Toelichting bij COM(2019)482 - Proposal for a COUNCIL DECISION on the EU's position within the Joint Committee established by the Regional Convention on pan-Euro-Mediterranean preferential rules of origin

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Onderwerp van het voorstel

Dit voorstel betreft het besluit tot bepaling van het namens de Unie in het Gemengd Comité van de Regionale Conventie betreffende de pan-Euro-mediterrane preferentiële oorsprongsregels (hierna “het Gemengd Comité PEM” genoemd) in te nemen standpunt met betrekking tot de voorgenomen vaststelling van een besluit van het Gemengd Comité PEM tot wijziging van de conventie

2. Achtergrond van het voorstel

2.1.Regionale Conventie betreffende de pan-Euro-mediterrane preferentiële oorsprongsregels

De Regionale Conventie betreffende de pan-Euro-mediterrane preferentiële oorsprongsregels bevat bepalingen over de oorsprong van goederen die op grond van de desbetreffende overeenkomsten tussen de partijen worden verhandeld.

Op grond van het systeem van pan-Euro-mediterrane cumulatie van de oorsprong mag diagonale cumulatie worden toegepast tussen de 26 partijen bij de conventie, namelijk de Europese Unie, IJsland, Liechtenstein, Noorwegen, Zwitserland, Algerije, Egypte, Israël, Jordanië, Libanon, Marokko, Palestina 1 , Syrië, Tunesië, Turkije, Albanië, Bosnië en Herzegovina, Kroatië, Noord-Macedonië, Montenegro, Servië, Kosovo 2 , de Faeröer, de Republiek Moldavië, Georgië en Oekraïne. Dit systeem vormt een multilateraal kader van oorsprongsregels voor een netwerk van vrijhandelsovereenkomsten en vindt toepassing zonder afbreuk te doen aan de beginselen die in de desbetreffende overeenkomsten zijn vastgelegd. De conventie is voor de Unie op 1 mei 2012 in werking getreden.

De Europese Unie is partij bij de overeenkomst 3 .

2.2.HET GEMENGD COMITÉ PEM

Het bij artikel 3, lid 1, van de conventie opgerichte Gemengd Comité PEM stelt wijzigingen van de conventie vast en ziet toe op de correcte uitvoering ervan. In overeenstemming met artikel 12 van het reglement van orde van het Gemengd Comité PEM worden besluiten van het comité aangenomen met eenparigheid van stemmen van de partijen waarvoor de conventie in werking is getreden en die op de vergadering van het comité aanwezig of vertegenwoordigd zijn.

De partijen waarvoor de conventie in werking is getreden, hebben stemrecht. Iedere partij heeft één stem.

2.3.De beoogde handeling van het Gemengd Comité PEM

Het proces om de conventie te wijzigen, is in 2012 van start gegaan en is uitgevoerd door een werkgroep die ten minste tweemaal per jaar is bijeengekomen. Tijdens dit proces zijn de lidstaten via verschillende fora (groep douanedeskundigen - afdeling oorsprong, Raadsgroep douane-unie, comité handelspolitiek) regelmatig bij de werkzaamheden betrokken.

Het Gemengd Comité PEM zal op zijn 9e vergadering van 27 november 2019 een besluit vaststellen betreffende de wijziging van de conventie (“de beoogde handeling”).

De beoogde handeling strekt ertoe de oorsprongsregels te wijzigen om deze beter aan de economische realiteit aan te passen. De beoogde handeling zal voor de partijen bindend zijn overeenkomstig artikel 4, lid 3, waarin het volgende is bepaald: “Het Gemengd Comité stelt bij besluit wijzigingen op de conventie, ook van de aanhangsels, vast.” In artikel 4, lid 3, laatste zin, is het volgende bepaald: “De in dit lid bedoelde besluiten worden door de partijen bij de overeenkomst ten uitvoer gelegd overeenkomstig hun eigen wetgeving.”

De wijzigingen van de conventie moeten van toepassing worden op 1 januari 2021. De datum waarop de wijzigingen daadwerkelijk ten uitvoer worden gelegd, zal misschien echter moeten worden aangepast om rekening te houden met de noodzakelijke interne procedures die andere partijen voor deze datum moeten doorlopen.

