Toelichting bij COM(2020)134 - Toepassing van Verordening (EU) tot vaststelling van overgangsregelingen voor bilaterale investeringsbeschermings overeenkomsten tussen lidstaten en derde landen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

EUROPESE COMMISSIE

1.

Brussel, 6.4.2020 COM(2020) 134 final


VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE

RAAD

over de toepassing van Verordening (EU) nr. 1219/2012 tot vaststelling van overgangsregelingen voor bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten tussen

lidstaten en derde landen

1. Inleiding

Met de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon op 1 december 2009 heeft de Unie exclusieve bevoegdheid verkregen aangaande buitenlandse directe investeringen. In de decennia voorafgaand aan die datum hebben de lidstaten met derde landen een aanzienlijk aantal bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten gesloten die bepalingen aangaande investeringsbescherming voor buitenlandse directe investeringen bevatten. Hoewel deze overeenkomsten krachtens het internationaal publiekrecht geldig bleven, werd het wenselijk geacht te verduidelijken hoe zij zich verhouden tot het recht en het beleid van de Unie, en rechtszekerheid te bieden. Het werd passend geacht deze overeenkomsten van kracht te laten blijven totdat ze geleidelijk zouden worden vervangen door

investeringsbeschermingsovereenkomsten van de Unie. Tevens moesten de procedures en voorwaarden worden vastgelegd waaronder de lidstaten gemachtigd zouden zijn om met derde landen nieuwe overeenkomsten te sluiten of bestaande overeenkomsten te wijzigen.

2.

Tegen deze achtergrond hebben het Europees Parlement en de Raad Verordening (EU) nr. 1219/2012 tot vaststelling van overgangsregelingen voor bilaterale


investeringsbeschermingsovereenkomsten tussen lidstaten en derde landen1 vastgesteld. De verordening is op 9 januari 2013 in werking getreden.

Zoals voorzien in artikel 15 van de verordening bevat dit verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad een beschrijving van de verordening en de uitvoering ervan in de periode van 9 januari 2013 tot en met 31 december 2019. In overeenstemming met artikel 15 bevat dit verslag ook een overzicht van de kennisgevingen die van de lidstaten zijn ontvangen en van de machtigingen die door de Commissie zijn verleend. Overeenkomstig artikel 15, lid 2, komt in het verslag ook de vraag aan de orde of het machtigingsmechanisme van hoofdstuk III van de verordening toegepast moet blijven worden.

In overeenstemming met de toezegging van de Commissie om een grote mate van transparantie van het EU-beleid inzake handel en investeringen te waarborgen, heeft de Commissie op 18 februari 2020 aangekondigd dat zij voornemens is om voortaan al haar uitvoeringsbesluiten betreffende machtigingen die aan lidstaten worden verleend voor bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten, bekend te maken. De besluiten worden bekendgemaakt op de website van DG Handel. Voorheen werden het Europees Parlement en de Raad al door middel van verslaglegging door de Commissie regelmatig op de hoogte gehouden over de aan de lidstaten verleende machtigingen.

2. Beschrijving van de verordening

3.

Behoud van reeds bestaande overeenkomsten


In de verordening wordt de juridische status verduidelijkt van de bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten die door de lidstaten zijn ondertekend voordat het Verdrag van Lissabon in werking trad of voordat zij tot de EU toetraden. In de verordening wordt namelijk een mechanisme beschreven (zie hoofdstuk II, artikelen 2 tot en met 6) volgens hetwelk de lidstaten melding doen van alle overeenkomsten die zij van kracht wensten te laten blijven (dan wel in werking wensten te laten treden). Dit proces wordt ook aangeduid als “grandfathering”. In de verordening wordt verwezen naar het proces van geleidelijke vervanging van bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten door

overeenkomsten op Unieniveau en wordt verder bepaald dat bilaterale overeenkomsten van kracht kunnen blijven totdat een overeenkomst tussen de Unie en hetzelfde derde land in werking treedt.

4.

