Toelichting bij COM(2019)564 - Amendment Regulation 2016/1139 as regards intro of capacity limits Eastern Baltic cod & Regulation 508/2014 as regards permanent cessation fleets fishing Eastern Baltic cod

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Het ecosysteem in de Oostzee verkeert al tientallen jaren in een kwetsbare toestand. Pas in 2019 hebben wetenschappers echter gewaarschuwd dat het effect van de milieuomstandigheden op de kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee veel groter is dan eerder werd geraamd. Deze situatie veroorzaakt thans een scherpe afname van het kabeljauwbestand in het oostelijke deel van de Oostzee. De situatie is bovendien ongezien omdat het kabeljauwbestand in het oostelijke deel van de Oostzee het enige bestand in de Europese wateren is waarvan de natuurlijke sterfte door milieudruk volgens ramingen van ICES drie keer hoger is dan de visserijsterfte. Geen enkel ander visbestand in de Europese wateren bevindt zich in een dergelijke situatie. Het kabeljauwbestand in het oostelijke deel van de Oostzee zal zich naar verwachting niet vóór 2024 herstellen, zelfs niet als het helemaal niet wordt bevist.

Gezien de hierboven geschetste situatie heeft de Commissie dit jaar, op basis van het beste beschikbare wetenschappelijke advies en overeenkomstig de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid en het meerjarenplan voor de Oostzee, in juli 2019 ten eerste noodmaatregelen genomen om de visserij op kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee tot het einde van het jaar te verbieden; ten tweede heeft de Raad in oktober 2019 een besluit vastgesteld over noodzakelijke en ongeziene beperkingen van de visserij voor 2020. Desalniettemin zal een herstel nog verscheidene jaren op zich laten wachten. Deze uitzonderlijke maatregelen zullen daarom leiden tot overtollige vlootcapaciteit en tot ernstige negatieve sociaal-economische gevolgen voor de betrokken kustgemeenschappen en visserijondernemingen. Voor veel kustgebieden in de Oostzee is de visserijsector een essentieel onderdeel van de economische bedrijvigheid. De benutting van het quotum voor kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee is al vele jaren relatief laag (minder dan 60 %); in 2018 bedroeg de benutting van het quotum slechts 40 % en in 2019 nog minder (19 %), tot midden juli de noodmaatregelen van de Commissie in werking traden. Mogelijk was de relatief lage benutting van het quotum in 2018 een eerste teken van de slechte milieusituatie en de hoge impact daarvan op het kabeljauwbestand in het oostelijke deel van de Oostzee.

Uit de analyse van de Commissie blijkt dat de vlootsegmenten die het sterkst afhankelijk zijn van kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee meer dan driehonderd vaartuigen tellen, voornamelijk trawlers en staand-wantvissers in Litouwen, Letland en Polen, en in mindere mate in Denemarken. Daarvan lijkt slechts een minderheid voldoende veerkrachtig om een kortetermijnsluiting – maar geen middellange- of langetermijnsluiting – te overleven. De rest heeft al te lijden onder de slechte situatie, die nog zal verergeren door de sluiting, of zal zijn rentabiliteit volledig zien worden uitgehold. Deze vlootsegmenten zijn van aanzienlijk sociaal-economisch belang en vertegenwoordigen, uitgedrukt in fulltime-equivalenten, ruwweg 20 % tot 50 % van de respectieve nationale vloot in Litouwen, Letland en Polen. Gezien de totale sluiting van elke gerichte visserij op kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee en de sterke verlagingen die de Raad op 14-15 oktober 2019 voor andere bestanden in de Oostzee heeft vastgesteld, zullen de vaartuigen en de vlootsegmenten die het zwaarst getroffen worden door de sluiting van de gerichte visserij op kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee niet allemaal in staat zijn hun visserijactiviteiten op andere soorten te richten. De sluiting zal aanzienlijke gevolgen hebben voor de kabeljauwvloten in het oostelijke deel van de Oostzee, met grote negatieve gevolgen voor bepaalde regio’s en kustgemeenschappen. Op basis hiervan en rekening houdend met de lopende contacten met de lidstaten over de aanzienlijke negatieve gevolgen van deze situatie voor de visserijsector en met het feit dat belanghebbenden de ongunstige gevolgen niet zelf kunnen verzachten, kwam de Commissie tot de conclusie dat er noodmaatregelen voor de visserijsector nodig zijn. De noodmaatregelen bestaan in de invoering van een capaciteitsmaximum voor de lidstaten in de Oostzee waarvan de vloten te lijden hebben onder de ongunstige situatie voor kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee en van een regeling voor capaciteitsafbouw voor vloten die voorheen op kabeljauw visten.

