Toelichting bij COM(2020)205 - Wijziging van Verordening (EU) 2019/1838 wat betreft bepaalde vangstmogelijkheden voor 2020 in de Oostzee en tot wijziging van Verordening (EU) 2020/123 wat betreft bepaalde vangstmogelijkheden in 2020 in Uniewateren en niet-Uniewateren

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Verordening (EU) 2019/1838 van de Raad tot vaststelling, voor 2020, van de vangstmogelijkheden voor bepaalde visbestanden en groepen visbestanden in de Oostzee moet worden gecorrigeerd om kleinschalige vissers evenals in het verleden toe te staan om in de sluitingsperioden van de paaitijd die zijn ingesteld voor de twee kabeljauwbestanden, met vrije beuglijnen op die bestanden te vissen. Bij Verordening (EU) 2020/123 van de Raad zijn voor 2020 voor sommige visbestanden en groepen visbestanden de vangstmogelijkheden vastgesteld welke in de wateren van de Unie en, voor vaartuigen van de Unie, in bepaalde wateren buiten de Unie van toepassing zijn. Deze vangstmogelijkheden worden doorgaans meerdere keren gewijzigd gedurende de periode waarin ze van kracht zijn.

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

De voorgestelde maatregelen stroken met de doelstellingen en de voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid en met het beleid van de Unie inzake duurzame ontwikkeling.

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

De voorgestelde maatregelen zijn in overeenstemming met andere beleidsgebieden van de Unie, met name op het vlak van milieu.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

De rechtsgrondslag van dit voorstel is artikel 43, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

De verplichting van de Unie om de levende aquatische rijkdommen op duurzame wijze te exploiteren, vloeit voort uit artikel 2 van de nieuwe GVB-basisverordening.

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Het voorstel valt onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie als bedoeld in artikel 3, lid 1, onder d), van het Verdrag. Het subsidiariteitsbeginsel is derhalve niet van toepassing.

Evenredigheid

Het voorstel is om de volgende reden in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel: het GVB is een gemeenschappelijk beleid. Krachtens artikel 43, lid 3, van het Verdrag moet de Raad maatregelen aannemen tot vaststelling en verdeling van de vangstmogelijkheden.

Keuze van het instrument

Voorgesteld instrument: verordening.

3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan

1.

Niet van toepassing


Raadpleging van belanghebbenden

In het voorstel wordt rekening gehouden met de feedback die belanghebbenden, adviesraden, nationale overheidsdiensten, vissersorganisaties en niet-gouvernementele organisaties het hele jaar door geven en die in aanmerking wordt genomen bij de vaststelling van de vangstmogelijkheden.

Bijeenbrengen en gebruik van expertise

Het voorstel is gebaseerd op wetenschappelijk advies 1 van de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES) en het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV).

Effectbeoordeling

De werkingssfeer van de verordening inzake vangstmogelijkheden wordt omschreven in artikel 43, lid 3, van het Verdrag.

Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

Niet van toepassing.

Grondrechten

Niet van toepassing.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

De voorgestelde maatregelen hebben geen gevolgen voor de begroting.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Toelichting bij de specifieke bepalingen van het voorstel

Voorgesteld wordt de Verordeningen (EU) 2019/1838 en (EU) 2020/123 van de Raad te wijzigen zoals hieronder wordt beschreven.

2.

Sluitingsperioden voor kabeljauw in de Oostzee: afwijkingen voor vrije beuglijnen


Bij Verordening (EU) 2019/1838 van de Raad zijn voor de twee kabeljauwbestanden in de Oostzee sluitingsperioden tijdens de paaitijd vastgesteld om te waarborgen dat deze ongestoord kunnen paaien met het oog op een verhoogde populatietoename. Evenals in het verleden is er weer een afwijking van de sluitingsperiode voor kleinschalige kustvisserijen waarbij gebruik wordt gemaakt van bepaalde soorten passief vistuig. De reden daarvoor is het zeer beperkte effect op het paaien van de genoemde bestanden. De afwijking die altijd heeft gegolden voor het gebruik van vrije beuglijnen, is per ongeluk weggevallen. Het gebruik van vrije beuglijnen moet evenwel mogelijk blijven en dus evenals in de voorgaande jaren in de afwijking worden opgenomen. De verordening moet daarom dienovereenkomstig worden gecorrigeerd.