Voorwaarden


voor het verlenen van een machtiging tot onderhandeling, ondertekenin

sluiting van nieuwe overeenkomsten

In de artikelen 7 tot en met 11 zijn de procedure en voorwaarden vastgelegd waaronder de lidstaten kunnen worden gemachtigd om onderhandelingen met een derde land aan te gaan teneinde een bestaand bilateraal investeringsverdrag te wijzigen of een nieuw verdrag te sluiten, en om deze overeenkomst te ondertekenen en te sluiten. In artikel 12 zijn regelingen vastgelegd waarmee lidstaten worden gemachtigd bilaterale

investeringsbeschermingsovereenkomsten te sluiten of van kracht te laten blijven die waren ondertekend na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon en vóór de inwerkingtreding van de verordening (d.w.z. tussen 1 december 2009 en 9 januari 2013).

Een machtiging kan niet worden verleend als er met hetzelfde derde land al een investeringsonderhandeling op EU-niveau gaande is of als de Commissie een aanbeveling tot het openen van onderhandelingen heeft gedaan (of daartoe heeft besloten). Andere voorwaarden voor het door de Commissie verlenen van een machtiging aan de lidstaat om onderhandelingen met een derde land te openen, zijn: de overeenkomst is verenigbaar met het Unierecht en de verdeling van bevoegdheden tussen de Unie en de lidstaten; de overeenkomst strookt met de beginselen en doelstellingen van de Unie voor het extern optreden en de overeenkomst vormt geen ernstige belemmering voor de onderhandeling over of de sluiting van bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten met derde landen door de Unie.

De Commissie verleent haar machtigingsbesluiten volgens de raadplegingsprocedure. Uitvoeringsbesluiten van de Commissie zijn vereist voor zowel het openen van de onderhandelingen (procedure van artikel 9) als voor het ondertekenen en sluiten van de bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten (procedure van artikel 11) door de lidstaten.

5.

Gedrag


van de lidstaten met betrekking tot de bilaterale investeringsverdragen

In artikel 13 van de verordening staan regelingen voor samenwerking tussen de Commissie en de lidstaten beschreven met betrekking tot de werking van de bilaterale investeringsverdragen, onder meer op het vlak van mechanismen voor geschillenbeslechting. De lidstaten moeten de Commissie in kennis stellen en de Commissie hun medewerking verlenen indien zij een verzoek om overleg ontvangen of een kennisgeving van een vordering van een investeerder of een derde land uit hoofde van een bilateraal investeringsverdrag dat onder de verordening valt, of indien lidstaten voornemens zijn een

geschillenbeslechtingsprocedure tegen een derde land in werking te stellen.

3. Uitvoering van de verordening

3.1 Behouden overeenkomsten van vóór het verdrag van Lissabon

Nadat de inwerkingtreding van de verordening hebben de lidstaten melding gedaan van 1 360 bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten die zij wensten te behouden of van kracht te laten worden. De lijst van behouden bilaterale

en

investeringsbeschermingsovereenkomsten is op 8 mei 2013 in het Publicatieblad bekendgemaakt.2 Deze lij st wordt re g e lm ati g bijgewerkt door middel van b e ke ndmakin g e n 3 .

6.

Uit deze lijst blijkt dat de lidstaten al tientallen jaren bilaterale


investeringsbeschermingsovereen komsten sloten. Ook blijkt uit de lijst dat het aantal gesloten overeenkomsten per lidstaat aanzienlijk verschilt: de lidstaten met het grootste aantal gesloten overeenkomsten waren in 2013 Duits land (123) , Italië (113), Fra nk rijk (93) , het Verenigd Koninkrijk (93), Nederland (86), België en Luxemburg (81) en Spanje (63).