3. Namens de Unie in te nemen standpunt

De voorgestelde wijzigingen van de conventie bieden op verschillende punten extra flexibiliteit en modernisering, aansluitend bij datgene waarover de Unie reeds overeenstemming heeft bereikt in andere recente overeenkomsten (de Brede Economische en Handelsovereenkomst tussen de EU en Canada (CETA), de vrijhandelsovereenkomst tussen de EU en Vietnam, de economische partnerschapsovereenkomst tussen de EU en Japan, de economische partnerschapsovereenkomst tussen de EU en de Ontwikkelingsgemeenschap van Zuidelijk Afrika) of preferentiële regelingen (SAP). De verbeteringen voorzien in de invoering van regels die door de bank genomen flexibeler en eenvoudiger zijn, waardoor EU-bedrijven ze gemakkelijker kunnen naleven en hun exportpositie kunnen versterken. De gewijzigde tekst laat de institutionele bepalingen van de huidige conventie onverlet.

3.1.Nadere informatie over de gewijzigde oorsprongsregels

(a)Afwijkende bepalingen

De gewijzigde conventie codificeert en introduceert meer transparantie in de huidige praktijk waarbij partijen bilateraal regels kunnen overeenkomen die afwijken van de gemeenschappelijke regels van de conventie, namelijk door te eisen dat kennis wordt gegeven van dergelijke afwijkende bepalingen (artikel 1, lid 3). De reeds bestaande afwijkingen blijven gelden en vallen niet onder de kennisgevingsverplichting (artikel 1, lid 2).

(b)Geheel en al verkregen producten – voorwaarden inzake “schepen”

De zogenaamde voorwaarden inzake schepen in de gewijzigde regels zijn eenvoudiger en zorgen voor meer flexibiliteit (artikel 3, lid 2). In vergelijking met de huidige tekst zijn bepaalde voorwaarden geschrapt (d.w.z. specifieke eisen voor de bemanning); andere zijn gewijzigd met het oog op een verdere versoepeling (d.w.z. eigendom).

(c)Toereikende be- of verwerking – op basis van gemiddelden

Met de gewijzigde regels kan de exporteur de douaneautoriteiten toestemming vragen om de prijs af fabriek en de waarde van niet-oorsprongsmaterialen te mogen berekenen op basis van een gemiddelde om rekening te houden met schommelingen in kosten en wisselkoersen (artikel 4, leden 3-6). Dit moet exporteurs meer voorspelbaarheid bieden.

(d)Tolerantie

De huidige tolerantie is vastgesteld op 10 % in waarde van de prijs af fabriek van het product (artikel 5) .

De voorgestelde tekst voorziet voor landbouwproducten in een tolerantie van 15 % van het nettogewicht van het product en voor industrieproducten in een tolerantie van 15 % in waarde van de prijs af fabriek van het product (artikel 5).

Met de tolerantie in gewicht wordt een objectiever criterium ingevoerd en een drempel van 15 % zou voldoende soepelheid moeten bieden. Dit zorgt er ook voor dat internationale prijsschommelingen van grondstoffen een effect hebben op de oorsprong van landbouwproducten.

(e)Cumulatie

In de voorgestelde tekst (artikel 7) wordt de diagonale cumulatie voor alle producten behouden. Verder voorziet de tekst in een veralgemeende volledige cumulatie voor alle producten, met uitzondering van textiel en kleding van de hoofdstukken 50 tot en met 63 van het geharmoniseerde systeem (GS).

Voor producten van de GS-hoofdstukken 50 tot en met 63 voorziet de tekst in bilaterale volledige cumulatie. Tot slot zullen de partijen bij de conventie over de mogelijkheid beschikken om overeen te komen dat de veralgemeende volledige cumulatie ook voor producten van de GS-hoofdstukken 50 tot en met 63 geldt.

(f)Gescheiden boekhouding

Volgens de huidige regels (artikel 20) kunnen de douaneautoriteiten het gebruik van een gescheiden boekhouding toestaan wanneer “het aanzienlijke kosten of materiële moeilijkheden met zich brengt om afzonderlijke voorraden aan te houden”. De gewijzigde regel (artikel 12) bepaalt dat de douaneautoriteiten het gebruik van een gescheiden boekhouding mogen toestaan indien “zowel van oorsprong als niet van oorsprong zijnde onderling vervangbare materialen worden gebruikt”.

Een exporteur zal bij het aanvragen van een vergunning voor een gescheiden boekhouding niet langer moeten motiveren dat het aanhouden van afzonderlijke voorraden aanzienlijke kosten of materiële moeilijkheden met zich brengt; het zal volstaan om aan te geven dat onderling vervangbare materialen worden gebruikt.

