Toelichting bij COM(2020)182 - EU-standpunt in het Verdrag inzake bescherming mariene milieu in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan mbt opneming van Macaronesië in het maritieme gebied Ospar

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Onderwerp van het voorstel

Dit voorstel betreft het namens de Unie in te namen standpunt in verband met de voorgenomen vaststelling van een wijziging van het Verdrag inzake de bescherming van het mariene milieu in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan (het “Ospar-Verdrag”).

2. Achtergrond van het voorstel

2.1.Het Ospar-Verdrag

Het Ospar-Verdrag heeft tot doel het maritieme gebied van het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan tegen de schadelijke gevolgen van menselijke activiteiten te beschermen, teneinde de menselijke gezondheid te beschermen en de mariene ecosystemen in stand te houden en, waar dat praktisch mogelijk is, de mariene gebieden die zijn beschadigd, te herstellen. Er zijn 16 overeenkomstsluitende partijen bij het verdrag: België, Denemarken, de EU 1 , Finland, Frankrijk, Duitsland, IJsland, Ierland, Nederland, Noorwegen, Portugal, Spanje, Zweden, het Verenigd Koninkrijk, Luxemburg en Zwitserland. Het verdrag stond open voor ondertekening tijdens de ministeriële bijeenkomst van de Commissie van Oslo en Parijs op 22 september 1992 in Parijs en trad in werking op 25 maart 1998.

2.2.De Ospar-commissie

De Ospar-commissie (opgericht overeenkomstig artikel 10 van het verdrag) bestaat uit vertegenwoordigers van elk van de overeenkomstsluitende partijen; de commissie komt met regelmatige tussenpozen bijeen, en telkens wanneer bijzonder omstandigheden daartoe aanleiding geven. Tot haar taken behoort het toezicht op de uitvoering van het verdrag en de controle van de toestand van het maritieme gebied, de doeltreffendheid van de vastgestelde maatregelen, de prioriteiten en de behoefte aan aanvullende of andere maatregelen.

Overeenkomstig artikel 20 van het verdrag heeft elke overeenkomstsluitende partij één stem in de commissie. De EU heeft recht op een aantal stemmen dat gelijk is aan het aantal lidstaten dat partij is bij het verdrag. De EU oefent haar stemrecht niet uit wanneer de lidstaten hun stemrecht uitoefenen en omgekeerd.

Overeenkomstig artikel 15, lid 3, van het verdrag stelt de commissie wijzigingen van het verdrag vast met eenparigheid van stemmen van de overeenkomstsluitende partijen.

2.3.De beoogde handeling van de Ospar-commissie

De Ospar-commissie zal tijdens het ministeriële deel van een van haar jaarlijkse vergaderingen een wijziging van artikel 1, punt a), van het verdrag vaststellen waarbij de grenzen van het maritieme gebied dat onder Ospar valt, worden uitgebreid tot de wateren onder de Portugese en Spaanse jurisdictie en de zich daartussen bevindende internationale wateren (“de beoogde handeling”).

Doel van de beoogde handeling is de wateren rond Macaronesië (Madeira en de Canarische Eilanden) toe te voegen aan het maritieme gebied van Ospar, teneinde te zorgen voor grotere samenhang van het Ospar-verdrag met de kaderrichtlijn mariene strategie van de EU 2 en aldus de coördinatie van de bescherming en het behoud van de rijke biodiversiteit en de kwetsbare ecosystemen in het gebied van Macaronesië te verbeteren.

De wijziging van het verdrag treedt voor de overeenkomstsluitende partijen die de wijziging hebben bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd in werking op de dertigste dag na ontvangst door de depotregering van kennisgevingen van ten minste zeven overeenkomstsluitende partijen, overeenkomstig de bepalingen van artikel 15 van het Ospar-Verdrag. Daarna treedt de wijziging voor elke andere overeenkomstsluitende partij in werking op de dertigste dag na de neerlegging van de desbetreffende bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring.

Totdat de wijziging van het Ospar-Verdrag in werking treedt, kunnen Portugal en Spanje, alsmede elke andere overeenkomstsluitende partij, deze voorlopig toepassen overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht van 23 mei 1969, met name artikel 25 inzake “voorlopige toepassing”.

3. Namens de Unie in te nemen standpunt

De subregio Macaronesië maakt overeenkomstig artikel 4 van de kaderrichtlijn mariene strategie deel uit van het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan en is de grootste mariene subregio van de Europese zeeën. De subregio kent een rijke verscheidenheid aan habitats en soorten, waaronder habitats en soorten die ook zijn opgenomen in de Ospar-lijst van “Threatened and/or Declining Species & Habitats”. Momenteel valt slechts een deel van de wateren van de subregio Macaronesië onder het maritieme gebied van Ospar, zoals dat op EU-niveau is afgebakend en overeengekomen.

Portugal en Spanje, de enige EU-lidstaten en Ospar-landen met territoriale wateren in Macaronesië, hebben een gezamenlijk voorstel tot wijziging van het Ospar-verdrag opgesteld om het maritieme gebied van Ospar af te stemmen op de afbakening van de kaderrichtlijn mariene strategie. Een dergelijke afstemming zal de uitvoering van de kaderrichtlijn maritieme strategie voor de twee landen vergemakkelijken door middel van versterkte samenwerking op Ospar-niveau en zal, door het inzetten van Ospar, de bescherming van de kwetsbare soorten en habitats van deze regio en van zijn unieke mariene en kustbiodiversiteit versterken.

Een standpunt van de Unie is noodzakelijk omdat een juridisch bindende tekst, het Ospar-Verdrag waarbij de EU partij is, moet worden gewijzigd om deze afstemming te bereiken. Aangezien deze wijziging de uitvoering van de EU-wetgeving zal vergemakkelijken en de bescherming van het milieu zal verbeteren, wordt voorgesteld de wijziging van artikel 1, punt a), van het Ospar-Verdrag te steunen.

4. Rechtsgrondslag

4.1.Procedurele rechtsgrondslag

4.1.1.Beginselen

Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.

Het begrip “handelingen met rechtsgevolgen” omvat tevens handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen tevens instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die “beslissende invloed [hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt” 3 .

4.1.2.Toepassing op het onderhavige geval

De Ospar-commissie is een lichaam dat is opgericht krachtens een overeenkomst, te weten het Ospar-Verdrag.

De door de Ospar-commissie vast te stellen handeling is een handeling met rechtsgevolgen. De beoogde handeling heeft rechtsgevolgen omdat zij een bestaande handeling met rechtsgevolgen wijzigt, namelijk het Ospar-Verdrag.

De beoogde handeling strekt niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van het Ospar-Verdrag.

De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.

4.2.Materiële rechtsgrondslag

4.2.1.Beginselen

De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU aan te nemen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt wordt ingenomen. Wanneer de beoogde handeling een tweeledige doelstelling heeft of bestaat uit twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoelstelling of hoofdcomponent, terwijl de andere doelstelling of de andere component slechts ondergeschikt is, moet het overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is voor de hoofddoelstelling of de hoofdcomponent dan wel de belangrijkste doelstelling of component.

4.2.2.Toepassing op het onderhavige geval

De doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling hebben in de eerste plaats betrekking op de bescherming van het milieu.

De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 192, lid 1, VWEU.

4.3.Conclusie

De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 192, lid 1, VWEU, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.

5. Bekendmaking van de beoogde handeling

Aangezien de handeling van de Ospar-commissie strekt tot wijziging van het Ospar-Verdrag, waarbij de Unie partij is, is het passend die handeling na de vaststelling ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken.