Toelichting bij COM(2020)73 - Standpunt dat namens de EU in de Internationale Graanraad moet worden ingenomen met betrekking tot de toetreding van Servië tot het Graanhandelsverdrag 1995

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Onderwerp van het voorstel

Dit voorstel betreft het besluit tot bepaling van het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen in de Internationale Graanraad in verband met de toetreding van de Republiek Servië tot het Graanhandelsverdrag 1995.

2. Achtergrond van het voorstel

2.1.Het Graanhandelsverdrag 1995

Het Graanhandelsverdrag 1995 (hierna “het verdrag” genoemd) heeft tot doel de internationale samenwerking met betrekking tot alle aspecten van de handel in granen te bevorderen, de uitbreiding van de internationale handel in granen te stimuleren en een zo vrij mogelijk graanhandelsverkeer te bewerkstellingen. Bovendien moet het zoveel mogelijk bijdragen tot de stabiliteit van de internationale graanmarkten in het belang van alle leden, de zekerheid op het gebied van de voedselvoorziening in de wereld vergroten en een forum bieden voor de uitwisseling van informatie en voor de bespreking van de zorgpunten van de leden met betrekking tot de graanhandel.

Het verdrag is op 1 juli 1995 in werking getreden.

De Unie is partij bij het verdrag 1 .

2.2.De Internationale Graanraad

De Internationale Graanraad (hierna “IGR” genoemd) is een intergouvernementele organisatie die streeft naar verwezenlijking van de in artikel 1 van het verdrag vastgestelde doelen. Met name moet de IGR:

(a)de internationale samenwerking met betrekking tot alle aspecten van de handel in granen bevorderen;

(b)de uitbreiding, openheid en eerlijkheid van de internationale handel in de graansector bevorderen;

(c)bijdragen tot de stabiliteit van de internationale graanmarkt, de zekerheid op het gebied van de voedselvoorziening in de wereld vergroten en bijdragen tot de ontwikkeling van landen waarvan de economie afhankelijk is van de graanverkoop.

Deze doelen worden nagestreefd door middel van verbetering van de markttransparantie in de vorm van informatie-uitwisseling, analyse en onderling overleg over markt- en beleidsontwikkelingen.

Momenteel bestaat de IGR uit 28 leden, waaronder veel van ’s werelds grootste graanproducenten en graanimporteurs. Naast de Unie zijn onder meer Argentinië, Australië, Canada, Egypte, India, Japan, Rusland, Oekraïne en de VS lid van de raad. China en Brazilië zijn echter geen lid.

De 28 leden van de IGR hebben in totaal 2 000 stemmen.

Voor de begrotingsprocedures (zie artikel 11 van het verdrag), dat wil zeggen voor de vaststelling van de jaarlijkse financiële bijdrage van de leden, beschikt de Unie in 2019/2020 2 over 372 stemmen.

Voor de besluitvorming, dat wil zeggen bij stemmingen (zie artikel 12 van het verdrag), bezitten de 10 exporterende leden samen 1 000 stemmen (de Unie heeft 245 stemmen) en de 18 importerende leden samen ook 1 000 stemmen. In dit verband moet worden benadrukt dat de IGR in principe op basis van consensus werkt en dat het zeer zelden tot een stemming komt.

Op de IGR-bijeenkomsten wordt de Unie vertegenwoordigd door de Commissie. De lidstaten mogen de IGR-bijeenkomsten bijwonen, en met name de raadszittingen.

2.3.De beoogde handeling van de IGR

Op 23 januari 2020 heeft de Republiek Servië formeel een verzoek om toetreding tot het verdrag ingediend 3 . Op 27 januari 2020 heeft het secretariaat van de IGR zijn leden in kennis gesteld van het verzoek van de Republiek Servië.

Overeenkomstig artikel 27, lid 2, van het verdrag kunnen regeringen van alle staten toetreden op de door de raad passend geachte voorwaarden. Overeenkomstig regel 33, onder d), van het reglement van orde bij het Graanhandelsverdrag (hierna “het reglement van orde” genoemd) neemt het Administratief Comité toetredingsverzoeken uit hoofde van artikel 27, lid 2, in overweging en geeft het de raad daaromtrent aanbevelingen.

