Toelichting bij COM(2019)635 - Uitvoering van de bijenteeltprogramma's

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2019)635 - Uitvoering van de bijenteeltprogramma's.
bron COM(2019)635 NLEN
datum 17-12-2019
EUROPESE COMMISSIE

2.

Brussel, 17.12.2019


COM(2019) 635 final

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

over de uitvoering van de bijenteeltprogramma's


Inhoudsopgave

1.

Inleiding



3.

2. METHODE


4.

3. OVERZICHT VAN DE BIJENTEELTSECTOR VAN DE EU


5.

3.1Productie en prijzen


6.

3.2Handel


4. UITVOERING VAN DE NATIONALE BIJENTEELTPROGRAMMA’S

Rechtsgrondslag



7.

4.2Doelstellingen en maatregelen


4.3Begroting van de Unie voor nationale bijenteeltprogramma’s en benuttingsgraad

8.

4.4Toewijzing van de bijdrage van de Unie per lidstaat


9.

4.5Uitgaven per soort maatregel


10.

5. METHODEN VOOR DE VASTSTELLING VAN HET AANTAL BIJENKASTEN


11.

6. BIJENTEELT IN HET GEMEENSCHAPPELIJK LANDBOUWBELEID NA 2020


12.

7. CONCLUSIE



1. INLEIDING

De bijenteelt, hoe klein die ook mag lijken ten opzichte van de andere landbouwsectoren, speelt een belangrijke rol: zij levert niet alleen honing en andere producten van de bijenteelt, maar draagt ook bij tot de bestuiving van gewassen, fruit, wilde planten enz. Het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) biedt verschillende instrumenten om de bijenteeltsector te ondersteunen, onder meer de bijenteeltprogramma’s als vastgesteld in Verordening (EU) nr. 1308/2013 1 (de GMO).

Overeenkomstig artikel 225, onder a), van de GMO moet de Commissie om de drie jaar bij het Europees Parlement en de Raad verslag uitbrengen over de uitvoering van de in de artikelen 55, 56 en 57 van de GMO bedoelde maatregelen in de bijenteeltsector, inclusief over de meest recente ontwikkelingen op het gebied van identificatiesystemen voor bijenkasten. Dit verslag wordt ingediend op grond van die bepaling. Het gaat niet vergezeld van een wetgevingsvoorstel.

Dit verslag heeft betrekking op de bijenteeltjaren 2017-2019, waarmee de periode van 1 augustus 2016 tot en met 31 juli 2019 wordt bedoeld. Dit zijn de eerste bijenteeltjaren waarin nieuwe maatregelen van toepassing waren. Het verslag omvat zowel de over de voorbije bijenteeltjaren ontvangen informatie als de voor de bijenteeltjaren 2020-2022 geplande programma’s die uiterlijk op 15 maart 2019 ter kennis van de Commissie waren gebracht.

Dit is het zevende verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de uitvoering van de bijenteeltprogramma's. In dit verslag komen niet alle voor de bijenteelt relevante elementen aan bod, aangezien het specifiek gericht is op de uitvoering van de bijenteeltprogramma’s. Er wordt evenwel ook een kort overzicht van de bijenteeltsector in de EU gegeven, alsmede een korte presentatie van het voorstel van de Commissie voor de bijenteeltsector in het kader van het toekomstige gemeenschappelijk landbouwbeleid.

De EU ondersteunt sinds 1997 rechtstreeks de bijenteeltsector 2 door de lidstaten de mogelijkheid te bieden nationale programma’s voor hun bijenteeltsector op te stellen. Deze programma's beogen de verbetering van de algemene voorwaarden voor de productie en de afzet van producten van de bijenteelt: honing, koninginnengelei, pollen, propolis en bijenwas.

De bijenteeltprogramma's worden door de Europese Unie voor 50 % gecofinancierd en hebben een looptijd van drie jaar. De programma’s zijn vrijwillig, maar alle lidstaten hebben ervoor gekozen programma’s op te stellen, wat zowel de grote belangstelling van de lidstaten als de behoeften van de sector aantoont.


