Toelichting bij COM(2020)451 - Wijziging van Verordening (EU) nr. 1303/2013 wat betreft uitzonderlijke extra middelen en uitvoeringsregelingen in het kader van de doelstelling “investeren in groei en werkgelegenheid” om bijstand te verlenen ter bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID-19-pandemie en ter voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie (REACT-EU)

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Sinds het begin van de COVID‑19-pandemie heeft de Commissie een aantal voorstellen ingediend om ervoor te zorgen dat alle beschikbare middelen in het kader van de uit de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESI-fondsen) gefinancierde programma’s voor 2014‑2020 konden worden gemobiliseerd om de directe en indirecte gevolgen van de crisis onmiddellijk aan te pakken. Dankzij deze amendementen konden de beschikbare middelen worden gemobiliseerd om aan de behoeften als gevolg van de toegenomen druk op de gezondheidsstelsels te voldoen en steun aan werkgevers en werknemers te verlenen om aan de buitengewone situatie het hoofd te bieden. De lidstaten en de regio’s kregen onmiddellijk de nodige liquiditeit en flexibiliteit om de ESI-fondsen in te zetten waar de behoeften het grootst waren. De mogelijkheid om gebruik te maken van 100 %-EU‑financiering voor deze maatregelen voor het boekjaar dat in 2020 van start gaat, zal bijdragen tot het verlichten van de druk op hun overheidsfinanciën.

De verspreiding van het coronavirus in alle landen heeft veel regeringen ertoe gebracht ongekende maatregelen te nemen om de pandemie in te dammen, zoals de tijdelijke sluiting van ondernemingen of grootschalige beperkingen van reizen en mobiliteit. Dit heeft geleid tot een scherpe daling van de output in veel economieën met ernstige sociale gevolgen. De crisis zal de komende jaren aanzienlijke problemen voor de overheidsfinanciën en het beheer van de schulden opleveren, wat kan leiden tot een beperking van de voor het economisch herstel noodzakelijke overheidsinvesteringen. Bovendien verschillen de nationale en regionale capaciteiten om de gevolgen van de crisis aan te pakken tussen de lidstaten en regio’s als gevolg van de verschillende economische structuren en begrotingssituaties. Als deze verschillen niet worden aangepakt, kunnen ze leiden tot een asymmetrisch herstel en grotere regionale verschillen, wat de interne markt, de financiële stabiliteit van de eurozone en onze Unie als geheel kan ondermijnen.

De situatie evolueert langzaam en veel regio’s en lidstaten bereiden zich voor op een voorzichtige versoepeling van de sociale en economische beperkingen en op het heropstarten van hun economieën. De directe en indirecte effecten van de crisis hebben echter al in vele sectoren hun tol geëist, het herstelproces zal tijd vergen en er kan niet worden uitgesloten dat nieuwe lockdownmaatregelen nodig zijn. De economie krimpt en de werkloosheid neemt toe. De onzekerheid over de toekomst kan tot een trager herstel leiden.

Om te voorkomen dat de verschillen groter worden en het herstelproces ongelijkmatig verloopt, moet daarom op korte en middellange termijn extra steun aan de lidstaten en regio’s worden verleend – met name de lidstaten en regio’s waarvan de economie het zwaarst door de pandemie is getroffen en die over de minste herstelcapaciteit beschikken – om hun crisisresponscapaciteit te versterken, hun economieën en samenlevingen te helpen de situatie het hoofd te bieden en de basis voor een snel economisch herstel te leggen.

De buitengewone maatregelen die de grootst mogelijke flexibiliteit en financiering uit de ESI-fondsen bieden, hebben een belangrijke rol gespeeld bij de inspanningen om de lidstaten en de regio’s te helpen de onmiddellijke gevolgen van de crisis aan te pakken. Het is echter duidelijk dat de omvang van de maatregelen beperkt was door de beschikbaarheid van niet-toegewezen financiering aan het einde van de programmeringsperiode 2014‑2020. Daarom moet er meer worden gedaan en dit is alleen mogelijk door extra middelen ter beschikking te stellen.