De geografische verdeling van de overeenkomsten is eveneens divers en vertoont geen algemeen patroon. Sommige lidstaten zijn belangrijke k a pita a lui tvoere n d e landen en hebben daarom sinds de jaren 1960 invester ing sbesc he rming sove ree nkomsten gesloten met derde landen in meerdere delen van de wereld. De lidstaten in Midden- en Oost-Europa hebben in de politieke en economische overgangsperiode in de jaren 1980 en 1990 bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten gesloten, met name met OESO-landen (bv. Australië, Canada, Noorwegen, Zwitserland en de Verenigde Staten). Een groot aantal lidstaten heeft ook bilaterale investerin g sbesc hermin g soveree nkomsten gesloten met verschillende landen in de voormalige Sovjet-Unie (waaronder Kazachstan, Rusland en Oekraïne) en met de landen van de Westelijke Balkan. Bijna alle lidstaten zijn bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten aangegaan met China en Korea. Tevens werd een aanzienlijk aantal overeenkomsten gesloten met landen van het zuidelijke Middellandse Zeegebied (bv. Algerije, Egypte, Marokko, Tunesië), Turkije, verschillende Latijns-Amerikaanse landen (bv. Argentinië, Chili, Paraguay en Peru) en enkele Golfstaten (Iran, Koeweit, Qatar, Verenigde Arabische Emiraten en Sa udi - Ara bië) , evenals met verschillende Aziatische (India, Indonesië) en Afrikaanse landen (z oa ls Ang ola, Nigeria en Z uid - Afr ika).

Omwille van de transparantie en overeenkomstig artikel 4 van hoofdstuk II van de verordening maakt de Commissie jaarlijks een geactualiseerde en geconsolideerde lijst bekend van alle bilaterale invester in g sbesc hermin g soveree nkomsten die door de lidstaten zijn ondertekend en gesloten.

3.2 Gemelde verzoeken en verleende m achtigingen

7.

Verzoeken tot machtiging om formele onderhandelingen te openen (artikel 9)


In de periode 2013-2019:

ontving de Commissie in totaal 304 verzoeken tot machtiging van de opening van formele onderhandelingen over nieuwe bilaterale

8.

PB C 131. In de bekendgemaakte lijst is nog geen rekening gehouden met de toetreding van Kroatië tot de


EU (die op 1 juli 2013 een feit werd). Het bovengenoemde aantal van 1 360 behouden bilaterale

investeringsbeschermingsovereenkomsten is echter gebaseerd op alle kennisgevingen overeenkomstig

artikel 2 die van de lidstaten zijn ontvangen (waaronder de kennisgevingen die door Kroatië na de

toetreding zijn ingediend).

9.

De meest recente lijst van bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten is op 13 juni 2019


bekendgemaakt (PB C 198). In deze lijst zijn tevens nieuwe overeenkomsten opgenomen die sinds 2013

zijn gesloten, evenals overeenkomsten die sinds 2013 zijn verlopen, beëindigd of niet zijn verlengd. Het

huidige aantal staat op 1 286 overeenkomsten.

In de verslagperiode zijn de respectieve jaarlijkse lijsten bekendgemaakt op 5 juni 2014 (PB C 169),

10.

24 april 2015 (PB C 135), 27 april 2016 (PB C 149), 11 mei 2017 (PB C 147) en 27 april 2018 (PB


2

3

4

11.

investeringsbeschermingsovereenkomsten of wijzigingen van bestaande


overeenkomsten;

verleende de Commissie 241 machtigingen, waarvan 164 voor nieuwe overeenkomsten en 77 voor wijzigingen van bestaande ov eree nkomsten;

wees de Commissie zes verzoeken af omdat zij betrekking hadden op overeenkomsten met derde landen die al onder investeringsonderhandelingen op EU-niveau vielen;

werden 22 kennisgevingen tijdens de machtigingsprocedure door de lidstaten herroepen.

Per 31 december 2019:

waren 27 machtigingsprocedures nog in behandeling omdat de Commissie de li dstaten had verzocht om aanvullende informatie over de overeenkomsten waarvoor zij een machtiging aanvroegen;

was het besluitvormingsproces gaande met betrekking tot acht verzoeken tot machti g in g.

