Toelichting bij COM(2019)921 - BESLUIT VAN DE RAAD waarbij wordt vastgesteld dat Hongarije geen doeltreffende maatregelen heeft genomen naar aanleiding van de aanbeveling van de Raad van 14 juni 2019

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

EUROPESE COMMISSIE

1.

Brussel, 20.11.2019


COM(2019) 921 final

Aanbeveling voor een

BESLUIT VAN DE RAAD

waarbij wordt vastgesteld dat Hongarije geen doeltreffende maatregelen heeft genomen naar aanleiding van de aanbeveling van de Raad van 14 juni 2019

{SWD(2019) 941 final}


2.

Aanbeveling voor een


BESLUIT VAN DE RAAD

waarbij wordt vastgesteld dat Hongarije geen doeltreffende maatregelen heeft genomen naar aanleiding van de aanbeveling van de Raad van 14 juni 2019

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad over versterking van het toezicht op begrotingssituaties en het toezicht op en de coördinatie van het economisch beleid 1 , en met name artikel 10, lid 2, vierde alinea,

Gezien de aanbeveling van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

In juni 2018 heeft de Raad overeenkomstig artikel 121, lid 4, van het Verdrag vastgesteld dat er in 2017 sprake was van een significante afwijking van de begrotingsdoelstelling op middellange termijn voor Hongarije. In het licht van de vastgestelde significante afwijking heeft de Raad Hongarije op 22 juni 2018 de aanbeveling 2 gedaan de nodige beleidsmaatregelen te nemen om die afwijking aan te pakken. Vervolgens heeft de Raad vastgesteld dat Hongarije geen doeltreffende maatregelen heeft genomen naar aanleiding van deze aanbeveling en heeft hij op 4 december 2018 een herziene aanbeveling 3 aangenomen. Vervolgens heeft de Raad vastgesteld dat Hongarije naar aanleiding van deze aanbeveling evenmin doeltreffende maatregelen heeft genomen.

Op 14 juni 2019 heeft de Raad vastgesteld dat er in 2018 in Hongarije opnieuw een significante afwijking van het aanpassingstraject in de richting van de middellangetermijndoelstelling voor de begroting bestond en heeft hij Hongarije aanbevolen ervoor te zorgen dat het nominale stijgingstempo van de netto primaire overheidsuitgaven 4 niet hoger uitkomt dan 3,3 % in 2019 en 4,7 % in 2020, wat overeenkomt met een jaarlijkse structurele aanpassing van 1,0 % van het bbp in 2019 en 0,75 % van het bbp in 2020 5 . De aanbevolen inspanning voor 2020 werd passend geacht op voorwaarde dat gevraagde aanpassing in 2019 wordt nageleefd. Hongarije werd ook aanbevolen om alle meevallers te benutten om het tekort terug te dringen en in te zetten op budgettaire consolidatiemaatregelen die op groeivriendelijke wijze een blijvende verbetering van het structurele overheidssaldo moeten verzekeren. De Raad heeft 15 oktober 2019 vastgesteld als uiterste datum waarop Hongarije verslag moest uitbrengen over de naar aanleiding van die aanbeveling genomen maatregelen.

Op 26 september 2019 ondernam de Commissie in het kader van artikel -11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1466/97 een missie voor verscherpt toezicht in Hongarije met als doel monitoring ter plaatse. Na haar voorlopige bevindingen voor commentaar aan de Hongaarse autoriteiten te hebben voorgelegd, heeft de Commissie haar bevindingen op 20 november 2019 aan de Raad gemeld. Deze bevindingen zijn openbaar gemaakt. In het verslag van de Commissie wordt geconstateerd dat de Hongaarse autoriteiten voornemens zijn vast te houden aan een nominaletekortdoelstelling van 1,8 % van het bbp voor 2019, zoals vastgesteld in het convergentieprogramma van 2019. In de begroting voor 2020 hebben de autoriteiten het streefcijfer voor het tekort echter bijgesteld tot 1 % van het bbp. Daarmee is het ambitieuzer dan de in het convergentieprogramma 2019 opgenomen doelstelling van 1,5 % van het bbp. De Hongaarse autoriteiten zijn dus voornemens om enkel voor het jaar 2020 aan de aanbeveling van 14 juni 2019 gevolg te geven.

Op 15 oktober 2019 hebben de Hongaarse autoriteiten een verslag ingediend over de maatregelen die naar aanleiding van de aanbeveling van de Raad van 14 juni 2019 zijn genomen 6 . In dat verslag houden de autoriteiten in 2019 ondanks de tot dusver gunstigere macro-economische en budgettaire ontwikkelingen in 2019 vast aan het streefcijfer voor het overheidstekort van 1,8 % van het bbp in het convergentieprogramma 2019. Voor 2020 bevestigen de autoriteiten hun doelstelling voor een nominaal tekort van 1,0 % van het bbp, in overeenstemming met de begroting voor 2020, en 0,5 % van het bbp beter dan de doelstelling in het convergentieprogramma 2019. In het verslag wordt gewezen op de hoge reserve (1% van het bbp) die in de tekortdoelstelling voor 2020 is begrepen, die moet dienen om externe risico’s te beheersen en die enkel kan worden uitgegeven wanneer verwacht wordt dat de tekortdoelstelling zal worden gehaald. In het verslag wordt melding gemaakt van de tekortverhogende maatregelen in het kader van het “actieplan voor de bescherming van de economie” dat de regering op 30 mei 2019 heeft goedgekeurd, waarmee de groei in de komende jaren 2 procentpunten hoger dan het EU-gemiddelde moet worden gehouden. Het brede scala van in het verslag genoemde economische programma's blijft in grote mate ongekwantificeerd en het verslag bevat evenmin budgettaire prognoses voor 2019 en 2020. Daardoor voldoet het verslag niet aan het door de Raad aanbevolen verslagleggingsvereiste.