2. METHODE

Voor dit verslag is gebruikgemaakt van de volgende informatiebronnen:

-de informatie die de lidstaten hebben verstrekt overeenkomstig Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/1366 van de Commissie wat betreft steun in de bijenteeltsector 3 , met onder meer het aantal bijenkasten op hun grondgebied;

-de informatie die de lidstaten hebben verstrekt overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1368 van de Commissie wat betreft steun in de bijenteeltsector 4 , met onder meer de jaarlijkse uitvoeringsverslagen als vastgesteld in artikel 10 van die verordening. Die jaarlijkse verslagen omvatten een overzicht van de gedurende het bijenteeltjaar verrichte uitgaven in euro, opgesplitst per maatregel, en de resultaten op basis van de prestatie-indicatoren voor elke uitgevoerde maatregel. Die indicatoren zijn echter niet op EU-niveau geharmoniseerd en werden niet gebruikt om in het kader van dit verslag conclusies te trekken;

-de informatie die van de lidstaten is verkregen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 917/2004 van de Commissie betreffende maatregelen op het gebied van de bijenteelt 5 , waarin de voorschriften zijn vastgesteld voor het nationale bijenteeltprogramma tot en met het bijenteeltjaar 2016;

-gegevens over de productie van honing en de internationale handel daarin van Eurostat 6 , UN Comtrade 7 en de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties (FAO) 8 .

Gedetailleerde cijfers en overzichtstabellen met betrekking tot de honingmarkt en de nationale bijenteeltprogramma's kunnen worden geraadpleegd op de website van de Commissie 9 .

3. OVERZICHT VAN DE BIJENTEELTSECTOR VAN DE EU

3.1 Productie en prijzen

13.

Productie


Uit de cijfers die met het oog op de programma’s voor 2020-2022 zijn meegedeeld, blijkt dat er in de EU ongeveer 17,5 miljoen bijenkasten zijn, beheerd door 650 000 bijenhouders. Het aantal bijenhouders is gestegen ten opzichte van de kennisgeving die in 2016 voor de programma’s voor 2017-2019 werd ontvangen. Er moet echter worden opgemerkt dat er geen geharmoniseerde methode is voor het definiëren van “bijenhouder”, noch voor het ramen van het aantal bijenhouders, en dat een wijziging in dat aantal niet noodzakelijk een algemene trend in de sector weergeeft.

14.

Figuur 1: Aantal bijenhouders



In 2018 produceerde de sector 280 000 ton honing, waardoor de EU de op een na grootste honingproducent was na China (550 000 ton 10 ). De productie in de EU is met 16 % toegenomen sinds 2014, toen die 240 000 ton bedroeg, maar de EU produceert nog steeds onvoldoende honing om in haar eigen verbruik te voorzien. In 2018 lag de zelfvoorzieningsgraad 11 op ongeveer 60 %, zowat hetzelfde niveau als in 2015. De belangrijkste leverancier voor ingevoerde honing is China (40 % van de invoer), gevolgd door Oekraïne (20 % van de invoer).


15.

Figuur 2: Honingproductie in de EU in 2017 en 2018



Prijzen

Honingprijzen variëren sterk naargelang van de lidstaat, de kwaliteit en het verkooppunt. De gemiddelde EU-prijs voor multiflorale honing op de plaats van productie in 2018 bedroeg 6,46 EUR per kg. In de meeste lidstaten is de prijs lager wanneer de honing in bulk bij groothandelaren wordt verkocht; in 2018 bedroeg de gemiddelde prijs in de EU daarvoor 3,79 EUR per kg. Opgemerkt zij dat deze prijzen weliswaar nauwelijks zijn gewijzigd sinds de vorige informatie die in 2016 werd verstrekt, maar dat de gemiddelde productiekosten zijn gestegen van 3,21 EUR per kg in 2015 tot 3,90 EUR per kg in 2018, waardoor wellicht een kleinere marge per geproduceerde kg honing overblijft. Aangezien de lidstaten echter niet rapporteren hoeveel van de geproduceerde honing wordt verkocht in bulk en hoeveel op de plaats van productie, kunnen geen harde conclusies worden getrokken wat betreft de daaruit voortvloeiende winstgevendheid voor de producenten.