Het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (EFMZV) is bij Verordening (EU) nr. 508/2014 van het Europees Parlement en de Raad opgericht ter wille van het maritiem en visserijbeleid van de EU voor de periode 2014-2020. Het is een van de vijf Europese structuur- en investeringsfondsen (ESIF), die elkaar aanvullen en bedoeld zijn om in Europa een herstel op basis van groei en werkgelegenheid tot stand te brengen. Het fonds ondersteunt vissers bij de overgang naar duurzame visserij, ondersteunt kustgemeenschappen bij het diversifiëren van hun economieën en financiert projecten die nieuwe banen scheppen en de levensstandaard aan de Europese kusten verbeteren.

Dit fonds moet de lidstaten die getroffen worden door de uitzonderlijke situatie van de kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee dus de mogelijkheid bieden om financiële steun te verlenen voor het bereiken en handhaven van een evenwicht tussen vlootcapaciteit en vangstmogelijkheden door financiële steun voor de definitieve stopzetting van de visserijactiviteiten door sloop subsidiabel te maken in het kader van het EFMZV 2014-2020. Deze steun werd verleend tot het einde van 2017 (en is onlangs ingevoerd voor het meerjarenplan in het westelijke deel van de Middellandse Zee). De invoering van buitenbedrijfstelling in de vorm van sloop is een onvoorziene maatregel in reactie op de uitzonderlijke situatie van de kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee. Het fonds moet daarom in deze uitzonderlijke situatie in extra flexibiliteit voorzien door dezelfde lidstaten toe te staan om, met het oog op de bevordering van sloop, de kredieten die binnen de middelen voor elke lidstaat beschikbaar zijn voor opslagsteun en geïntegreerd maritiem beleid, te heroriënteren naar de definitieve stopzetting van de visserijactiviteiten, zonder daarbij de verwezenlijking van andere GVB-doelstellingen en de uitvoering van het EFMZV negatief te beïnvloeden. Dit voorstel is derhalve gericht op het duurzame beheer van de visbestanden in de Oostzee door de overtollige capaciteit van de vloot in de visserij op kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee te reduceren.

Voorts zijn de lidstaten en de Commissie het erover eens dat dringend actie moet worden ondernomen om de grondoorzaken van deze kritieke ecologische en sociale toestand aan te pakken. Daartoe moeten de belangrijkste vormen van milieudruk in het Oostzeegebied die een herstel van de kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee in de weg staan, met grotere vastberadenheid worden aangepakt en moet het structurele gebrek aan evenwicht in de capaciteit van vloten die voorheen op kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee visten, worden verminderd. Dit voorstel voert daarom de mogelijkheid in om overheidssteun te verstrekken voor de definitieve stopzetting van de visserijactiviteiten door sloop voor vissers en exploitanten die sterk afhankelijk zijn van kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee en die door de sluiting van de visserij op kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee worden getroffen.

Om de verenigbaarheid van de structurele aanpassing van de vloot in de Oostzee met de in het meerjarenplan vastgestelde instandhoudingsdoelstellingen te waarborgen, moet de steun voor de definitieve stopzetting van de visserijactiviteiten door de sloop van vissersvaartuigen die sterk afhankelijk zijn van kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee aan strenge voorwaarden gebonden zijn en zijn gekoppeld aan de verwezenlijking van de ter aanpassing dienende streefdoelen en instrumenten die in de actieplannen zijn vastgesteld voor onevenwichtige segmenten.

Tot slot moeten aanvullende controlemaatregelen worden ingevoerd en moet de verzameling van relevante gegevens worden verbeterd.

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Het voorstel is in overeenstemming met het voorstel van de Commissie voor het volgende EFMZV en met het meest recente meerjarenplan.

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

De steun voor het slopen van vaartuigen in de Oostzee komt momenteel niet in aanmerking voor medefinanciering in het kader van de huidige EFMZV-verordening maar is vereist voor de doeltreffende uitvoering van het laatste meerjarenplan.

Bovendien werd tot eind 2017 in het kader van het EFMZV steun voor definitieve stopzetting van de visserijactiviteiten door de sloop van vaartuigen verleend. Onlangs is steun voor het westelijke deel van de Middellandse Zee ingevoerd (Verordening 2019/1022). Daarnaast omvat het voorstel van de Commissie voor het volgende EFMZV voor de periode 2021-2027 opnieuw sloopsteun met het oog op definitieve stopzetting.

Tot slot wordt in het kader van de huidige verordening door operationele programma’s van het EFMZV al steun verleend voor de tijdelijke stopzetting van visserijactiviteiten in de Oostzee (C(2019)6496).

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

Artikel 43, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Het voorstel valt onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie, als bedoeld in artikel 3, lid 1, onder d), VWEU. Het subsidiariteitsbeginsel is derhalve niet van toepassing.

Evenredigheid

Het voorstel is om de volgende redenen in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel.