Verzoeken tot machtiging tot sluiting van een nieuwe overeenkomst of wijziging (artikel 11) In de periode 2013-2019:

werden door de lidstaten in totaal 76 verzoeken aangemeld tot machtiging tot ondertekening en sluiting van een nieuw onderhandelde overeenkomst of een wijziging van een bestaande overeenkomst;

verleende de Commissie in totaal 48 machtigingen op grond van artikel 11, waarvan 24 machtigingen voor nieuwe overeenkomsten en 24 voor wijzigingen. Drie verzoeken werden tijdens de machtigingsprocedure door de lidstaten herroepen.

Per 31 december 2019 waren 25 machtigingsprocedures nog in behandeling omdat de Commissie de lidstaten had verzocht om aanvullende informatie over de overeenkomsten waarvoor zij een machtiging aanvroegen.

12.

Verzoeken tot machtiging van overeenkomsten ondertekend tussen de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon en de inwerkingtreding van de verordening (artikel 12)


De lidstaten meldden 62 verzoeken tot machtiging van overeenkomsten ondertekend tussen 1 december 2009 en 9 januari 2013 zoals bepaald in artikel 12.

De Commissie verleende 33 machtigingen op grond van artikel 12, waarvan 16 voor nieuwe overeenkomsten en 17 voor protocollen tot wijziging van bestaande overeenkomsten.

13.

Per 31 december 2019 waren de resterende 29


december 2019 waren de resterende 29 machtigingsprocedures nog in behandeling omdat de lidstaten om aanvullende informatie was verzocht.

14.

Ontwikkeling


in verleende machtigingen

In onderstaande tabel wordt de ontwikkeling getoond van machtigingen die zijn verleend op grond van de artikelen 9, 11 en 12 over de verslagperiode 2013-2019:

Machtigingen verleend op grond van de artikelen 9, 11 en 12 (2013 – 2019)
2013201420152016201720182019Totaal
Artikel 9 – Machtigingen tot onderhandeling:
Nieuwe BIO’s544491849211164
Wijzigingen2813-523-877
Totaal726211372219241
Machtigingen verleend op grond van de artikelen 9, 11 en 12 (2013 – 2019)
2013201420152016201720182019Totaal
Artikel 11 – Machtigingen tot sluiting:
Nieuwe BIO’s851332224
Wijzigingen7104--1224
Totaal15155333448
Artikel 12 – Machtigingen:
Voor nieuwe BIO’s151-----16
Voor wijzigingen17------17
Totaal321-----33
Totaal aantal machtigingen op grond van de artikelen 9, 11 en 12322

Zoals uit de tabel blijkt, was er in 2013 en 2014, de eerste twee jaar van uitvoering van de verordening, een groot aantal verzoeken tot machtiging en een groot aantal verleende machtigingen, met name voor het opstarten van nieuwe onderhandelingen (artikel 9). In 2015

was het aantal machtigingen echter zeer klein. Deze periode viel samen met besprekingen over EU-beleid en ontwikkelingen met betrekking tot een herziene benadering van het investeringsbeleid. De meeste machtigingsprocedures werden in die periode in de wacht gezet. In de jaren daarop was er een opleving te zien in het aantal verzoeken tot machtiging, hoewel er in 2018 weer een aanzienlijke afname was. Het relatief grote aantal machtigingen in 2017 en 2019 hangt deels samen met het feit dat sommige lidstaten machtigingen aanvroegen tot het openen van meerdere onderhandelingen met verschillende derde landen.6

Er moet worden gewezen op het relatief kleine aantal van 48 machtigingen tot het ondertekenen en sluiten van investeringsbeschermingsovereenkomsten op grond van artikel 11 (verdeeld in 24 nieuwe overeenkomsten en 24 wijzigingen van bestaande overeenkomsten) tijdens de zeven jaar van uitvoering van de verordening. De meeste onderhandelingen waarvoor machtiging is verleend op grond van de verordening, zijn dan ook in feite nog niet afgerond. Uit de cijfers valt op te maken dat de onderhandelingen over en de sluiting van investeringsovereenkomsten langdurige processen zijn: tot dusver zijn er 40 aanvullende bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten ondertekend op grond van de verordening (waarvan 16 op grond van de specifieke procedure van artikel 12).