16.

Figuur 3: Gemiddelde honingprijzen in 2018. Malta: gemiddelde van de maximum en minimumprijzen


Plaats van productie

Bulk bij groothandelaren


3.2 Handel

17.

Invoer


Wat honing betreft, is de EU slechts voor 60 % zelfvoorzienend. In 2018 voerde de EU 208 000 ton honing in, voor een totale waarde van 452 miljoen EUR. De EU is de grootste importeur van honing ter wereld, met China als belangrijkste leverancier. Toch is de EU-invoer uit China gedaald van bijna 100 000 ton in 2015 tot 80 000 ton in 2018 12 . In dezelfde periode steeg de invoer uit Oekraïne, de tweede belangrijkste leverancier, van 20 000 tot 41 000 ton, terwijl de invoer uit Argentinië, de derde leverancier, 25 000 ton en de invoer uit Mexico, de vierde leverancier, 20 000 ton bedroeg.

Honing die uit derde landen wordt ingevoerd, is doorgaans goedkoper dan in de EU geproduceerde honing, en voor 2018 lag de gemiddelde invoerprijs net iets hoger dan 2 EUR per kg.


18.

Uitvoer


De EU-uitvoer is verwaarloosbaar vergeleken met de invoer en in 2018 voerde de EU ongeveer 21 000 ton honing uit, wat in volume overeenkomt met ongeveer 7 % van de EU-productie. De belangrijkste markten voor EU-honing zijn Zwitserland, Saudi-Arabië, de Verenigde Staten en Japan. In 2018 bedroeg de gemiddelde uitvoerprijs 5,7 EUR per kg.

Figuur 4: Gemiddelde prijzen in EUR per kg voor honing die in de EU werd ingevoerd (blauwe, volle lijn) en uit de EU werd uitgevoerd (rode stippellijn) in 2009-2018. Bron: Eurostat Comext.


4. UITVOERING VAN DE NATIONALE BIJENTEELTPROGRAMMA’S

4.1 Rechtsgrondslag

De rechtsgrondslag voor de nationale bijenteeltprogramma’s vanaf het bijenteeltjaar 2017, dat op 1 augustus 2016 van start is gegaan, zijn de artikelen 55 tot en met 57 van de GMO, aangevuld met:

-Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/1366 van de Commissie 13 en

-Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1368 van de Commissie 14 .

De programma’s voor de bijenteeltjaren 2017-2019 en de financiering ervan werden goedgekeurd bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/1102 van de Commissie van 5 juli 2016 15 .

De programma’s voor de bijenteeltjaren 2020-2022 en de financiering ervan zijn goedgekeurd bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/974 van de Commissie van 12 juni 2019 16 .

4.2 Doelstellingen en maatregelen

De programma's zijn gericht op de verbetering van de algemene voorwaarden voor de productie en de afzet van producten van de bijenteelt in de Unie. Met de hervorming van het GLB in 2013 zijn enkele wijzigingen in de programma’s aangebracht. Die wijzigingen hadden vooral tot doel de subsidiabele maatregelen aan de behoeften van de sector aan te passen en te zorgen voor een correctere toewijzing van de EU-begrotingsmiddelen door het verbeteren van de methoden die de lidstaten gebruiken om het aantal bijenkasten op hun grondgebied te bepalen. De hieruit resulterende subsidiabele maatregelen worden hieronder nader beschreven.