De Commissie stelt voor alle mogelijkheden van de EU‑begroting te benutten om investeringen te mobiliseren en financiële steun te frontloaden in de cruciale eerste jaren van herstel. Deze voorstellen zijn gebaseerd op twee pijlers. Enerzijds een herzien meerjarig financieel kader voor 2014‑2020 en een Europees herstelinstrument, die de financiële vuurkracht van de EU-begroting tijdelijk zullen vergroten door gebruik te maken van de speelruimte in de EU-begroting om extra financiering op de financiële markten aan te trekken. Anderzijds een versterkt meerjarig financieel kader voor 2021‑2027. De Commissie stelt voor belangrijke programma’s via het Europees herstelinstrument te versterken om investeringen snel te kunnen kanaliseren naar waar de behoeften het grootst zijn, de eengemaakte markt te versterken, de samenwerking op gebieden als gezondheidszorg en crisisbeheer te versterken en de Unie een budget te geven om de transitie op lange termijn naar een veerkrachtiger, groener en digitaal Europa te stimuleren en tegelijkertijd de beginselen van de Europese pijler van sociale rechten te ondersteunen. Dit voorstel ressorteert onder de eerste pijler.

Deze extra middelen kunnen alleen snel worden ingezet ten behoeve van de reële economie, als ze beschikbaar worden gesteld in het kader van de nog lopende programma’s van de programmeringsperiode 2014‑2020.

Daarom wordt voorgesteld extra middelen ten bedrage van 58 272 800 000 EUR in lopende prijzen beschikbaar te stellen voor de structuurfondsen voor de periode 2020‑2022 1 . De extra middelen voor 2020 zijn afkomstig van een verhoging van de totale middelen voor economische, sociale en territoriale samenhang in het meerjarig financieel kader voor 2014‑2020 en vormen extra totale middelen voor het EFRO en het ESF tijdens de huidige periode. De extra middelen voor 2021 en 2022 vormen externe bestemmingsontvangsten uit het Europees herstelinstrument.

Deze bedragen zullen onder de lidstaten worden verdeeld, rekening houdend met hun relatieve welvaart en de omvang van de gevolgen van de huidige crisis voor hun economieën en samenlevingen. In afwijking van de in het Financieel Reglement vastgestelde regels voor externe bestemmingsontvangsten moeten deze extra middelen voldoen aan de toepasselijke regels van de GB-verordening – met inbegrip van de regels inzake vastleggingen en vrijmakingen – zodra ze aan operationele programma’s zijn toegewezen.

De lidstaten kunnen deze bedragen in het kader van de doelstelling “investeren in groei en werkgelegenheid” van het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) of het Europees Sociaal Fonds (ESF) gebruiken om concrete acties te ondersteunen ter bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID‑19-pandemie in de regio’s waar de economie en de werkgelegenheid zwaarder zijn getroffen, en ter voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van hun economieën, of om de toewijzing voor door het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen (FEAD) ondersteunde programma’s te verhogen.

Om deze extra middelen gericht ter beschikking te kunnen stellen van de geografische gebieden waar ze het meest nodig zijn, hoeven de extra bedragen – bij wijze van uitzondering en onverminderd de algemene regels voor de toewijzing van middelen uit de structuurfondsen – niet per regiocategorie te worden uitgesplitst. Van de lidstaten wordt echter verwacht dat ze met de verschillende regionale behoeften en ontwikkelingsniveaus rekening houden om ervoor te zorgen dat minder ontwikkelde regio’s bijzondere aandacht blijven krijgen overeenkomstig de doelstellingen van economische, sociale en territoriale cohesie. De lidstaten moeten ook lokale en regionale autoriteiten en relevante instanties die het maatschappelijk middenveld vertegenwoordigen, bij de problematiek betrekken overeenkomstig het partnerschapsbeginsel.

Daarnaast wordt een nieuwe horizontale thematische doelstelling “de bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID‑19-pandemie en de voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie” voor de uitvoering ervan beschikbaar gesteld met het oog op een eenvoudig programmeringsproces en een zo ruim mogelijk bereik. Deze thematische doelstelling zal alleen beschikbaar zijn voor de programmering en de uitvoering van de extra middelen. Deze middelen kunnen niet met andere thematische doelstellingen worden gecombineerd en niet worden overgedragen van de “normale” toewijzing in het kader van deze nieuwe specifieke thematische doelstelling. In de landspecifieke aanbevelingen in het kader van het Europees semester in 2020 worden specifieke prioritaire gebieden voor de frontloading van overheidsinvesteringen aangewezen om het economisch herstel te vergemakkelijken. De lidstaten worden aangemoedigd om bij de programmering van de extra middelen rekening te houden met deze prioritaire gebieden.