De meeste verzoeken tot machtiging op grond van de verordening zijn afkomstig uit Hongarije, Italië, Litouwen, Malta, Portugal, Roemenië, Slowakije, Spanje en Tsjechië. De derde landen die betrokken zijn bij de 442 kennisgevingen met betrekking tot nieuwe bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten op grond van de artikelen 9, 11 en 12, vertonen een gevarieerd beeld, waaruit geen specifieke geografische trends zijn te extrapoleren.7 De derde landen met het hoogste aantal kennisgevingsverzoeken van lidstaten zijn onder meer Iran, Kazachstan, Nigeria, Saudi-Arabië, Qatar en de Verenigde Arabische Emiraten.

Om de consistentie tussen bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten en het EU-investeringsbeleid te waarborgen, moet ervoor worden gezorgd dat de belangrijkste elementen en normen uit de herziene aanpak van de EU deel uitmaken van de bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten of wijzigingen van bestaande overeenkomsten waarvoor een machtiging is verleend. In dit verband moet worden opgemerkt dat er in de periode van zeven jaar van uitvoering van de verordening aanzienlijke hervormingen en ontwikkelingen in het investeringsbeschermingsbeleid van de EU hebben plaatsgevonden. In 2015, na de discussie over het Trans-Atlantisch Partnerschap voor handel en investeringen (TTIP), presenteerde de Commissie haar herziene norm voor alle volgende investeringsbeschermingsonderhandelingen van de EU.

Sindsdien heeft de EU op bilateraal en multilateraal niveau initiatieven ontplooid om het systeem voor beslechting van geschillen tussen investeerders en staten te hervormen. In haar bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten met derde landen heeft de EU de traditionele ad-hocarbitrage tussen investeerders en staten vervangen door een meer permanent model van geschillenbeslechting, geïnspireerd op bestaande internationale gerechtshoven: het stelsel van investeringsgerechten (“ICS”). De ICS-gerechten zijn samengesteld uit arbiters die door de partijen bij de overeenkomst voor een vaste termijn zijn aangesteld en die moeten voldoen aan de hoogste normen van bekwaamheid,

6 In 2017 verzocht Spanje om 22 wijzigingen en Slowakije om 34 bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten. In 2019 verzocht Nederland om 8 wijzigingen en 2 bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten.

7 Uitgaande van alle machtigingsverzoeken die zijn ontvangen op grond van de artikelen 9, 11 en 12,

onafhankelijkheid en onpartijdigheid. Ook moeten ICS-procedures voldoen aan hoge eisen op het vlak van transparantie. Zo moeten de processtukken openbaar worden gemaakt en moet interventie door derden worden toegestaan.

Hierbij moet echter worden opgemerkt dat de stelsels van investeringsgerechten die op grond van EU-overeenkomsten zijn opgezet, bedoeld zijn als overgangsregeling en moeten worden vervangen door een multilateraal mechanisme voor de beslechting van investeringsgeschillen zodra een dergelijk mechanisme in werking treedt. Op multilateraal niveau verricht de EU in de Commissie van de Verenigde Naties voor internationaal handelsrecht (“Uncitral”)8 momenteel inspanningen voor een project dat tot doel heeft een multilateraal investeringsgerecht op te zetten dat van toepassing zou zijn op toekomstige en bestaande bilaterale investeringsverdragen, ook de verdragen die van kracht zijn tussen lidstaten van de EU en derde landen.

Tot het zover is, komt de herziene aanpak van de EU inzake investeringsbescherming en beslechting van investeringsgeschillen zoveel mogelijk tot uiting in de besluiten van de Commissie tot machtiging van de sluiting van nieuwe bilaterale

investeringsbeschermingsovereenkomsten van lidstaten met derde landen. Met betrekking tot de normen voor investeringsbescherming gaat het om: de bevestiging van het recht tot reguleren; een duidelijke omschrijving van de norm voor eerlijke en billijke behandeling; een duidelijke definitie van rechtstreekse en onrechtstreekse onteigening; het verbod op de bevordering van investeringen door afzwakking van de binnenlandse wetgeving of verlaging van normen inzake milieu of arbeid, of door het achterwege laten van een effectieve handhaving van dergelijke wetgeving en normen, en een verwijzing naar de mensenrechten en duurzame ontwikkeling en bevordering van internationaal erkende normen voor maatschappelijk verantwoord ondernemerschap, zoals de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen en de VN-richtsnoeren inzake bedrijfsleven en mensenrechten.

