bijlagen I, II en III:

Motivering:

De relevante informatie over IJsland en Noorwegen moet in de bijlagen I, II, en III worden opgenomen. Dit stoelt op het beginsel van gelijke behandeling met de EU-lidstaten en strookt ook met de redenering van de Commissie zoals uiteengezet in het voorstel inzake het emissiehandelssysteem van de Europese Unie (COM(2016) 482 final, blz.

3) en de onderliggende effectbeoordeling.

9.

5.4.Motiveringen en voorgestelde oplossingen - Verordening (EU) 2018/1999


Aanpassingen i) en ii) - relevante artikelen en hun toepassing:

Motivering:

Bij Verordening (EU) 2018/1999 wordt een governancemechanisme ingesteld teneinde de verwezenlijking te garanderen van de doelstellingen voor 2030 en op de lange termijn van de energie-unie volgens de Overeenkomst van Parijs inzake klimaatverandering. Verordening (EU) 2018/1999 is een onderdeel van het pakket “Schone energie voor alle Europeanen”. De EER-relevantie van Verordening (EU) 2018/1999 zal worden geëvalueerd overeenkomstig de standaardprocedures van de EER. Dit zal geschieden in het kader van de evaluatie van het pakket “Schone energie voor alle Europeanen”.

Verordening (EU) 2018/1999 omvat plannings- en rapportagevereisten die de verbintenissen bestrijken van Verordening (EU) 2018/841 en Verordening (EU) 2018/842. Deze vereisten vervangen onder meer Verordening (EU) nr. 525/2013, die niet in de EER-overeenkomst is opgenomen.

Het toepassingsgebied van het besluit van het Gemengd Comité is beperkt tot de wetgeving die van belang is voor de tenuitvoerlegging van de doelstellingen inzake de beperking van broeikasgassen tussen nu en 2030 van respectievelijk IJsland en Noorwegen. Verordening (EU) 2018/1999 omvat bepalingen die betrekking hebben op nationale geïntegreerde energie- en klimaatplannen en geïntegreerde energie- en klimaatvoortgangsverslagen. Deze bepalingen gaan verder dan het toepassingsgebied van het besluit van het Gemengd Comité aangezien zij ook de planning en rapportage bestrijken van de energiedoelstellingen en andere doelstellingen in de vijf dimensies van de energie-unie. Om die reden worden deze bepalingen niet opgenomen in het besluit van het Gemengd Comité.

IJsland en Noorwegen verbinden er zich echter op vrijwillige basis toe om nationale plannen op te stellen met de beleidsmaatregelen om te voldoen aan de verplichtingen van Verordening (EU) 2018/841 en Verordening (EU) 2018/842 die in Protocol 31 zijn opgenomen bij het besluit van het Gemengd Comité. De plannen zullen uiterlijk op 31 december 2019 aan de EU-lidstaten, de Commissie en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA worden meegedeeld. Dit staat in de verklaring inzake nationale plannen in verband met Besluit nr. [onderhavig besluit] van het Gemengd Comité door IJsland en Noorwegen.

Met het oog op het opzetten van een transparante en consistente controle, rapportage en naleving van de verplichtingen die zijn aangegaan via het besluit van het Gemengd Comité, wordt voorgesteld de bepalingen van Verordening (EU) 2018/1999 die essentieel zijn voor de tenuitvoerlegging van de Verordeningen (EU) 2018/841 en (EU) 2018/842, erin op te nemen. Deze opname laat de evaluatie van de EER-relevantie van Verordening (EU) 2018/1999 onverlet. De essentiële bepalingen van Verordening (EU) 2018/1999 moeten op een begrijpelijke en wettelijk correcte wijze worden opgenomen. Er wordt voorgesteld dit op een wijze te doen die vergelijkbaar is met die voor de opname in Protocol 47 bij de EER-overeenkomst van bepalingen betreffende de handel in wijn uit EU-handelingen inzake een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten. Dit betekent dat een lijst moet worden opgesteld van de artikelen van Verordening (EU) 2018/1999 die van toepassing zijn. Een aantal bepalingen zal licht moeten worden gewijzigd om te passen bij het toepassingsgebied van het besluit van het Gemengd Comité, terwijl andere bepalingen ongewijzigd zullen worden opgenomen.

De opgenomen artikelen zullen een volledige rapportage garanderen van broeikasgasinventarissen, -beleidsmaatregelen, en -prognosen.

Daarnaast worden een aantal essentiële artikelen opgenomen voor het uitvoeren van alomvattende controles overeenkomstig de Verordeningen (EU) 2018/841 en (EU) 2018/842 met het oog op de naleving.

