Toelichting bij COM(2020)92 - Verlenging recht van aanspraak voor coproducties zoals vastgesteld in artikel 5 van het Protocol betreffende culturele samenwerking bij de Vrijhandelsovereenkomst met Korea

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

De Vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten en Korea is op 6 oktober 2010 ondertekend en is in 2015 gesloten met de vaststelling van Besluit 2015/2169 van de Raad betreffende de sluiting van de vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Korea, anderzijds (hierna “het besluit” genoemd). In het Protocol betreffende culturele samenwerking (hierna “het protocol” genoemd), dat in het kader van de vrijhandelsovereenkomst door de partijen is gesloten, is een kader vastgesteld waarbinnen de partijen samenwerken om de uitwisseling van culturele activiteiten, goederen en diensten, onder meer in de audiovisuele sector, te vergemakkelijken en de voorwaarden voor dergelijke uitwisselingen te verbeteren.


Met het protocol zijn de partijen, in overeenstemming met hun respectieve wetgeving, onder andere overeengekomen dat voor audiovisuele coproducties tussen producenten uit de EU en uit Korea onder bepaalde specifieke voorwaarden aanspraak kan worden gemaakt op hun respectieve regelingen voor de bevordering van plaatselijke en regionale culturele inhoud.


Dergelijke coproducties kunnen in de EU als Europese producties en in Korea als Koreaanse producties worden beschouwd, voor zover ze aan de voorwaarden van artikel 5 van het protocol voldoen (zie met name lid 8, onder a) tot en met c)).


Dit recht van aanspraak werd vastgesteld voor een periode van drie jaar (van 1 juli 2011 tot en met 30 juni 2014) en werd tweemaal verlengd met nog eens drie jaar. De eerste verlenging liep tot en met 30 juni 2017, terwijl het huidige recht van aanspraak loopt tot en met 30 juni 2020. Nu wordt voorgesteld dat de Raad een verklaring aflegt over de verlenging van het recht van aanspraak met nog eens drie jaar.

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein


Het subprogramma MEDIA van het programma Creatief Europa ondersteunt de ontwikkeling en distributie van Europese audiovisuele producties uit de deelnemende Europese landen. Mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan, kunnen begunstigden uit derde landen aan sommige regelingen deelnemen.


Sommige regelingen, met name die op het gebied van markttoegang en scholing, dragen bij tot het creëren van een omgeving die bevorderlijk is voor coproducties door financiering te verstrekken voor markten, netwerkbijeenkomsten en workshops, onder andere met Korea. Daarnaast helpt de regeling op het gebied van internationale coproducties om Europese en internationale coproductiepartners, onder meer uit Korea, samen te brengen en biedt zij indirecte steun voor audiovisuele producties die worden gecoproduceerd door internationale coproductiefondsen, waaronder coproducties met Korea onder bepaalde voorwaarden.

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

Het Protocol betreffende culturele samenwerking is door de EU en Korea in 2015 gesloten als onderdeel van de Vrijhandelsovereenkomst. Het werd met name gezien als een instrument om het Verdrag van de Organisatie van de Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur (Unesco) van 2005 betreffende de bescherming en de bevordering van de diversiteit van cultuuruitingen te promoten.

Het bestaande recht van aanspraak betreft coproducties die steun krijgen van samenwerkingsverbanden van nationale regelingen en fondsen voor audiovisuele producties. Door het recht van aanspraak kunnen de coproducties eveneens worden aangemerkt als “Europese producties” in de zin van artikel 1, onder n), iii), van de richtlijn audiovisuele mediadiensten.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

De procedure voor de verlenging van het recht van aanspraak is vastgelegd in artikel 5 van het protocol. De vereiste stappen zijn genomen.

In artikel 5, lid 8, van het protocol is bepaald dat indien wordt besloten dat het recht van aanspraak moet worden verlengd, het met nog een periode van drie jaar kan worden verlengd en daarna automatisch met perioden van dezelfde duur wordt verlengd, tenzij een van de partijen het recht van aanspraak ten minste drie maanden vóór het verstrijken van de termijn schriftelijk opzegt. Coproducties die van vóór een dergelijke opzegging dateren, kunnen nog steeds aanspraak maken op de respectieve regelingen voor de bevordering van plaatselijke en regionale culturele inhoud.