Voor de toepassing van artikel 11 van het verdrag (d.w.z. de jaarlijkse financiële bijdrage van de leden) worden de stemmen van het toetredende land overeenkomstig regel 33, onder b), van het reglement van orde berekend op basis van het aandeel van de totale graanhandel van het toetredende land in de totale graanhandel van alle lidstaten van de IGR.

Op grond van artikel 12, lid 1, van het verdrag beslist de raad welke leden met betrekking tot het verdrag uitvoerende leden zijn en welke leden invoerende leden zijn. Bij deze beslissing houdt de raad rekening met het graanhandelspatroon van die leden en met hun eigen opvattingen. De raad bepaalt ook over hoeveel stemmen zij beschikken, overeenkomstig de leden 2 en 3 van dezelfde bepaling.

Aangezien de volgende vergadering van de IGR pas op 8 juni 2020 zal plaatsvinden, heeft het secretariaat van de IGR, om een eerdere toetreding mogelijk te maken, voorgesteld om de goedkeuring door de raad van de toetreding van de Republiek Servië via stemming per brief te laten verlopen. Als uiterlijk op 31 maart 2020 geen bezwaren van de huidige leden van de IGR worden ontvangen, zou de toetreding van de Republiek Servië in werking treden op 1 april 2020.

In het verdrag zijn geen specifieke regels betreffende de procedure voor de stemming per brief (of de schriftelijke procedure) opgenomen, maar in artikel 14 van het verdrag betreffende de besluiten van de raad wordt niet vereist dat dergelijke besluiten tijdens een zitting van de raad worden genomen.

3. Namens de Unie in te nemen standpunt

Het Graanhandelsverdrag 1995 is door de Unie bij Besluit 96/88/EG van de Raad 4 gesloten voor een periode tot en met 30 juni 1998 en is sindsdien regelmatig verlengd. Overeenkomstig artikel 33 van het verdrag wordt het verdrag telkens verlengd voor een periode van maximaal twee jaar. In juni 2019 is het verdrag bij besluit van de IGR voor het laatst verlengd tot en met 30 juni 2021 5 .

De Unie is altijd actief lid van de IGR geweest en was altijd voorstander van de uitbreiding van de organisatie.

De Republiek Servië is een belangrijke producent van landbouwproducten, met name van maïs, een van de belangrijkste gewassen bij de IGR.

De Republiek Servië heeft op 19 december 2009 haar aanvraag tot EU-lidmaatschap ingediend en op 1 maart 2012 heeft de Europese Raad Servië de status van kandidaat-lidstaat toegekend.

Dit voorstel strekt ertoe de Raad te verzoeken de Commissie te machtigen de toetreding van de Republiek Servië tot het verdrag goed te keuren.

4. Rechtsgrondslag

4.1.Procedurele rechtsgrondslag

1.

4.1.1.Beginselen


Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.

Het begrip “handelingen met rechtsgevolgen” omvat tevens handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen tevens instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die “beslissende invloed [kunnen hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt” 6 .

2.

4.1.2.Toepassing op het onderhavige geval


De beoogde handeling van de IGR leidt tot uitbreiding van het lidmaatschap van de IGR. De beoogde handeling heeft rechtsgevolgen, met name omdat zij van invloed zal zijn op de besluitvormingsverhoudingen binnen de IGR, waarvan de besluiten de meerderheid van zowel de uitvoerende leden als de invoerende leden vereisen, en bindend zijn voor de leden ervan, zoals bepaald in artikel 14 van het verdrag.

De beoogde handeling strekt niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst.

De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.

4.2.Materiële rechtsgrondslag

3.

4.2.1.Beginselen


De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt wordt ingenomen. Wanneer de beoogde handeling een tweeledige doelstelling heeft of bestaat uit twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoelstelling of hoofdcomponent, terwijl de andere doelstelling of de andere component slechts ondergeschikt is, moet het overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is voor de hoofddoelstelling of de hoofdcomponent dan wel de belangrijkste doelstelling of component.

4.

4.2.2.Toepassing op het onderhavige geval


De doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling hebben in de eerste plaats betrekking op de handel in landbouwproducten.

De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 207, lid 1, VWEU.

4.3.Conclusie

De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 207, lid 1, VWEU, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.