a) technische bijstand voor bijenhouders en bijenhoudersorganisaties: de formulering van deze maatregel is gewijzigd in die zin dat er nu “bijenhoudersorganisaties” staat in plaats van “bijenhoudersgroeperingen”. Veel lidstaten nemen onder meer opleiding, organisatie van cursussen en het drukken van educatieve brochures in deze maatregel op, maar hierbij kan een grote verscheidenheid aan acties aan bod komen. Het kan onder meer gaan om steun voor de aankoop van technische uitrusting voor de primaire verwerking en om specifieke ondersteuning voor jonge bijenhouders;

b) bestrijding van vijanden van de bijenvolken en ziekten in de bijenteelt, in het bijzonder de varroamijtziekte: het toepassingsgebied van deze maatregel is uitgebreid van de beheersing van de varroamijtziekte tot de bestrijding van andere vijanden van de bijenvolken en ziekten in de bijenteelt, waaronder bijvoorbeeld de Aziatische hoornaar (Vespa velutina) of de kleine bijenkastkever (Aethina tumida). De meeste programma’s waarin deze maatregel is opgenomen, blijven echter voornamelijk gericht op de beheersing van de varroamijtziekte. Vaak gebeurt dit door middel van ondersteunende methoden om de parasitaire belasting te verminderen, maar de acties omvatten ook maatregelen die erop gericht zijn de bijenhouders te informeren over het belang van de bestrijding van de varroamijt;

c) rationalisatie van de transhumance: deze actie heeft tot doel steun te bieden voor het beheer van de verplaatsingen van bijenkasten binnen de EU en voor de terbeschikkingstelling van standplaatsen voor bijenhouders gedurende de bloeitijd. De transhumance kan gemakkelijker worden beheerd door maatregelen als de identificatie van kasten en ramen, een transhumanceregister, investeringen in materiaal dat de transhumance vergemakkelijkt, en het in kaart brengen van bloemensoorten;

d) ondersteuning van laboratoria voor de analyse van producten van de bijenteelt om bijenhouders te helpen hun producten af te zetten en de waarde van hun producten te verhogen: het toepassingsgebied van deze maatregel is uitgebreid in die zin dat de steun voor analyses van de fysisch-chemische eigenschappen niet langer enkel voor honing wordt verleend, maar ook voor andere producten van de bijenteelt 17 , zoals koninginnengelei, pollen, propolis of bijenwas. Voorts werd in de GMO eraan toegevoegd dat de maatregel bijenhouders moet helpen om hun producten af te zetten en de waarde ervan te verhogen. De maatregel kan bijvoorbeeld worden gebruikt voor de financiering van het testen van de botanische oorsprong van honing, aangezien de exacte kennis hiervan het de bijenhouders mogelijk maakt een hogere prijs voor hun product te krijgen;

e) herstel van het bijenbestand: dit maakt het mogelijk om het verlies van bijen gedeeltelijk te compenseren en dus productieverlies te voorkomen. Hierbij kan het gaan om de financiering van activiteiten ter bevordering van de koninginnenteelt en de aankoop van bijenkolonies of nieuwe bijenkasten;

f) samenwerking met instanties die gespecialiseerd zijn in de uitvoering van programma’s inzake toegepast onderzoek op het gebied van de bijenhouderij en de producten van de bijenteelt: deze maatregel biedt de lidstaten de mogelijkheid specifieke onderzoeksprojecten te ondersteunen. Deze kunnen tot doel hebben de kwaliteit van de honing te verbeteren en/of de resultaten van dergelijke projecten te verspreiden;

g) marktmonitoring: nieuwe maatregel die de mogelijkheid biedt om te investeren in de monitoring van de producten van de bijenteelt en de prijzen ervan. Dit kan de productieomstandigheden verbeteren en ondersteunt de nationale strategieën voor de monitoring van de marktsituatie;

f) verbetering van de productkwaliteit teneinde de producten beter in de markt te kunnen zetten: nieuwe, in het kader van de GMO ingevoerde maatregel, die bijvoorbeeld kan worden gebruikt om het marktpotentieel van honing, maar ook van andere producten van de bijenteelt, optimaal te benutten.