Met betrekking tot de beslechting van investeringsgeschillen gaat het om: een gedragscode voor leden van het gerecht; regels inzake transparantie; toezeggingen om geschillen te onderwerpen aan een toekomstig multilateraal investeringsgerecht, en bepalingen inzake het toepasselijke recht dat waarborgt dat de autonomie van de rechtsorde van de EU behouden blijft. Gezien het nagestreefde doel om de bepalingen inzake beslechting van bilaterale geschillen tussen investeerders en staten te vervangen door een multilateraal investeringsgerecht, en gezien de mogelijke financiële gevolgen van het instellen van afzonderlijke stelsels van investeringsgerechten in alle bilaterale investeringsverdragen van de lidstaten, verlangt de Commissie vooralsnog niet dat de EU-lidstaten in hun bilaterale investeringsverdragen een ICS instellen. Het doel van het oprichten van een multilateraal investeringsgerecht wordt veeleer nagestreefd doordat de lidstaten met hun verdragspartners toezeggingen afspreken om in de toekomst van het multilaterale investeringsgerecht gebruik te maken.

De lidstaten moeten ook waarborgen dat de nieuwe of herziene bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten verenigbaar zijn met het EU-recht (artikel 9, lid 2) en dat geen van de bepalingen de lidstaten ervan weerhoudt hun verplichtingen na te komen die voortvloeien uit hun lidmaatschap van de Europese Unie.9 De Commissie beveelt aan

8 https://uncitral.un.org/en/working_groups/3/investor-state

9 Bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten tussen lidstaten en de landen die kandidaat zijn voor toetreding tot de EU, zijn toegestaan op voorwaarde dat deze onmiddellijk worden beëindigd als dat land

hiertoe een clausule inzake een zogenoemde “regionale organisatie voor economische integratie” (REIO) in de overeenkomsten op te nemen.

Krachtens artikel 13 van de verordening heeft de Commissie de mogelijkheid te interveniëren in zaken waarbij de lidstaten als verweerder optreden. Van de geschillen die door de lidstaten krachtens artikel 13 zijn gemeld, heeft de Commissie tot dusver geïntervenieerd of geprobeerd te interveniëren in drie zaken: een zaak betreffende vragen over staatssteun, een zaak met betrekking tot het gemeenschappelijke afwikkelingsmechanisme van de EU en een zaak betreffende de uitvoering door een lidstaat van het EU-beleidskader voor energie. Gezien het verband tussen deze zaken en vastgesteld EU-beleid, is het doel van de interventies van de Commissie om duidelijkheid te scheppen over het rechtskader van de EU en procedures in verband met de feiten van de geschillen. In een andere zaak machtigde de Commissie een lidstaat om een procedure voor geschillenbeslechting tegen een derde land in werking te stellen, hoewel de betreffende lidstaat de zaak uiteindelijk niet heeft doorgezet.

4. Evaluatie van de noodzaak tot blijvende toepassing van hoofdstuk III van de

verordening

De algemene doelstelling van de verordening, nl. het bepalen van de noodzakelijke overgangsregelingen voor bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten van lidstaten totdat deze geleidelijk zijn vervangen door investeringsbeschermingsovereenkomsten op Unieniveau, blijft relevant.

Sinds de inwerkingtreding van de verordening heeft de Unie de onderhandelingen over vier overeenkomsten met een hoofdstuk over investeringsbescherming afgerond, namelijk met Canada, Mexico, Singapore en Vietnam. Geen van de bepalingen inzake investeringsbescherming is nog in werking getreden10. Na hun inwerkingtreding komen deze vier overeenkomsten in de plaats van in totaal 57 investeringsbeschermingsovereenkomsten die door lidstaten waren gesloten. Daarnaast zijn momenteel investeringsonderhandelingen op EU-niveau gaande met een aantal derde landen zoals China, Chili, Indonesië, Japan en

Tunesië11.