Het is dienstig een voorstel te doen voor een besluit van de Raad betreffende de verlenging van het recht van aanspraak. Een dergelijk voorstel moet artikel 218, lid 6, VWEU als rechtsgrondslag hebben, aangezien het gaat om de verklaring van verlenging van de toepassing van een deel van een internationale overeenkomst. De regels voor de besluitvorming van de instellingen van de EU zijn neergelegd in de Verdragen en staan niet ter beschikking van de lidstaten noch van de instellingen zelf. Bij besluiten van de Raad houdende sluiting van internationale overeenkomsten kan niet van de Verdragen worden afgeweken waar het gaat om de procedure tot verklaring van de verlenging van verplichtingen voortvloeiend uit op grond daarvan gesloten internationale overeenkomsten.

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

De verlenging van het recht van aanspraak biedt de Europese audiovisuele sector kansen om zijn aanwezigheid op de snelgroeiende Koreaanse markt te bestendigen en er zijn marktaandeel, ervaring en kennis te vergroten.

Sommige lidstaten hebben met succes op bilaterale basis audiovisuele coproducties opgezet, maar vele andere nog niet en daarom biedt het recht van aanspraak op EU-niveau nog steeds potentieel voor deelname door een groter aantal landen.

De Europese Commissie heeft inzake de productie van films beperkte bevoegdheden; deze rol komt toe aan de nationale filmfondsen, ook wat internationale coproducties betreft. Daarom zal een grotere betrokkenheid van de nationale filmfondsen nodig zijn om het protocol in de praktijk ten uitvoer te leggen.

Evenredigheid

Studies en gegevens van het Europees Waarnemingscentrum voor de audiovisuele sector tonen aan dat coproducties hogere kijkcijfers opleveren. In 2017 maakten Europese films 17 % van de in Korea uitgebrachte films uit, maar slechts 5 % van de kaartjesverkoop. De kloof tussen het aantal uitgebrachte films en het aantal verkochte kaartjes toont aan dat er een groot onaangeboord potentieel is en dat betere samenwerking kan helpen om dit potentieel te benutten. Het recht van aanspraak voor coproducties zou de Europese audiovisuele industrie meer kansen kunnen bieden op het gebied van uitvoer naar en promotie in Korea en zou een toegangspoort tot Azië kunnen vormen. Uitoefening van het recht van aanspraak voor coproducties zou daarom bijdragen tot het vergroten van het marktaandeel op een groeiende markt (tussen 2013 en 2017 steeg de totale kaartjesverkoop in Korea met 23 %). De aanwezigheid van Koreaanse films in de EU is echter vrij beperkt (uit de cijfers voor de periode 2014-2018 blijkt dat ze 0,4 % van de uitgebrachte films uitmaakten en 0,1 % van de kaartjesverkoop).

Dat er tot dusver weinig is gebruikgemaakt van het protocol lijkt te maken te hebben met een gebrek aan concrete informatie over de stimulansen die op nationaal niveau beschikbaar zijn voor coproducties. Daarom moeten er zowel Europees als nationaal doelgerichte maatregelen worden genomen (inzake financieringsmogelijkheden, scholing, netwerkvorming).

Het succes van de bilaterale coproducties toont trouwens aan dat er ruimte en mogelijkheden zijn om meer te doen. Bij voorbereidende besprekingen in de Groep audiovisuele aangelegenheden hebben de lidstaten te kennen gegeven bereid te zijn op het niveau van de Unie samen te werken om coproducties in het kader van het protocol te promoten, met de coproducties op bilateraal niveau als voorbeeld van goede praktijken.

Keuze van het instrument

Het passende instrument voor een uitdrukkelijke verklaring van verlenging van het recht van aanspraak is een besluit van de Raad, op grond van artikel 218, lid 6, VWEU, aangezien het gaat om de verlenging van de toepassing van een deel van een internationale overeenkomst.

3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan

Niet van toepassing.

Raadpleging van belanghebbenden

In het protocol is vastgelegd dat elke partij een interne adviesgroep moet oprichten, bestaande uit vertegenwoordigers van de culturele en audiovisuele sector die actief zijn op de door het protocol bestreken gebieden. De EU-adviesgroep is op 17 oktober 2019 in Brussel bijeengekomen om de resultaten van de uitoefening van het recht van aanspraak te evalueren in termen van een grotere culturele diversiteit en een voor beide partijen voordelige samenwerking inzake coproducties. Belanghebbenden leverden ook een bijdrage aan de raadpleging door hun schriftelijke opmerkingen in te dienen.