4.3 Begroting van de Unie voor nationale bijenteeltprogramma’s en benuttingsgraad

De middelen van de Unie voor de bijenteeltsector zijn vrij beperkt, maar zijn gestegen van 36 miljoen EUR per jaar voor de bijenteeltprogramma’s voor 2017-2019 naar 40 miljoen EUR per jaar voor de bijenteeltprogramma’s voor 2020-2022.

De bijdrage van de Unie voor de bijenteeltprogramma's komt overeen met 50 % van de door de lidstaten gedragen uitgaven. Concreet betekent dit dat voor de bijenteeltjaren 2017 en 2018 in totaal 72 miljoen EUR per jaar beschikbaar was voor de bijenteeltprogramma’s. Hoewel de financiële middelen niet volledig zijn opgebruikt, is de benuttingsgraad hoog. In de onderstaande tabel is ter vergelijking ook het bijenteeltjaar 2016 opgenomen.

Tabel 1: Financiering van de Unie en benuttingsgraad voor de bijenteeltprogramma’s

Middelen van de Unie die beschikbaar zijn per bijenteeltjaarBijenteeltjaar 2016

Programma's voor 2014-2016
Bijenteeltjaar 2017

Programma's voor 2017-2019
Bijenteeltjaar 2018

Programma's voor 2017-2019
Bijenteeltjaar 2019

Programma's voor 2017-2019
Bijenteeltjaren 2020-2022
in EUR33 100 00036 000 00036 000 00036 000 00040 000 000
Bedrag van de Uniemiddelen dat door de lidstaten is gebruikt, in EUR31 102 215

32 372 77733 974 000Wordt uiterlijk op 15 maart 2020 meegedeeldWordt vanaf 15 maart 2021 meegedeeld
Benuttingsgraad94 %90 %94 %

4.4 Toewijzing van de bijdrage van de Unie per lidstaat

De regels voor de toewijzing van de bijdrage van de Unie aan de bijenteeltprogramma’s zijn vastgesteld in artikel 4 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/1366 van de Commissie. De belangrijkste factor voor deze toewijzing is het aandeel bijenkasten per lidstaat die aan het programma deelneemt. Dit is een van de redenen waarom er regels zijn vastgesteld die de lidstaten verplichten het aantal bijenkasten te bepalen en dat aantal aan de Commissie mee te delen. Deze regels worden verder toegelicht in punt 5 van dit verslag.

De minimumbijdrage van de Unie bedraagt 25 000 EUR per bijenteeltprogramma. Resterende EU-financiering wordt toegewezen op basis van het aandeel bijenkasten waarvan de lidstaten hebben kennisgegeven. Als het bedrag waarom een lidstaat verzoekt, evenwel lager is dan het bedrag waarop hij recht heeft op basis van zijn aandeel bijenkasten, kan de resterende financiering van de Unie worden verdeeld onder de lidstaten die meer dan hun theoretische aandeel in de financiering hebben gevraagd.

Overeenkomstig artikel 8, lid 2, van Verordening (EU) 2015/1366 werden de middelen van de Unie voor de bijenteeltprogramma’s voor 2017-2019 toegewezen op basis van het aantal bijenkasten dat de lidstaten in 2013 hadden meegedeeld. Voor de bijenteeltprogramma’s voor 2020-2022, die in 2019 bij de Commissie zijn aangemeld, is de toewijzing gebaseerd op het aantal bijenkasten waarvan is kennisgegeven in 2017 en 2018 (de twee kalenderjaren die onmiddellijk voorafgingen aan het jaar waarin de Commissie in kennis is gesteld van de nationale bijenteeltprogramma’s).

19.