In het geval van suiker, als een materiaal of als een eindproduct, zullen de van oorsprong en niet van oorsprong zijnde voorraden niet langer fysiek gescheiden moeten worden gehouden.

(g)Territorialiteitsbeginsel

Volgens de huidige regels (artikel 11) mogen bepaalde be- of verwerkingen onder bepaalde voorwaarden buiten het grondgebied plaatsvinden, behalve voor producten van de GS-hoofdstukken 50 tot en met 63. In de voorgestelde regels (artikel 13) wordt textiel niet langer van deze mogelijkheid uitgesloten.

(h)Niet-wijziging

De voorgestelde regel inzake niet-wijziging (artikel 14) voorziet in een versoepeling voor het verkeer van oorsprongsproducten tussen de partijen. Dit moet voorkomen dat producten waarvan de oorsprong niet ter discussie staat, worden uitgesloten van het voordeel van het preferentiële tarief bij invoer, omdat niet is voldaan aan de formele vereisten van de bepaling inzake rechtstreeks vervoer.

(i)Verbod op teruggave of vrijstelling van douanerechten

Volgens de huidige regels (artikel 14) is het algemene beginsel van verbod op teruggave van toepassing op materialen die worden gebruikt bij de vervaardiging van om het even welk product. In de gewijzigde regels (artikel 16) wordt het verbod afgeschaft voor alle producten, met uitzondering van materialen die worden gebruikt bij de vervaardiging van producten die onder het toepassingsgebied van de GS-hoofdstukken 50 tot en met 63 vallen (textiel en kleding). De tekst voorziet echter ook in enkele uitzonderingen op het verbod op teruggave van douanerechten voor deze producten.

(j)Bewijs van oorsprong

De gewijzigde regels (artikel 17, lid 1) voorzien in één type bewijs van oorsprong (EUR.1 of oorsprongsverklaring) in plaats van de bestaande dubbele aanpak met EUR.1 en EUR-MED, waardoor het systeem aanzienlijk wordt vereenvoudigd. Omdat fouten als gevolg van complexe regels zo worden vermeden, moet dit voor een betere naleving door de marktdeelnemers zorgen en het beheer door de douaneautoriteiten vergemakkelijken. Bovendien zou dit geen invloed mogen hebben op de mogelijkheid om oorsprongsbewijzen te controleren, die onveranderd blijft.

Met de gewijzigde regels (artikel 17, lid 3) wordt ook voorzien in de mogelijkheid om overeen te komen dat een systeem van geregistreerde exporteurs (REX) wordt toegepast. Deze in een gemeenschappelijke databank geregistreerde exporteurs zullen zelf attesten van oorsprong moeten opstellen buiten het kader van de procedure van toegelaten exporteurs. Het attest van oorsprong zal dezelfde juridische waarde hebben als de oorsprongsverklaring of het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1. De gewijzigde regels voorzien ook in de mogelijkheid om in de toekomst gebruik te maken van elektronisch afgegeven certificaten van oorsprong (artikel 17, lid 4).

(k)Geldigheid van een bewijs van oorsprong

Er wordt voorgesteld om de geldigheidsduur van een bewijs van oorsprong te verlengen van vier tot tien maanden (artikel 23). Ook dit moet het verkeer van oorsprongsproducten tussen de partijen helpen te versoepelen.

3.2.Nadere informatie over de gewijzigde lijstregels

1.

3.2.1.Landbouwproducten


(a)Waarde en gewicht

De limiet van niet-oorsprongsmaterialen werd alleen uitgedrukt in waarde. De nieuwe drempels zijn uitgedrukt in gewicht om prijsschommelingen en wisselkoersschommelingen te vermijden (bv. ex hoofdstukken 19, 20, 2105 en 2106) en tegelijk worden bepaalde limieten voor suiker geschrapt (bv. hoofdstuk 8 of GS 2202).

Met de gewijzigde regels is de gewichtsdrempel verhoogd (van 20 % tot 40 %) en is voor een aantal posten de mogelijkheid geboden om te kiezen tussen waarde of gewicht. De wijziging heeft met name betrekking op de GS-hoofdstukken en -posten ex-1302, 1704 (keuzeregel gewicht of waarde), 18 (1806: keuzeregel gewicht of waarde), 1901.