3.

Herstelmaatregelen voor Noordzeekabeljauw


Volgens de ramingen ligt de visserijsterfte (F) bij kabeljauw boven Flim. De paaibiomassa (PBM) vertoont sinds 2015 een dalende lijn en ligt volgens de ramingen onder Blim. Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van het meerjarenplan voor de Noordzee 2 worden, indien uit wetenschappelijk advies blijkt dat de paaibiomassa van een van de in artikel 1, lid 1, van dat plan bedoelde bestanden lager is dan Blim, aanvullende herstelmaatregelen genomen om te waarborgen dat het betrokken bestand snel terugkeert boven het niveau dat MDO kan opleveren. In het bijzonder kunnen deze herstelmaatregelen inhouden dat de gerichte visserij op het betrokken bestand wordt geschorst en de vangstmogelijkheden voor die bestanden en/of andere bestanden in de visserijen met bijvangsten van kabeljauw op passende wijze worden verlaagd. Overeenkomstig de procedure zoals vastgelegd in de overeenkomsten of protocollen inzake betrekkingen op visserijgebied met Noorwegen 3 , heeft de Unie met Noorwegen overleg gevoerd over de visrechten. De partijen zijn overeengekomen om hun autoriteiten aan te bevelen aanvullende herstelmaatregelen in te voeren bovenop de TAC die al in december 2019 was overeengekomen, teneinde zowel jonge als volwassen kabeljauw in 2020 tijdelijk extra bescherming te bieden. Daarbij gaat het om realtimesluitingen ter bescherming van kabeljauw, om seizoenssluitingen ter bescherming van jonge kabeljauw, om restrictiegebieden met specifieke toegangsvoorwaarden en om de invoering van nieuwe vistuigmaatregelen. De eerste van deze herstelmaatregelen, gebiedssluitingen ter bescherming van paaiende kabeljauw, is al ingevoerd 4 , maar deze is alleen bedoeld om de vis te beschermen in de paaitijd, en biedt dus geen bescherming aan jonge kabeljauw noch buiten de paaitijd, die doorgaans slechts een paar weken duurt. Terwijl de paaiperioden en -gebieden al goed in kaart zijn gebracht en daarvoor dus snel maatregelen kunnen worden ingevoerd, is voor maatregelen om de toegang te beperken tot bepaalde soorten vistuig en om selectiever vistuig in te voeren, nader overleg met de belanghebbenden vereist. Derhalve moet op basis van dit overleg worden besloten tot opname van deze maatregelen in deze wijziging van de verordening inzake de vangstmogelijkheden.

De Commissie heeft bij de eerste wijziging van de vangstmogelijkheden een voorstel ingediend voor het tweede samenstel van maatregelen. Destijds wilden de betrokken lidstaten echter aanvullende maatregelen vaststellen in de vorm van een gezamenlijke aanbeveling. Bijgevolg brachten de Raad en de Commissie de volgende gezamenlijke verklaring uit:

De Commissie en de Raad benadrukken dat aanvullende ondersteunende herstelmaatregelen voor kabeljauw in de Noordzee en in het Skagerrak dringend noodzakelijk zijn. Gezien de biologische toestand van het bestand is de vaststelling van dergelijke maatregelen noodzakelijk, overeenkomstig artikel 7, lid 2, van Verordening (EU) 2018/973 tot vaststelling van een meerjarenplan voor de Noordzee, en in overeenstemming met het met Noorwegen overeengekomen principe van dergelijke maatregelen. De Commissie zal overwegen om passende maatregelen in te dienen, waarbij zij rekening zal houden met het werk dat in de betrokken regionale groep is verricht, en de Raad zal deze maatregelen met spoed bestuderen.

Tot op heden hebben de betrokken lidstaten niet genoeg vorderingen geboekt om deze maatregelen conform de principeafspraak met Noorwegen in 2020 te kunnen invoeren. Derhalve stelt de Commissie voor om de desbetreffende maatregelen op te nemen in de tweede wijziging van de verordening inzake de vangstmogelijkheden. Deze volgt dezelfde aanpak als de eerder voorgestelde aanpak en voorziet in grote voorzorgsgebieden met specifieke toegangsvoorwaarden. Het voorstel is ook aangepast op basis van de standpunten van lidstaten over twee kwesties. Het bevat thans een lijst van vooraf bepaalde soorten vistuig die al zijn beoordeeld hetzij door het WTECV hetzij in het kader van een wetenschappelijke peer review. Het voorstel biedt opnieuw een flexibelere aanpak voor soorten vistuig die aan bepaalde criteria voldoen, en bevat daarnaast een wijziging van het proces van evaluatie ervan door het WTECV.