In artikel 2 wordt een lijst met definities opgenomen die van toepassing zijn voor Verordening (EU) 2018/1999. De opgenomen definities zijn deze welke relevant zijn voor de tenuitvoerlegging van de Verordeningen (EU) 2018/841 en (EU) 2018/842. Een aantal van de opgenomen definities betreft ook onderwerpen die buiten het toepassingsgebied van het besluit vallen. De aanpassing beperkt de toepassing van de definities tot het toepassingsgebied van het besluit van het Gemengd Comité.

Artikel 26, lid 4 - broeikasgasinventarisgegevens:

Motivering:

Bij artikel 26, lid 4, wordt een verplichting voor de lidstaten ingesteld om bij het secretariaat van het UNFCCC nationale inventarissen in te dienen. De indiening van dergelijke verslagen is een verplichting in het kader van het UNFCCC. IJsland en Noorwegen zijn onafhankelijke partijen bij het UNFCCC. IJsland en Noorwegen zullen overeenkomstig hun respectieve verbintenissen in het kader van het UNFCCC nationale inventarissen indienen.

Aangezien de definitieve broeikasgasinventarisgegevens die jaarlijks uiterlijk op 15 april bij het UNFCCC worden gerapporteerd, van essentieel belang zijn voor de naleving van de Verordeningen (EU) 2018/841 en (EU) 2018/842, garandeert de aanpassing dat IJsland en Noorwegen de gerapporteerde gegevens op dezelfde dag als de lidstaten ook bij de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA indienen.

Artikel 41 - samenwerking lidstaten - Europese Unie:

Motivering:

In artikel 41 wordt de samenwerking geregeld tussen de lidstaten en de Unie met betrekking tot de volledige reikwijdte van de verplichtingen die door Verordening (EU) 2018/1999 worden bestreken. De aanpassing garandeert dat deze samenwerking wordt beperkt tot het toepassingsgebied van het besluit van het Gemengd Comité.

Artikel 42 - bijstand door het Europees Milieuagentschap:

Motivering:

In artikel 42 wordt bepaald dat het Europees Milieuagentschap de Commissie bijstaat in haar werkzaamheden met betrekking tot de artikelen 15 tot en met 21, 26, 28 en 29, 37 tot en met 39, en 41. De aanpassing garandeert dat deze bijstand wordt beperkt tot het toepassingsgebied van het besluit van het Gemengd Comité.

10.

5.5.Motiveringen en voorgestelde oplossingen - Verordening (EU) nr. 525/2013


Artikel 7 en artikel 19, leden 1 en 3 - inventarisgegevens en uitgebreide beoordeling:

Motivering:

Om de uitgebreide beoordeling volgens artikel 4, lid 3, van Verordening (EU) 2018/842 in 2020 uit te voeren, is het noodzakelijk bepaalde onderdelen van twee artikelen uit Verordening (EU) nr. 525/2013 op te nemen. Met ingang van 1 januari 2021 wordt Verordening (EU) nr. 525/2013 bij Verordening (EU) 2018/1999 ingetrokken, hetgeen betekent dat de rapportageverplichtingen uit hoofde van Verordening (EU) 2018/1999 vóór 2021 niet zullen gelden voor IJsland en Noorwegen. Het is derhalve noodzakelijk bepaalde onderdelen van twee artikelen uit Verordening (EU) nr. 525/2013 op te nemen, teneinde een verplichting in te stellen om in 2020 de vereiste inventarisgegevens te verstrekken en de uitgebreide beoordeling te ondergaan.

De noodzakelijke artikelen worden opgenomen in het besluit van het Gemengd Comité bij wege van een lijst die aangeeft welke artikelen van toepassing zijn. Alleen die onderdelen van de artikelen die betrekking hebben op de tenuitvoerlegging van Verordening (EU) 2018/842, zijn van toepassing. IJsland en Noorwegen zijn verplicht de relevante gegevens voor de uitgebreide beoordeling als bedoeld in artikel 4, lid 3, van Verordening (EU) 2018/842 voor het jaar 2020 te verstrekken. Voorts zal de opname van artikel 19, leden 1 en 3, garanderen dat de uitgebreide beoordeling zal worden verricht overeenkomstig de procedures die in bedoelde leden worden vastgesteld.

De bepalingen zijn slechts van toepassing voor zover zij betrekking hebben op de tenuitvoerlegging van Verordening (EU) 2018/842.

11.