In het algemeen wezen belanghebbenden op het gebrek aan Europees-Koreaanse audiovisuele coproducties die aan de voorwaarden van het protocol voldoen; toch waren zij van mening dat het protocol potentieel een nuttig instrument is. Zij waren voorstander van het verlengen van het recht van aanspraak voor Europees-Koreaanse coproducties, maar maakten enige kanttekeningen bij de praktische toegevoegde waarde, die zou moeten worden verduidelijkt. Belanghebbenden concludeerden ook dat de voordelen die het protocol biedt, moeten worden gepromoot op het niveau van de sector, de lidstaten en de EU.


Na raadpleging van de lidstaten en gezien het advies van de adviesgroep wordt de Commissie nu uitgenodigd de verlenging van het recht van aanspraak voor te stellen.

Bijeenbrengen en gebruik van expertise

Studies en gegevens van het Europees Waarnemingscentrum voor de audiovisuele sector tonen aan dat coproducties hogere kijkcijfers opleveren.

In vergelijking met andere uitvoermarkten maakten Europese films 17 % van de in Korea uitgebrachte films uit in 2017, maar slechts 5 % van de kaartjesverkoop. De kloof tussen het aantal uitgebrachte films en het aantal verkochte kaartjes toont aan dat er een groot onaangeboord potentieel is en dat betere samenwerking kan helpen om dit potentieel te benutten. Het recht van aanspraak voor coproducties zou de Europese audiovisuele industrie meer kansen kunnen bieden op het gebied van uitvoer naar en promotie in Korea en zou een toegangspoort tot Azië kunnen vormen. Uitoefening van het recht van aanspraak voor coproducties zou daarom bijdragen tot het vergroten van het marktaandeel op een groeiende markt (tussen 2013 en 2017 steeg de totale kaartjesverkoop in Korea met 23 %). De aanwezigheid van Koreaanse films in de EU is echter vrij beperkt (uit de cijfers voor de periode 2014-2018 blijkt dat ze 0,4 % van de uitgebrachte films uitmaakten en 0,1 % van de kaartjesverkoop).

Effectbeoordeling

Niet van toepassing.

Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

Niet van toepassing.

Grondrechten

Niet van toepassing.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Geen.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

De Commissie zal de uitoefening van het recht van aanspraak voor audiovisuele coproducties blijven volgen aan de hand van gegevens van het Europees Waarnemingscentrum voor de audiovisuele sector, in het bijzonder wat tekenfilms betreft.

Het Comité voor culturele samenwerking tussen de Europese Unie en haar lidstaten enerzijds, en de Republiek Korea anderzijds, zal één keer per jaar bijeenkomen om de vooruitgang te bekijken en de knelpunten en mogelijkheden te bespreken.

Toelichtende stukken (bij richtlijnen)

Niet van toepassing.

Artikelsgewijze toelichting

1.

Het recht van aanspraak wordt nogmaals met drie jaar verlengd, tot juni 2023. Dit recht van aanspraak is neergelegd in artikel 5 van het protocol, als volgt:


“Voor de toepassing van dit protocol wordt onder coproductie verstaan een audiovisueel werk dat door producenten uit Korea en de EU gezamenlijk wordt geproduceerd en waarin die producenten in overeenstemming met dit protocol hebben geïnvesteerd.

De partijen stimuleren onderhandelingen over nieuwe, en de uitvoering van bestaande, coproductieovereenkomsten tussen een of meer lidstaten van de Europese Unie en Korea. Zij herbevestigen dat de lidstaten van de Europese Unie en Korea financiële voordelen kunnen toekennen aan audiovisuele coproducties, zoals omschreven in bestaande of toekomstige bilaterale coproductieovereenkomsten waarbij een of meer lidstaten van de Europese Unie en Korea partij zijn.

In overeenstemming met hun respectieve wetgeving bevorderen de partijen coproducties tussen producenten uit de EU en uit Korea, onder meer door ervoor te zorgen dat voor coproducties aanspraak kan worden gemaakt op hun respectieve regelingen ter bevordering van plaatselijke en regionale culturele inhoud.