Om een snelle terugbetaling en een vereenvoudigde toegang tot de extra middelen mogelijk te maken, wordt voorgesteld 50 % van de extra middelen voor het jaar 2020 onmiddellijk na de goedkeuring van het (de) betrokken programma (‘s) of de programmawijziging(en) ter beschikking te stellen als initiële voorfinanciering die pas bij de afsluiting van de programma’s moet worden goedgekeurd. De lidstaten en regio’s worden aangemoedigd deze voorfinanciering te gebruiken om voorschotten aan de begunstigden uit te keren met het oog op de versterking van hun financiële liquiditeit. Ook wordt voorgesteld jaarlijkse voorfinanciering in 2021, 2022 en 2023 uit te keren met betrekking tot de aan de programma’s toegewezen extra middelen. Aangezien ervoor gezorgd moet worden dat deze extra middelen snel voor concrete investeringen worden ingezet en effect in de reële economie sorteren, wordt niet voorgesteld de einddatum van de subsidiabiliteit te verlengen; die datum blijft – ook voor de extra middelen – 31 december 2023 (voor uitgaven op het niveau van de begunstigden). Niettemin wordt verduidelijkt dat de aan de extra middelen gekoppelde vastleggingen moeten worden vrijgemaakt overeenkomstig de te volgen regels voor de afsluiting van de programma’s (d.w.z. in 2025 na het indienen van de vereiste documenten overeenkomstig artikel 141 van de GB‑verordening).

Het is tevens de bedoeling dat het systeem voor elektronische gegevensuitwisseling dat wordt gebruikt voor officiële uitwisselingen van informatie tussen de Commissie en de lidstaten overeenkomstig artikel 74, lid 4, van de GB‑verordening, wordt aangepast om de lidstaten de mogelijkheid te bieden zonder uitstel aanvragen voor operationele programma’s of voor wijzigingen van operationele programma’s in te dienen voor de toewijzing van de extra middelen voor de jaren 2020, 2021 en 2022. 0,35 % van de extra middelen moet worden toegewezen voor technische bijstand op initiatief van de Commissie.

Daarnaast wordt voorgesteld dat de extra middelen kunnen worden gebruikt voor de medefinanciering van subsidiabele uitgaven tot 100 % uit de EU‑begroting. Daartoe moeten deze middelen worden geprogrammeerd in het kader van een of meer nieuwe specifieke prioriteitsassen of, in voorkomend geval, in het kader van een nieuw specifiek operationeel programma.

Verduidelijkt wordt dat de vereisten inzake thematische concentratie – met inbegrip van de vereiste een bepaald percentage van het EFRO toe te wijzen aan duurzame stedelijke ontwikkeling –, de ex-antevoorwaarden of de bepalingen met betrekking tot de prestatiereserve, de toepassing van het prestatiekader en de communicatiestrategieën, niet van toepassing zijn op deze extra middelen. Aangezien de extra steun zonder nationale medefinanciering volledig uit de EU-begroting kan worden gefinancierd, is het redelijk te eisen dat de lidstaten en de managementautoriteiten het grote publiek, de potentiële begunstigden, de begunstigden, de deelnemers en de eindontvangers van financiële instrumenten informeren over het bestaan en de oorsprong van deze extra steun.

Om extra administratieve lasten te vermijden, maar om ervoor te zorgen dat de ervaring met de uitvoering van de extra middelen naar behoren wordt geanalyseerd, wordt voorgesteld dat elke lidstaat die van de extra middelen profiteert, één evaluatie uitvoert van de doeltreffendheid, de efficiëntie en het effect van deze middelen. Hoewel niet wordt voorgesteld gemeenschappelijke indicatoren op EU‑niveau vast te stellen, worden de lidstaten – om de vergelijkbaarheid te waarborgen, evenals de mogelijkheid de op EU‑niveau ondersteunde outputs samen te voegen – ertoe aangespoord gebruik te maken van de door de Commissie ter beschikking gestelde programmaspecifieke indicatoren om de uit de fondsen gefinancierde responsmaatregelen met betrekking tot COVID‑19 te volgen.