(b)Aanpassing aan inkooppatronen

Voor andere landbouwproducten (d.w.z. plantaardige oliën, noten, tabak) is voorzien in flexibelere regels die zijn aangepast aan de economische realiteit, met name voor de GS-hoofdstukken 14, 15, 20 (met inbegrip van post 2008), 23 en 24. De gewijzigde regels zorgen voor een evenwicht tussen regionale en mondiale toelevering (GS-hoofdstukken 9 en 12). De regels zijn ook vereenvoudigd (minder uitzonderingen) in de GS-hoofdstukken 4, 5, 6, 8, 11 en ex 13.

2.

3.2.2.Industrieproducten (behalve textiel)


Het voorgestelde compromis bevat aanzienlijke veranderingen ten opzichte van de huidige regels:

- voor een aantal producten bevatte de huidige regel voor het hoofdstuk een dubbele cumulatieve voorwaarde. Dit wordt nu één enkele voorwaarde (GS-hoofdstukken 74, 75, 76, 78 en 79);

- een groot aantal specifieke regels die afwijken van de regel voor het hoofdstuk, zijn geschrapt (GS-hoofdstukken 28, 35, 37, 38 en 83). Deze horizontalere benadering is overzichtelijker voor de marktdeelnemers en de douanediensten;

- aan de huidige regel voor het hoofdstuk wordt een keuzeregel toegevoegd die de exporteur meer alternatieven biedt om aan het oorsprongscriterium te voldoen (hoofdstukken 27, 40, 42, 44, 70 en 83, 84 en 85).

Al deze wijzigingen hebben geleid tot geactualiseerde en gemoderniseerde lijstregels, waardoor producten in het algemeen gemakkelijker kunnen voldoen aan de voorwaarden om de oorsprong te verkrijgen. De bovengenoemde mogelijkheid om gebruik te maken van gemiddelden over een bepaalde periode, kan voor de exporteurs bovendien een verdere vereenvoudiging met zich brengen.

3.

3.2.3.Textiel


Wat textiel en kleding betreft, is voorzien in nieuwe opties met betrekking tot passieve veredeling en toleranties. Voor deze producten is ook voorzien in nieuwe oorsprongverlenende processen, met name voor weefsels die daardoor gemakkelijker beschikbaar kunnen komen. Tot slot zal de volledige bilaterale cumulatie ook op deze producten van toepassing zijn. Met deze cumulatie zal bij het productieproces in de cumulatiezone rekening kunnen worden gehouden met de be- en verwerking van textielstoffen (d.w.z. weven, spinnen enz.).

De wijzigingen van de conventie zullen van toepassing worden op 1 januari 2021 (of op de door het Gemengd Comité PEM overeen te komen datum) tussen de partijen die deze wijzigingen van de conventie, of de verwijzing ernaar, in hun oorsprongsprotocollen hebben opgenomen.

4. Rechtsgrondslag

4.1.Procedurele rechtsgrondslag

4.

4.1.1.Beginselen


Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.

Het begrip “handelingen met rechtsgevolgen” omvat tevens handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen tevens instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die "beslissende invloed [hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt" 4 .

5.

4.1.2.Toepassing op het onderhavige geval


Het Gemengd Comité PEM is een lichaam dat is opgericht krachtens een overeenkomst, te weten de Regionale Conventie betreffende de pan-Euro-mediterrane preferentiële oorsprongsregels.

De door het Gemengd Comité PEM vast te stellen handeling is een handeling met rechtsgevolgen. De beoogde handeling zal overeenkomstig artikel 4 van de Regionale Conventie betreffende de pan-Euro-mediterrane preferentiële oorsprongsregels uit hoofde van het volkenrecht bindend zijn.

De beoogde handeling strekt niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst.

De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.

4.2.Materiële rechtsgrondslag

6.

4.2.1.Beginselen


De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU te nemen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt moet worden ingenomen.

7.

4.2.2.Toepassing op het onderhavige geval


De doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling hebben in de eerste plaats betrekking op het gemeenschappelijk handelsbeleid.

De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 207, lid 3, en artikel 207, lid 4, eerste alinea, VWEU.

4.3.Conclusie

De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 207, lid 3, en artikel 207, lid 4, eerste alinea, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.