Voor audiovisuele coproducties kan aanspraak worden gemaakt op de EU-regeling voor de bevordering van plaatselijke en regionale culturele inhoud zoals bedoeld in lid 3, omdat zij beschouwd worden als “Europese productie” in de zin van artikel 1, punt n) i), van Richtlijn 89/552/EEG, zoals gewijzigd bij Richtlijn 2007/65/EG of bij latere wijzigingen 1 , met het oog op de in artikel 4, lid 1, en artikel 3 decies, lid 1, van Richtlijn 89/552/EEG, zoals gewijzigd bij Richtlijn 2007/65/EG of bij latere wijzigingen 2 , bedoelde bevordering van audiovisuele werken. Voor audiovisuele coproducties kan aanspraak worden gemaakt op Koreaanse regelingen voor de bevordering van plaatselijke en regionale culturele inhoud zoals bedoeld in lid 3, omdat zij voor de toepassing van artikel 40 van de Wet inzake de bevordering van speelfilms en videoproducties (Wet nr. 9676 van 21 mei 2009) of latere wijzigingen daarvan, artikel 71 van de Omroepwet (Wet nr. 9280 van 31 december 2008) of latere wijzigingen daarvan, en het Bericht betreffende de programmaverhouding (Bericht nr. 2008-135 van de Koreaanse Communicatiecommissie van 31 december 2008) of latere wijzigingen daarvan als Koreaans werk worden beschouwd.

Voor coproducties kan aanspraak worden gemaakt op de [respectieve] regelingen van de partijen voor de bevordering van plaatselijke en regionale culturele inhoud, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a) de audiovisuele coproducties komen tot stand door samenwerking tussen ondernemingen die rechtstreeks of door een meerderheidsaandeel in handen zijn en blijven van een lidstaat van de Europese Unie of van Korea en/of van onderdanen van een lidstaat van de Europese Unie of van Korea;

b) de representatieve directeur(en) of manager(s) van de coproducerende ondernemingen, is (zijn) onderdaan van een lidstaat van de Europese Unie of van Korea en kan (kunnen) aantonen dat hij (zij) daar hun wettige verblijfplaats heeft (hebben);

c) voor alle audiovisuele coproducties andere dan tekenfilms is de participatie van producenten uit twee lidstaten van de Europese Unie vereist. Voor tekenfilms is participatie van producenten uit drie lidstaten van de Europese Unie vereist. De financiële bijdrage van de producent of producenten uit elk van die lidstaten van de Europese Unie bedraagt ten minste 10 %;

d) de respectieve financiële bijdrage van alle producenten uit de EU samen en van alle producenten uit Korea samen aan een audiovisuele coproductie andere dan een tekenfilm moet ten minste 30 % van de totale productiekosten van die coproductie bedragen. Voor tekenfilms moet de respectieve bijdrage ten minste 35 % van de totale productiekosten bedragen;

e) de bijdrage van alle producenten samen van elk van de partijen omvat een daadwerkelijke technische en artistieke participatie, waarbij de bijdragen van beide partijen met elkaar in evenwicht zijn. In het bijzonder mag de technische en artistieke bijdrage van alle producenten samen van elk van de partijen bij audiovisuele coproducties andere dan tekenfilms niet meer dan 20 procentpunten afwijken van hun financiële bijdrage en in geen geval meer dan 70 % van de totale bijdrage uitmaken. Bij tekenfilms mag de technische en artistieke bijdrage van alle producenten samen van elk van de partijen niet meer dan 10 procentpunten afwijken van hun financiële bijdrage en in geen geval meer dan 65 % van de totale bijdrage uitmaken;

f) producenten uit derde landen die het Unesco-Verdrag hebben geratificeerd, mogen, waar dat mogelijk is, voor maximaal 20 % in de totale productiekosten en/of de technische en artistieke bijdrage in de audiovisuele coproductie participeren.”

De partijen herbevestigen dat het recht om voor coproducties aanspraak te maken op hun respectieve regelingen voor de bevordering van plaatselijke en regionale culturele inhoud wederzijdse voordelen meebrengt en dat coproducties die aan de criteria voldoen respectievelijk als Europese/Koreaanse producties worden beschouwd zonder dat verdere voorwaarden worden opgelegd.

Het recht om voor coproducties aanspraak te maken op de respectieve regelingen van de partijen voor de bevordering van plaatselijke en regionale culturele inhoud wordt vastgesteld voor een periode van drie jaar.