De nieuwe aanpak biedt de lidstaten en exploitanten twee opties: ofwel kunnen zij gebruikmaken van één van de vooraf bepaalde soorten vistuig (nieuw element) ofwel kunnen zij innovatief vistuig inzetten, waarbij de Commissie tegelijk om de mening van het WTECV over het vistuig vraagt. Brengt het WTECV een negatief advies uit, dan wordt dat vistuig geschrapt. Evenzo biedt het voorstel de lidstaten opnieuw de mogelijkheid om een kabeljauwvermijdingsplan op te stellen waarbij zij vóór de uitvoering ervan niet eerst het advies van het WTECV hoeven af te wachten; dit advies zal tegelijk met de uitvoering ervan worden gevraagd. Is de beoordeling negatief, dan moeten de lidstaten hun plan dienovereenkomstig wijzigen.

4.

Noordse garnaal in de ICES-sectoren 3a en 4a Oost


Op 9 maart 2020 heeft de ICES advies voor de vangsten van Noordse garnaal (Pandalus borealis) in de ICES-sectoren 3a en 4a Oost (Skagerrak, Kattegat, en noordelijke Noordzee in het Noors Diep) uitgebracht. Na overleg met Noorwegen wordt de toewijzing van Noordse garnaal voor de EU in het Skagerrak vastgesteld op 3 266 ton.

5.

Sprot in de Noordzee en in 3a


Sprot (Sprattus sprattus) in 3a is een kortlevende soort waarvoor de ICES het jaarlijkse wetenschappelijke advies op 14 april 2020 heeft gepubliceerd. Sinds april 2019 brengt de ICES voor sprot in 3a en sprot in de Noordzee één advies uit omdat deze als één biologisch bestand worden beschouwd. In Verordening (EU) 2020/123 van de Raad was de TAC voor sprot in 3a vastgesteld voor de periode 1 januari tot en met 30 juni 2020. In Verordening (EU) 2020/123 van de Raad was de totale toegestane vangst (TAC) voor de periode 1 juli 2020 tot en met 30 juni 2021 vastgesteld op nul. Derhalve moeten de vangsten van sprot in de Noordzee worden gewijzigd overeenkomstig het meest recente wetenschappelijke advies van de ICES en na overleg met Noorwegen.

De TAC voor sprot in 3a moet voor de periode 1 juli 2020 tot en met 30 juni 2021 worden vastgesteld, in lijn met het recentste wetenschappelijke ICES-advies en de periode van dat advies en na overleg met Noorwegen. Daartoe wordt voor sprot en geassocieerde bijvangsten in 3a een tijdelijke specifieke rapporteringscode voorgesteld.

Sprot (Sprattus sprattus) in de Noordzee is een kortlevende soort waarvoor de ICES het jaarlijkse wetenschappelijke advies op 14 april 2020 heeft gepubliceerd.

6.

Ansjovis


De TAC voor ansjovis (Engraulis encrasicolus) in de ICES-deelgebieden 9 en 10 en de wateren van de Unie van de Visserijcommissie voor het centraal-oostelijk deel van de Atlantische Oceaan (Cecaf) 34.1.1 is voor de periode 1 juli 2020 tot en met 30 juni 2021, in afwachting van het wetenschappelijk advies voor die periode, vastgesteld op nul. De ICES komt pas eind juni 2020 met zijn advies voor dit bestand. Om ervoor te zorgen dat de visserij kan worden voortgezet totdat de TAC op basis van het meest recente wetenschappelijke advies is vastgesteld, moet een voorlopige TAC van 4 018 ton worden vastgesteld, op basis van de vangsten in het derde kwartaal van 2019. De TAC wordt gewijzigd conform het wetenschappelijk advies van de ICES.

7.