Het gemeenschappelijk visserijbeleid is een gemeenschappelijk beleid. Tot de doelstellingen ervan behoren het waarborgen van de ecologische duurzaamheid van de visserijactiviteiten op de lange termijn, maar ook de verwezenlijking van economische, sociale en werkgelegenheidsvoordelen. Op basis van het beste beschikbare wetenschappelijke advies heeft de Unie tot noodzakelijke maar ongeziene visserijbeperkingen besloten. Deze zullen leiden tot overtollige vlootcapaciteit en tot ernstige negatieve sociaal-economische gevolgen voor de betrokken kustgemeenschappen en visserijondernemingen. Voorzien in de mogelijkheid om financiële steun voor de definitieve stopzetting van de visserijactiviteiten door middel van sloop aan te vragen zal bijdragen aan het verlichten van deze negatieve sociaal-economische gevolgen en tegelijkertijd de vlootcapaciteit en de daarmee gepaard gaande visserijdruk op het kabeljauwbestand in het oostelijke deel van de Oostzee verminderen.

Keuze van het instrument

Voorgesteld(e) instrument(en): wijziging van een verordening.

Dit is een voorstel voor visserijbeheer op basis van artikel 43, lid 2, VWEU.

3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan

Dit is niet van toepassing vanwege de uitzonderlijke aard van de gebeurtenis die dit voorstel noodzakelijk maakt.

Raadpleging van belanghebbenden

De lidstaten en de relevante belanghebbenden, met name de adviesraad voor de Oostzee, zijn geraadpleegd over de vangstmogelijkheden voor de Oostzee voor 2020 in de context van de voorbereiding van en onderhandelingen over de desbetreffende verordening. De uitdagingen die de overtollige vlootcapaciteit en de ernstige negatieve sociaal-economische gevolgen voor de betrokken kustgemeenschappen en visserijondernemingen met zich meebrengen, zijn door diverse belanghebbenden bij de visserijsector en verscheidene lidstaten aan de orde gesteld. Alle exploitanten, belanghebbenden en betrokken lidstaten hebben de noodzaak benadrukt om de situatie van de overtollige vloten op een gestructureerde wijze aan te pakken door financiële steun te verlenen voor het bereiken en handhaven van een evenwicht tussen vlootcapaciteit en vangstmogelijkheden. Daarom hebben zij verzocht financiële steun van de Europese Unie voor definitieve stopzetting door sloop subsidiabel te maken in het kader van het EFMZV 2014-2020.

Bijeenbrengen en gebruik van expertise

De Unie verzoekt de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES) jaarlijks om wetenschappelijk advies over de toestand van belangrijke visbestanden in de Oostzee. Uit het advies van ICES blijkt dat de scherpe afname van het kabeljauwbestand in het oostelijke deel van de Oostzee de komende jaren waarschijnlijk een probleem zal blijven.

Effectbeoordeling

Er is een effectbeoordeling verricht voor het voorstel van de Commissie inzake het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij voor de periode 2021-2027. In deze effectbeoordeling zijn de belangrijkste uitdagingen en problemen beschreven die door het toekomstige programma moeten worden aangepakt op basis van bevindingen en evaluaties van voorgaande programmeringsperioden, nieuwe politieke prioriteiten en opkomende problemen die optreden van de Unie vereisen. In de effectbeoordeling werd geconcludeerd dat het beleid gerichter en specifieker moet zijn om de kwestie van overcapaciteit en overbevissing in de segmenten van de vissersvloten van de EU die bestanden op niet-duurzame niveaus blijven bevissen beter aan te pakken. Daarom wordt door de Commissie voor de volgende programmeringsperiode van het EFMZV steun voor de definitieve stopzetting van de visserijactiviteiten voorgesteld, onder strikte voorwaarden om te waarborgen dat dergelijke steun gericht is op het bereiken van een evenwicht tussen vangstcapaciteit en beschikbare vangstmogelijkheden. Dit voorstel wordt momenteel besproken door de medewetgevers. Gezien het uitzonderlijke karakter van de situatie waarin de kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee en de van dit visbestand afhankelijke visserijen zich bevinden, is de beleidsoptie van definitieve stopzetting van de visserijactiviteiten door de sloop van vissersvaartuigen de beste keuze. Er zijn geen andere materieel en juridisch verschillende beleidsopties beschikbaar dan de optie die wordt voorgesteld.

Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

Niet van toepassing.

Grondrechten

Het voorstel heeft geen gevolgen voor de bescherming van de grondrechten.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Het voorstel maakt de steun voor de definitieve stopzetting van de visserijactiviteiten door de sloop van vissersvaartuigen opnieuw subsidiabel in het kader van het huidige EFMZV. De desbetreffende EU-financiering moet worden verleend overeenkomstig de operationele programma’s van het EFMZV 2014-2020 en de desbetreffende financiële toewijzingen van de lidstaten in het kader van het EFMZV.

De voorgestelde wijziging verandert niets aan het meerjarig financieel kader, de jaarlijkse maxima of de vastleggingen en betalingen als bedoeld in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1311/2013 1 . Het voorstel kan bestaan in het vervroegd beschikbaar stellen van betalingskredieten en is over de programmeringsperiode bekeken begrotingsneutraal.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

Niet van toepassing.