Op basis van de najaarsprognoses 2019 van de Commissie wordt gerekend met een groei van de netto primaire overheidsuitgaven van 6,8 % in 2019, dus ruim boven de aanbevolen 3,3 % (een afwijking van 1,3 % van het bbp). Verwacht wordt dat het structurele saldo zal verbeteren met 0,5 % van het bbp, terwijl een verbetering van 1,0 % van het bbp was aanbevolen (een afwijking van 0,5 % van het bbp). Beide indicatoren wijzen op een afwijking ten opzichte van de aanbevolen aanpassing. De analyse van de uitgavenbenchmark wordt negatief beïnvloed doordat gebruik wordt gemaakt van een lagere bbp-deflator, die aan die benchmark ten grondslag ligt, in vergelijking met de huidige ramingen. Ook de spreiding van nationaal gefinancierde investeringen heeft marginale en negatieve gevolgen voor de analyse van de uitgavenbenchmark. Het structurele saldo wordt dan weer positief beïnvloed door het hogere potentiële groeipercentage dat aan de uitgavenbenchmark ten grondslag ligt, maar wordt negatief beïnvloed door tegenvallers aan de ontvangstenzijde. Met inachtneming van die factoren bevestigt de algemene beoordeling dat er in 2019 een afwijking is ten opzichte van de aanbevolen aanpassing.

Op basis van de najaarsprognoses 2019 van de Commissie wordt gerekend met een groei van de netto primaire overheidsuitgaven van 7,5 % in 2020, dus ruim boven de aanbevolen 4,7 % (een afwijking van 1,0 % van het bbp). Verwacht wordt dat het structurele saldo zal verbeteren met 1,2 % van het bbp, dat is 0,4 procentpunten boven de door de Raad aanbevolen inspanning van 0,75 % van het bbp. De uitgavenbenchmark wijst dus op een risico van afwijking van de vereiste aanpassing terwijl het structurele saldo wijst op naleving, met vrij grote verschillen. De overheidsinvesteringen stijgen de laatste jaren constant en bereiken in 2019 een niveau van 6,4 % van het bbp, veruit het hoogste niveau in de EU. In deze context wordt de geplande vermindering in 2020 beschouwd als langdurige normalisatie van het percentage overheidsinvesteringen. Terwijl de vermindering van de investeringen volledig wordt weerspiegeld in de verandering van het structurele saldo, leidt het getemperde investeringsprofiel in de uitgavenbenchmark tot een te negatieve indicatie van de budgettaire inspanning volgens de uitgavenbenchmark. De uitgavenbenchmark wordt ook negatief beïnvloed doordat gebruik wordt gemaakt van een lagere bbp-deflator in vergelijking met de huidige ramingen. Wanneer met deze factoren rekening wordt gehouden, zou de uitgavenbenchmark op naleving van het vereiste wijzen. Het structurele saldo wordt echter positief beïnvloed door een hogere (punt-)schatting van de potentiële bbp-groei die aan de uitgavenbenchmark ten grondslag ligt, in vergelijking met het over de middellange termijn berekende gemiddelde. Met inachtneming van deze overwegingen bevestigt de algemene beoordeling dat Hongarije de aanbevolen aanpassing in 2020 zou verwezenlijken.

Op grond van bovenstaande bevindingen kan worden geconcludeerd dat de reactie van Hongarije op de aanbeveling van de Raad van 14 juni 2019 ontoereikend was. De begrotingsinspanning is niet toereikend om ervoor te zorgen dat het nominale stijgingstempo van de netto primaire overheidsuitgaven niet hoger uitkomt dan 3,3 % in 2019, in overeenstemming met een jaarlijkse structurele aanpassing van 1,0 % van het bbp, terwijl in 2020 de voorgenomen budgettaire inspanning over het algemeen in overeenstemming is met de aanbevolen aanpassing,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

3.

Artikel 1


Hongarije heeft geen doeltreffende maatregelen genomen naar aanleiding van de aanbeveling van de Raad van 14 juni 2019.

4.

Artikel 2


Dit besluit is gericht tot Hongarije.

Gedaan te Brussel,

5.

Voor de Raad


De voorzitter

(1) PB L 209 van 2.8.1997, blz. 1.
(2) PB C 223 van 27.6.2018, blz. 1.
(3) PB C 460 van 21.12.2018, blz. 4.
(4) De netto primaire overheidsuitgaven omvatten de totale overheidsuitgaven zonder rekening te houden met rente-uitgaven, uitgaven in het kader van programma's van de Unie die volledig met inkomsten uit fondsen van de Unie worden gefinancierd en niet-discretionaire veranderingen in de uitgaven voor werkloosheidsuitkeringen. Nationaal gefinancierde bruto-investeringen in vaste activa zijn gespreid over een periode van vier jaar. Er wordt rekening gehouden met discretionaire inkomstenmaatregelen of bij wet verplicht gestelde inkomstenstijgingen. Eenmalige maatregelen aan zowel de inkomsten- als uitgavenzijde worden uitgevlakt.
(5) PB C 210 van 21.6.2019, blz. 4.
(6) https://ec.europa.eu/info/files/hungary-report-council-recommendations-under-significant-deviation-procedure_en