Haring in de Noordzee


In de goedgekeurde notulen van 19 december 2019 van het overleg tussen de Europese Unie en Noorwegen zijn de partijen voor 2020 overeengekomen dat naast de overeengekomen 50 000 ton haring (Clupea harengus) die Noorwegen van zijn quotum mag vangen in de Uniewateren van 4a en 4b en die de EU mag vangen in de Noorse wateren, een extra hoeveelheid van 10 000 ton wordt toegekend indien beide partijen om een dergelijke verhoging vragen. Deze afspraak moet worden vastgelegd in Unierecht.

8.

SPRFMO


Op haar jaarvergadering in februari 2020 heeft de Regionale Organisatie voor het visserijbeheer in het zuidelijke deel van de Stille Oceaan (SPRFMO) nieuwe vangstbeperkingen voor Chileense horsmakreel (Trachurus murphyi) vastgesteld. Die geldende maatregelen moeten in Unierecht worden omgezet.

9.

NAFO


Tijdens haar jaarvergadering van 23 tot en met 27 september 2019 heeft de Visserijorganisatie voor het noordwestelijke deel van de Atlantische Oceaan (NAFO) besloten om de visserij op roodbaars (Beryx splendens) in NAFO-deelgebied 6 te sluiten vanwege een mogelijke uitputting van het bestand. Die maatregelen moeten derhalve in Unierecht worden omgezet. In verband met dit verbod moet de lijst van verboden soorten dienovereenkomstig worden gewijzigd.

10.

ICCAT


Bij aanbeveling 16-05 van de Internationale Commissie voor de instandhouding van Atlantische tonijnen (Iccat) is de TAC voor zwaardvis in de Middellandse Zee voor 2020 ingevoerd. Deze TAC is omgezet in Unierecht. In januari 2020 heeft het Iccat-secretariaat echter richtsnoeren voor de berekening van de TAC voor zwaardvis in de Middellandse Zee (Xiphias gladius) uitgevaardigd. Bijgevolg moet het EU-quotum dienovereenkomstig worden aangepast.

11.

IOTC


Tijdens haar jaarvergadering van 17 tot en met 21 juni 2019 heeft de Commissie voor de tonijnvisserij in de Indische Oceaan (IOTC) nieuwe vangstbeperkingen voor geelvintonijn (Thunnus albacares) vastgesteld die geen gevolgen hebben voor de vangstbeperkingen van de Unie in het kader van de IOTC. Zij heeft echter maatregelen aangenomen om de mogelijkheden voor het gebruik van visaantrekkende voorzieningen (FAD’s), van bevoorradingsvaartuigen en van met instrumenten uitgeruste boeien te beperken. Derhalve zijn er verdere wijzigingen in Verordening (EU) 2020/123 nodig om de uitvoeringsvoorschriften in lijn te brengen met de besluiten van de IOTC-partijen.

12.

SIOFA


Tijdens de zesde reguliere vergadering van de Visserijovereenkomst voor de Zuid-Indische Oceaan (SIOFA), die plaatsvond van 1 tot en met 5 juli 2019, is een besluit genomen over maatregelen voor de bodemvisserij en over inspanningsbeperkingen in het overeenkomstgebied. De tijdens die vergadering overeengekomen maatregelen moeten in Unierecht worden omgezet. De huidige uitvoeringsmaatregelen moeten worden bijgewerkt in verband met de bodemvisserijbeperkende maatregelen die tijdens de vergadering zijn overeengekomen.

13.

Frans-Guyaanse snappervergunningen


De Europese Commissie verleent visvergunningen aan vaartuigen die de vlag van Venezuela voeren, op basis waarvan ze in de Europese wateren voor de kust van Frans-Guyana op snapper kunnen vissen. Verordening (EU) 2020/123 voorziet in de verlening van 45 vergunningen, maar voordat deze machtigingen worden afgegeven, moet worden aangetoond dat er een geldig contract is gesloten tussen de scheepseigenaar en een verwerkingsbedrijf in Frans-Guyana. Er zijn bepalingen nodig die ervoor zorgen dat de visserijactiviteiten tussen twee contractuele perioden in kunnen worden voortgezet, in afwachting van de afronding van de procedures. Derhalve moet Verordening (EU) 2020/123 in verband met deze maatregelen dienovereenkomstig worden gewijzigd.

Raadpleging van het Verenigd Koninkrijk

Aangezien deze verordening moet worden vastgesteld tijdens de overgangsperiode waarin is voorzien in het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, zal de Commissie het Verenigd Koninkrijk raadplegen overeenkomstig artikel 130, lid 1, van dat akkoord.