5.6.Motiveringen en voorgestelde oplossingen - Uitvoeringsverordening 749/2014


De artikelen 3 tot en met 5, 7 tot en met 10, 12 tot en met 14, 16, 29, 32 tot en met 34, 36 en 37, de bijlagen I tot en met VIII, en tabel 2 van bijlage XVI:

Motivering:

Aangezien de artikelen 7 en 19, leden 1 en 3, van Verordening (EU) nr. 525/2013 worden opgenomen met het oog op de uitgebreide beoordeling overeenkomstig artikel 4, lid 3, van Verordening (EU) 2018/842, is het ook noodzakelijk de uitvoeringsartikelen op te nemen van Uitvoeringsverordening 749/2014 inzake de structuur, de indeling, de indieningsprocedure en de beoordeling van de informatie die door de lidstaten is verstrekt op grond van Verordening (EU) nr. 525/2013.

De bepalingen zijn slechts van toepassing voor zover zij betrekking hebben op de tenuitvoerlegging van Verordening (EU) 2018/842.

5.7.Motivering en voorgestelde oplossingen - Algemene aanpassingen (toepassing van deel VII en Protocol 1 bij de EER-overeenkomst, verwijzingen naar EU-handelingen, deelname aan het Comité, advies van deskundigen, bijstand door het Europees Milieuagentschap en niet-toepassing op Liechtenstein)

Motivering:

Aangezien uit artikel 79, lid 3, volgt dat deel VII - Institutionele bepalingen - van de EER-overeenkomst slechts van toepassing is op deel VI en Protocol 31 van de EER-overeenkomst wanneer daarin uitdrukkelijk is voorzien, en aangezien alleen uitdrukkelijk is voorzien in de toepassing van de bepalingen inzake de besluitvorming (vgl. artikel 98), wordt aanpassing b) voorgesteld om te garanderen dat deel VII wordt toegepast en aldus toezicht en handhaving worden verzekerd door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA en het EVA-Hof zoals hierboven is uiteengezet in verband met de opname in Protocol 31.

Aangezien Protocol 1 betreffende horizontale aanpassingen bij de EER-overeenkomst in beginsel alleen van toepassing is op de bepalingen van de handelingen die in de bijlagen bij de EER-overeenkomst worden genoemd, wordt aanpassing c) voorgesteld om Protocol 1 ook van toepassing te laten zijn op de bepalingen van de handelingen die in Protocol 31 worden genoemd, door hun opname via het besluit van het Gemengd Comité.

De bepalingen van de handelingen die worden opgenomen in Protocol 31 via het besluit van het Gemengd Comité, hebben ook betrekking op wetgeving, handelingen, regelgeving en beleidsmaatregelen van Europa of de EU die niet deel uitmaken van de EER-overeenkomst. Er wordt een aanpassing d) voorgesteld om te verduidelijken dat deze bepalingen alleen van toepassing zijn in de mate dat en in de vorm waarin zij in de EER-overeenkomst zijn opgenomen.

De deelname van de EVA-staten aan het Comité klimaatverandering en de raadpleging van deskundigen uit EVA-staten op dezelfde grondslag als die uit EU-lidstaten zijn noodzakelijk om de samenwerking waarin het besluit van het Gemengd Comité voorziet, te doen werken. Bijvoorbeeld is, zoals hierboven uiteengezet in verband met de voorgestelde aanpassing van artikel 8, lid 7, van Verordening (EU) 2018/271 (LULUCF) met betrekking tot de vaststelling van nationale boekhoudplannen voor bossen en referentieniveaus voor bossen, de raadpleging van deskundigen uit de EVA-staten noodzakelijk om de noodzakelijke input, overleg en samenwerking te garanderen en daardoor een uniforme tenuitvoerlegging en toepassing van de bepalingen van de handelingen die zijn opgenomen in Protocol 31 bij onderhavig besluit van het Gemengd Comité. De voorgestelde aanpassingen e) en f) garanderen deze deelname en dit overleg ook op dit vlak.

Aangezien de bepalingen van deel VII van de EER-overeenkomst van toepassing zullen zijn, zal de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA de naleving nagaan door IJsland en Noorwegen van hun verplichtingen uit hoofde van het besluit van het Gemengd Comité. De voorgestelde aanpassing g) garandeert dat het Europees Milieuagentschap de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA bijstaat in haar verplichtingen uit hoofde van het besluit, zoals het verrichten van de uitgebreide beoordeling en het uitvoeren van kwaliteitsborging op de informatie die wordt gerapporteerd door IJsland en Noorwegen.

Aangezien alleen IJsland en Noorwegen zullen deelnemen aan de uitgebreide samenwerking waarin is voorzien bij het besluit van het Gemengd Comité, wordt bij de voorgestelde aanpassing h) bepaald dat deze niet van toepassing is op Liechtenstein.