Figuur 5: Toewijzing van de bijdrage van de Unie per lidstaat voor de bijenteeltjaren 2020-2022



4.5 Uitgaven per soort maatregel

Overeenkomstig artikel 10 van Verordening (EU) 2015/1368 moeten de lidstaten elk jaar uiterlijk op 15 maart de Commissie in kennis stellen van een jaarlijks uitvoeringsverslag over het voorbije bijenteeltjaar. Van de eerste twee jaarverslagen, die betrekking hadden op de bijenteeltjaren 2017 18 en 2018 19 , is kennisgegeven in 2018 en 2019. De uitsplitsing van de uitgaven per soort maatregel voor het bijenteeltjaar 2018 wordt weergegeven in onderstaand cirkeldiagram (figuur 6). Om een vergelijking te kunnen maken met het verleden zijn ook de uitgaven per soort maatregel voor het bijenteeltjaar 2015 opgenomen (figuur 7). Hoewel de programma’s toen slechts zes maatregelen konden omvatten, blijkt dat de verdeling, uitgedrukt in procenten, grotendeels dezelfde blijft.

In 2018 is, net als in de voorgaande jaren, het overgrote deel van de beschikbare financiering naar de twee maatregelen technische bijstand en bestrijding van vijanden van de bijenvolken gegaan, nl. samen bijna 60 %. Hieruit blijkt dat het voor de sector nog steeds noodzakelijk is om in bijenteeltuitrusting te investeren, de bijenteeltpraktijken te updaten met het oog op de bestrijding van ziekten en vijanden van de bijenvolken, en de bijenhouders opleiding te verschaffen.

Net als in de voorgaande jaren zijn de twee maatregelen herstel van het bijenbestand en rationalisatie van de transhumance de derde en vierde meest populaire maatregel. Samen zijn zij goed voor meer dan 30 %. In verscheidene lidstaten is transhumance een essentiële bijenteeltpraktijk om gedurende het hele bijenteeltseizoen in de voedingsbehoeften van de honingbijen te voorzien en om bestuivingsdiensten aan te bieden.

Toegepast onderzoek en analyse van honing zijn op de vijfde en de zesde plaats gebleven en kregen in 2018 respectievelijk 3,48 % en 2,45 % van de beschikbare financiering.

De twee nieuwe maatregelen, productverbetering (0,69 % van de totale uitgaven) en marktmonitoring, kregen samen minder dan 1 % van de financiering.

20.

Figuur 6: Uitgaven per maatregel in het bijenteeltjaar 2018, uitgedrukt in percentage



Figuur 7: Uitgaven per maatregel in het bijenteeltjaar 2015, uitgedrukt in percentage


5. METHODEN VOOR DE VASTSTELLING VAN HET AANTAL BIJENKASTEN

Zoals reeds vermeld in punt 4.2 van dit verslag, zijn wijzigingen aangebracht om te zorgen voor een correctere toewijzing van de EU-begrotingsmiddelen door het verbeteren van de methoden die de lidstaten gebruiken om het aantal bijenkasten op hun grondgebied te bepalen. Overeenkomstig de bevoegdheidsverlening van artikel 56, lid 1, onder b), van de GMO heeft de Commissie een gedelegeerde handeling aangenomen tot vaststelling van de grondslag voor de toewijzing van de financiële bijdrage van de Unie aan de bijenteeltprogramma’s van de lidstaten, gebaseerd op het aantal bijenkasten 20 . In die gedelegeerde handeling is “bijenkast” voor het eerst gedefinieerd, en wel als volgt: “... de eenheid die een honingbijenkolonie bevat die voor de productie van honing, andere producten van de bijenteelt of kweekmateriaal voor honingbijen wordt gebruikt, en alle elementen die voor het overleven van die kolonie nodig zijn.” Voorts is in die handeling bepaald dat de lidstaten die een nationaal bijenteeltprogramma indienen, moeten beschikken over een betrouwbare methode om elk jaar tussen 1 september en 31 december het aantal bijenkasten vast te stellen dat op hun grondgebied klaar is om te overwinteren.

Aangezien er vóór de toepassing van die gedelegeerde handeling geen geharmoniseerde regels waren voor de hierboven beschreven kwesties, mag het aantal bijenkasten waarvan is kennisgegeven vóór de toepassing van die handeling in 2017, niet rechtstreeks worden vergeleken met het aantal bijenkasten waarvan vanaf maart 2017 is kennisgegeven. Toch wijst de historische langetermijntrend op een toename van het aantal bijenkasten in de Europese Unie de afgelopen tien jaar. Die positieve tendens kan in bijna alle lidstaten worden waargenomen.


