Toelichting bij COM(2019)563 - Standpunt EU in de Algemene Raad van de Wereldhandelsorganisatie

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Onderwerp van het voorstel

Dit voorstel betreft het besluit tot vaststelling van het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen in de Algemene Raad van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) in verband met de voorgenomen vaststelling van een besluit over de toetsing van het memorandum van overeenstemming betreffende de bepalingen voor het beheer van de tariefcontingenten voor landbouwproducten, zoals omschreven in artikel 2 van de Overeenkomst inzake de landbouw.

2. Achtergrond van het voorstel

2.1.De Overeenkomst van Marrakesh tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie

Het voorgestelde besluit van de Raad strekt ertoe de Europese Commissie te machtigen om namens de Unie een besluit te steunen dat in de Algemene Raad van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) moet worden genomen. De Wereldhandelsorganisatie is opgericht bij de Overeenkomst van Marrakesh (hierna de “WTO-overeenkomst” genoemd), die op 1 januari 1995 in werking is getreden.

De Europese Unie is partij bij die overeenkomst.

2.2.De Ministeriële Conferentie en Algemene Raad van de Wereldhandelsorganisatie

Krachtens artikel IV, lid 1, van de WTO-overeenkomst is de Ministeriële Conferentie bevoegd om besluiten te nemen inzake alle aangelegenheden vallend onder Multilaterale Handelsovereenkomsten.

Krachtens artikel IV, lid 2, van de WTO-overeenkomst worden, in de periode tussen de bijeenkomsten van de Ministeriële Conferentie, haar taken echter door de Algemene Raad verricht.

Krachtens artikel IX, lid 1, streven de WTO-organen ernaar hun besluiten bij consensus te nemen.

2.3.De beoogde handeling van de Algemene Raad van de WTO

In december 2013 hebben de ministers van Handel tijdens de negende zitting van de Ministeriële Conferentie van de WTO een besluit aangenomen inzake het memorandum van overeenstemming betreffende de bepalingen voor het beheer van de tariefcontingenten voor landbouwproducten, zoals omschreven in artikel 2 van de overeenkomst inzake de landbouw (WT/MIN (13)/39) (hierna het “memorandum van overeenstemming inzake tariefcontingenten” genoemd).

Met het memorandum van overeenstemming inzake tariefcontingenten wordt beoogd het beheer van de tariefcontingenten voor landbouwproducten te stroomlijnen. In punt 13 van het memorandum van overeenstemming inzake tariefcontingenten is voorzien in een toetsing ervan, rekening houdend met de ervaringen met de werking ervan. De toetsing moest uiterlijk vier jaar na de goedkeuring van het memorandum van overeenstemming inzake tariefcontingenten aanvangen. In 2018 is de Landbouwcommissie begonnen met het toetsingsproces. Begin 2019 heeft het secretariaat van de Landbouwcommissie het aan de Algemene Raad van de WTO te richten ontwerpverslag over de ontwikkelingen tot dusver uitgebracht.

Gezien het gebrek aan consensus onder de WTO-leden over de inhoudelijke wijzigingen van het memorandum van overeenstemming inzake tariefcontingenten beveelt de Landbouwcommissie de Algemene Raad aan om de toetsingstermijn tot eind 2021 te verlengen en de transparantie van het beheer van tariefcontingenten te vergroten (zie bijlage 2 bij het verslag).

Deze aanbevelingen (in bijlage 2 bij het verslag) moeten in december 2019 aan de Algemene Raad worden gepresenteerd. De Algemene Raad moet deze aanbevelingen aannemen in de vorm van een besluit over de toetsing van het memorandum van overeenstemming inzake tariefcontingenten.

3. Namens de Unie in te nemen standpunt

Het doel van dit voorstel is de Unie in staat te stellen ervoor te zorgen dat tijdens de bijeenkomst van de Algemene Raad van de WTO in december 2019 een besluit over de toetsing van het memorandum van overeenstemming inzake tariefcontingenten wordt aangenomen.

Vanuit het standpunt van de Unie is de verlenging van de toetsingsperiode tot eind 2021 van cruciaal belang, omdat het de voortzetting van het bestaande memorandum van overeenstemming inzake tariefcontingenten mogelijk maakt en de WTO-leden in staat stelt verdere besprekingen over de toetsing van dit memorandum te houden.

4. Rechtsgrondslag

4.1.Procedurele rechtsgrondslag

4.1.1.Beginselen

Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.

Het begrip “handelingen met rechtsgevolgen” omvat handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen tevens instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die “beslissende invloed [kunnen hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt” 1 .

4.1.2.Toepassing op het onderhavige geval

De Algemene Raad van de WTO is een lichaam dat is opgericht krachtens een overeenkomst, namelijk de WTO-overeenkomst.

De door de Algemene Raad vast te stellen handeling is een handeling met rechtsgevolgen. De beoogde handeling zal overeenkomstig artikel II, lid 2, en artikel IX, lid 3, van de WTO-overeenkomst bindend zijn op grond van internationaal recht.

De beoogde handeling strekt niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst.

De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.

4.2.Materiële rechtsgrondslag

4.2.1.Beginselen

De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU te nemen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt moet worden ingenomen. Wanneer de beoogde handeling een tweeledige doelstelling heeft of bestaat uit twee componenten waarvan er een kan worden gezien als hoofddoelstelling of overwegende component terwijl de andere doelstelling of de andere component slechts ondergeschikt is, moet het overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU te nemen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is gelet op de hoofddoelstelling of de overwegende component.

4.2.2.Toepassing op het onderhavige geval

De doelstelling en inhoud van de beoogde handeling hebben in de eerste plaats betrekking op het gemeenschappelijk handelsbeleid.

De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 207 VWEU.

4.3.Conclusie

De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 207, lid 4, eerste alinea, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.

5. Bekendmaking van de beoogde handeling

Aangezien de handeling van de Algemene Raad van de WTO de WTO-Overeenkomst aanvult door de toepassing van het memorandum van overeenstemming inzake tariefcontingenten uit te breiden en door regels vast te stellen voor een beter gebruik van de tariefcontingenten, is het passend de handeling na de vaststelling ervan bekend te maken in het Publicatieblad van de Europese Unie.