5. Gevolgen voor de begroting

Het uitgangspunt voor de wijzigingen van de PEM-conventie is dat de oorsprongsregels moeten worden gemoderniseerd om ze in overeenstemming te brengen met de nieuwe trends in de recente vrijhandelsovereenkomsten. De gewijzigde regels in de PEM-conventie bevatten voornamelijk elementen die de douaneprocedures vereenvoudigen of de regels moderniseren, zoals:

–Toereikende be- of verwerking – op basis van gemiddelden: de berekening van de prijs af fabriek en de waarde van niet-oorsprongsmaterialen op basis van gemiddelden waarbij rekening wordt gehouden met marktschommelingen, biedt exporteurs meer voorspelbaarheid;

–Bewijs van oorsprong: wordt vereenvoudigd doordat nog slechts één soort certificaat van oorsprong (EUR.1) zal worden gebruikt;

–Geldigheid van een bewijs van oorsprong: het verkeer van oorsprongsproducten wordt versoepeld door de verlenging van de geldigheidsduur van vier tot tien maanden.

Deze wijzigingen van de PEM-conventie hebben geen meetbare impact op de EU-begroting omdat zij hoofdzakelijk beperkt blijven tot het faciliteren van het handelsverkeer en het consolideren van moderne praktijken door de douaneautoriteiten. Zij voorzien in optionele facilitering op de gebieden die onder de bevoegdheid van de autoriteiten blijven zonder dat dit gevolgen heeft voor de inhoud van de regels (gescheiden boekhouding, bewijs van oorsprong, berekening op basis van gemiddelden). Sommige aspecten van de vereenvoudiging (zoals de minder zware eisen voor schepen) zorgen voor een grotere voorspelbaarheid doordat voorwaarden worden geschrapt die momenteel moeilijk te controleren zijn door de douaneautoriteiten, terwijl andere aspecten (niet-wijziging) betrekking hebben op de logistiek zonder dat zij een impact hebben op de inhoud van de regels.

Hoewel de bepalingen inzake verbod op teruggave van douanerechten zijn gewijzigd, blijft dit verbod van kracht in de textiel- en kledingsector, die een van de belangrijkste sectoren van de handel in de PEM-zone blijft. De gewijzigde regels codificeren de status quo door het verbod dat momenteel met sommige partijen wordt toegepast, te handhaven. De voorgestelde veralgemening van volledige cumulatie in de PEM-zone strekt ertoe de bestaande handelspatronen binnen de zone en de complementariteit ervan te versterken, maar zou geen noemenswaardig effect mogen hebben op de door de EU geïnde douanerechten, omdat producten die onder de cumulatie vallen, zullen moeten voldoen aan specifieke eisen inzake toegevoegde waarde in de zone om in aanmerking te komen voor preferenties, zoals momenteel het geval is.

De wijzigingen van de lijstregels in de sector van landbouwproducten en verwerkte landbouwproducten zijn hoofdzakelijk methodologische aanpassingen zonder gevolgen voor de inhoud van de regels. De bestaande drempels die zijn uitgedrukt in waarde, zullen voortaan worden uitgedrukt in gewicht. Dit criterium is objectiever en kan gemakkelijker worden gecontroleerd door de douaneautoriteiten. De vereenvoudiging van de productspecifieke regels voor industrieproducten zou slechts een beperkt effect mogen hebben op de inkomsten uit douanerechten, aangezien zij in vele gevallen veeleer kan leiden tot een wijziging van inkooppatronen dan tot een stijging van de preferentiële invoer uit PEM-landen ter vervanging van invoer die voordien aan invoerrechten onderworpen was. De gevolgen van deze wijzigingen voor de inkomsten uit douanerechten zijn dus niet kwantificeerbaar.


Wat de handel en de gevolgen voor het gebruik van preferenties betreft, leggen de versoepelingen van de nieuwe regels de nadruk op economische integratie in de hele zone, bijvoorbeeld in de textielsector waar al in zeer sterke mate gebruik wordt gemaakt van preferenties. De verbeterde regels inzake textiel en cumulatie strekken er hoofdzakelijk toe de reeds bestaande regionale integratie en beschikbaarheid van materialen in de zone te versterken in plaats van meer niet-oorsprongsmaterialen van buiten de zone te laten invoeren.

6. Bekendmaking van de beoogde handeling

Aangezien de handeling van het Gemengd Comité PEM de conventie zal wijzigen, moet deze na de vaststelling ervan bekend worden gemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.