21.

Figuur 8: Ontwikkeling van het aantal bijenkasten in de EU, in duizendtallen



Overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1368 van de Commissie moeten de lidstaten in hun nationale bijenteeltprogramma's een beschrijving opnemen van de methode die wordt gehanteerd om het aantal bijenkasten op hun grondgebied te bepalen.

Van verplichte methoden voor het tellen van de bijenkasten maken in totaal 17 lidstaten gebruik, waaronder de lidstaten met het grootste aantal bijenkasten, zoals ES, RO, IT, FR en EL. Tot de verplichte methoden behoren onder meer de verplichte registratie van bijenhouders en/of bijenkasten in een specifiek register dat enkel voor dat doel is opgezet, of het gebruik van gegevens uit andere verplichte registers, zoals de veterinaire informatiesystemen.

In totaal maken elf lidstaten gebruik van andere methoden dan verplichte registratie. Hierbij gaat het om lidstaten met minder bijenkasten, zoals SE, DK, IE en EE. Deze lidstaten mogen zich baseren op gegevens die afkomstig zijn van bijenhoudersorganisaties, enquêtes, tellingen of een combinatie van deze methoden.

Over het algemeen wordt de verplichte registratie van bijenkasten als de meest solide methode beschouwd, maar deze creëert administratieve lasten voor de bijenhouders en de lidstaten: bijenhouders worden dan door het nationale recht verplicht hun activiteit te registreren en hun aantal bijenkasten aan te geven bij een overheidsinstantie.

De betrouwbaarheid van de andere methoden voor de raming van het aantal bijenkasten hangt af van de kwaliteit van de door de bijenhoudersorganisaties bijgehouden databank en van de representativiteit van de steekproef van de bijenhouders die zijn geselecteerd voor het verstrekken van informatie over hun aantal bijenkasten.

6. BIJENTEELT IN HET GEMEENSCHAPPELIJK LANDBOUWBELEID NA 2020

In haar voorstel voor een GLB na 2020 21 stelt de Commissie voor de bijenteeltprogramma’s te verplaatsen van de verordening tot vaststelling van een gemeenschappelijke marktordening naar de verordening inzake de strategische GLB-plannen 22 . Dit zal de zichtbaarheid van de bijenteeltsector vergroten en ervoor zorgen dat rekening wordt gehouden met de bijdrage ervan aan de algemene doelstellingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid.

Het voorstel omvat ook een verhoging van de financiering voor de bijenteeltprogramma’s tot 60 miljoen EUR per jaar. Dit betekent dat in de periode van zeven jaar waarin het toekomstige GLB van toepassing zal zijn, voor de sector in totaal 840 miljoen EUR beschikbaar zal zijn, afkomstig van zowel Uniefinanciering als bijdragen van de lidstaten. Een andere wijziging die voortvloeit uit het voorstel, is dat de jaarlijkse financiering van de bijenteeltprogramma’s van de lidstaten in de basishandeling wordt vastgelegd 23 .

Het blijft noodzakelijk om het aantal bijenkasten in de lidstaten te kennen om de ontwikkelingen te kunnen volgen, de gevolgen van de steunmaatregelen voor de bijenteeltsector te evalueren en de Europese burgers te informeren. Daarom omvat het voorstel van de Commissie nog steeds de verplichting voor de lidstaten om het aantal bijenkasten te tellen en het resultaat aan de Commissie mee te delen.

Terwijl de bijenteeltprogramma’s in het kader van de GMO op vrijwillige basis werden uitgevoerd, stelt de Commissie voor dat zij in de strategische GLB-plannen van de lidstaten verplicht worden.