Gezien de wens van de lidstaten tot het sluiten van nieuwe of het wijzigen van bestaande investeringsbeschermingsovereenkomsten en in aanmerking nemend dat de vervanging door EU-investeringsbeschermingsovereenkomsten enige tijd zal duren, is het noodzakelijk dat de overgangsregelingen van Verordening (EU) nr. 1219/2012 in werking blijven. Dit wordt bevestigd door het feit dat in de verslagperiode bij de Commissie een constante stroom verzoeken van lidstaten binnenkwam — zij het met enige fluctuaties — voor een machtiging tot wijziging of sluiting van bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten. Sommige lidstaten dienden een aanzienlijk aantal verzoeken op grond van hoofdstuk III in, en uit de geografische diversiteit in het netwerk van derde landen valt op te maken dat bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten worden gezien als nuttig hulpmiddel waarmee lidstaten economische mogelijkheden, bijzondere belangen en prioriteiten kunnen nastreven in gevallen waar het belang van de Unie beperkt is.

CETA en de investeringsbeschermingsovereenkomst met Singapore bevinden zich nog in het proces van ratificatie door de lidstaten. Het Europees Parlement heeft op 12 februari 2020 zijn toestemming verleend aan de investeringsbeschermingsovereenkomst tussen de EU en Vietnam; die overeenkomst moet nog door de lidstaten worden geratificeerd. De tekst van de gemoderniseerde associatieovereenkomst tussen de EU en Mexico is bijna voltooid.

10

Voor de toekomst is het bemoedigend dat verschillende lidstaten12 hun modeltekst van bilaterale investeringsverdragen ofwel reeds hebben herzien ofwel bezig zijn met het herzien ervan met het oog op het vervangen van oudere bilaterale

investeringsbeschermingsovereenkomsten door nieuwe, die een afspiegeling zullen zijn van gemoderniseerde normen in overeenstemming met het hervormde investeringsbeleid van de EU. Hoofdstuk III van de verordening biedt in dit verband niet alleen de benodigde hulpmiddelen voor het formeel autoriseren van dergelijke bilaterale initiatieven op basis van criteria die een afspiegeling zijn van de meest recente EU-normen op het gebied van investeringsbeleid, maar maakt het ook mogelijk mechanismen in te stellen waarmee een beleidsdialoog tussen de Commissie en de lidstaten wordt gewaarborgd.

Niet onbelangrijk is dat hoofdstuk III kan worden gezien als een doeltreffend instrument waarmee de lidstaten de herziene aanpak en normen van de EU inzake investeringsbeleid wereldwijd kunnen promoten. Lidstaten hebben de gelegenheid om op te treden als voorvechters van de gemoderniseerde EU-normen in regio’s die geen overeenkomst met de Unie hebben. De Commissie blijft de lidstaten aansporen om hun oudere overeenkomsten te moderniseren teneinde algehele samenhang met de EU-benadering te waarborgen. De lidstaten nemen in hun nieuwe of gewijzigde bilaterale investeringsverdragen ook bepalingen op om ervoor te zorgen dat een toekomstig multilateraal mechanisme voor geschillenbeslechting van kracht is voor geschillen in verband met dergelijke overeenkomsten. Deze overeenkomsten en de actieve steun van de lidstaten voor het multilateraal investeringsgerecht in besprekingen in het kader van de Uncitral, zijn dan ook een nuttig vehikel voor het bevorderen van de toepassing van een dergelijk nieuw multilateraal mechanisme wanneer dit van kracht wordt.

Tegen deze achtergrond beveelt de Commissie aan hoofdstuk III van de verordening van toepassing te laten blijven.

15.

Zo heeft Nederland in 2019 een nieuwe modeltekst voor bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten vastgesteld als basis voor het heronderhandelen van de oude



2