7. CONCLUSIE

Hoewel de bijenteeltprogramma’s in het kader van de GMO vrijwillig zijn gebleven, blijven alle lidstaten de programma’s, die samen met de sector worden opgesteld, invoeren. De programma’s variëren van lidstaat tot lidstaat, afhankelijk van de behoeften van de betrokken lidstaat, maar de maatregelen waarnaar het grootste deel van de steun gaat – technische bijstand en bestrijding van vijanden van de bijenvolken –, zijn sinds het meest recente verslag van 2016 ongewijzigd gebleven.

De financiering voor de sector is de voorbije programmeringsperioden blijven toenemen en de benutting van de financiering blijft hoog, wat de relevantie van de gekozen maatregelen aantoont.

Het aantal bijenkasten is één indicator voor de impact van de steunmaatregel en dit aantal blijft stijgen. Dit neemt evenwel niet weg dat, wat de totale winstgevendheid van de sector betreft, de gemiddelde EU-prijzen niet zijn gestegen, terwijl de productiekosten toenemen en de invoerprijzen dalen. Dit levert problemen voor de sector op en wijst erop dat er nog steeds behoefte is aan steun, mede gelet op de belangrijke rol van bijen voor het milieu en de landbouw.

(1) Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671).
(2) Verordening (EG) nr. 1221/97 van de Raad van 25 juni 1997 houdende algemene regels voor de uitvoering van de maatregelen tot verbetering van de productie en de afzet van honing (PB L 173 van 1.7.1997, blz.

1).
(3)

Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/1366 van de Commissie van 11 mei 2015 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft steun in de bijenteeltsector (PB L 211 van 8.8.2015, blz.

3).

(4) Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1368 van de Commissie van 6 augustus 2015 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft steun in de bijenteeltsector (PB L 211 van 8.8.2015, blz.

9).
(5)

Verordening (EG) nr. 917/2004 van de Commissie van 29 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 797/2004 van de Raad betreffende maatregelen op het gebied van de bijenteelt (PB L 163 van 30.4.2004, blz. 83).

(6) https://ec.europa.eu/eurostat
(7) https://comtrade.un.org/
(8) www.fao.org/home/en/
(9)

https://ec.europa.eu/info/food-farming-fisheries/animals-and-animal-products/animal-products/honey_en

(10) Bron: FAO.
(11) Zelfvoorzieningsgraad = EU-productie/(productie+invoer–uitvoer).
(12) Bron: Eurostat Comext, https://trade.ec.europa.eu/tradehelp/statistics
(13)

Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/1366 van de Commissie van 11 mei 2015 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft steun in de bijenteeltsector (PB L 211 van 8.8.2015, blz.

3).

(14)

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1368 van de Commissie van 6 augustus 2015 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft steun in de bijenteeltsector (PB L 211 van 8.8.2015, blz.

9).

(15)

Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/1102 van de Commissie van 5 juli 2016 tot goedkeuring van de door de lidstaten op grond van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad ingediende nationale programma’s ter verbetering van de productie en afzet van producten van de bijenteelt (Kennisgeving geschied onder nummer C(2016) 4133) (PB L 182 van 7.7.2016, blz. 55).

(16)

Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/974 van de Commissie van 12 juni 2019 tot goedkeuring van de door de lidstaten op grond van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad ingediende nationale programma's ter verbetering van de productie en afzet van producten van de bijenteelt (Kennisgeving geschied onder nummer C(2019) 4177) (PB L 157 van 14.6.2019, blz. 28).

(17) De onder de bijenteeltprogramma's vallende producten van de bijenteelt zijn opgesomd in deel XXII van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1308/2013. Het gaat om honing, koninginnengelei, propolis en bijenwas.
(18) De periode van 1 augustus 2016 tot en met 31 juli 2017.
(19) De periode van 1 augustus 2017 tot en met 31 juli 2018.
(20) Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/1366 van de Commissie.
(21)

https://ec.europa.eu/info/food-farming-fisheries/key-policies/common-agricultural-policy/future-cap_nl

(22) https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=COM%3A2018%3A392%3AFIN
(23) Bijlage VIII bij het voorstel van de Commissie voor het GLB na 2020.