Deze uitzonderlijke wijzigingen laten de regels onverlet die onder normale omstandigheden van toepassing zijn, en ze mogen in geen geval een precedent vormen voor de regels die van toepassing zijn op de programmeringsperiode 2021-2027.

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

Het voorstel is beperkt tot gerichte wijzigingen die nodig zijn om regels vast te stellen voor het beschikbaar stellen van de extra middelen en de uitvoering ervan. Het voorstel is verenigbaar met het voor de ESI-fondsen vastgestelde algemeen wettelijk kader en beperkt zich tot een gerichte wijziging van Verordening (EU) nr. 1303/2013. Het voorstel vormt een aanvulling op de recente wijzigingen 2 waarbij specifieke maatregelen zijn ingevoerd om investeringen in de gezondheidszorgstelsels van de lidstaten en in andere sectoren van hun economieën te mobiliseren in respons op de COVID‑19-pandemie; en de specifieke maatregelen om te voorzien in uitzonderlijke flexibiliteit voor het gebruik van de ESI-fondsen in respons op de COVID‑19-uitbraak (Investeringsinitiatief Coronavirusrespons), evenals alle andere maatregelen om de huidige ongekende situatie het hoofd te bieden. De maatregelen zijn verenigbaar met het voorstel van de Commissie voor een Europees herstelinstrument en met het voorstel voor een herziening van het MFK.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

Het voorstel is gebaseerd op de artikelen 177 en 322 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Subsidiariteit

Het voorstel houdt geen wijziging in van de manier waarop de programma’s van de structuurfondsen worden uitgevoerd (d.w.z. onder gedeeld beheer).

Het gedeeld beheer is gebaseerd op het subsidiariteitsbeginsel, aangezien de Commissie strategische programmerings- en uitvoeringstaken aan de lidstaten en regio’s delegeert. Het gedeeld beheer beperkt het optreden van de EU ook tot wat noodzakelijk is om de in de Verdragen vastgestelde doelstellingen te verwezenlijken.

Dankzij het voorstel kunnen extra middelen beschikbaar worden gesteld en de regels voor het gebruik van die middelen in het kader van de programma’s van de huidige programmeringsperiode worden verduidelijkt.

Evenredigheid

Het voorstel is beperkt tot en gericht op het vaststellen van de regels die moeten worden nageleefd om de extra middelen ter beschikking te stellen. Die regels gaan niet verder dan wat nodig is om extra middelen beschikbaar te stellen en de regels vast te stellen voor de uitvoering van die middelen.

Keuze van het instrument

De keuze van het instrument is een verordening van het Europees Parlement en de Raad, overeenkomstig de gewone wetgevingsprocedure als bedoeld in artikel 177 van het Verdrag.

3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan

n.v.t.

Raadpleging van belanghebbenden

Er zijn geen externe belanghebbenden geraadpleegd. Het voorstel is echter het resultaat van uitvoerig overleg met de lidstaten en het Europees Parlement tijdens de afgelopen weken en houdt rekening met de meer dan 400 vragen van de nationale autoriteiten met betrekking tot hun aanpak van crisisresponsmaatregelen via de taskforce van het investeringsinitiatief coronavirusrespons.

Bijeenbrengen en gebruik van expertise

n.v.t.

Effectbeoordeling

Ter voorbereiding van de voorstellen voor Verordening (EU) nr. 1303/2013 is een effectbeoordeling uitgevoerd. Deze beperkte en gerichte wijzigingen vereisen geen afzonderlijke effectbeoordeling, aangezien ze alleen betrekking hebben op de vaststelling van de regels die van toepassing zijn op de extra middelen die beschikbaar worden gesteld in de context van de COVID‑19-pandemie.

Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

n.v.t.

Grondrechten

n.v.t.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Het voorstel zal resulteren in extra vastleggingen in 2020, gefinancierd uit een verhoging van het plafond van het meerjarig financieel kader 2014‑2020. Het zal ook leiden tot extra vastleggingen voor de jaren 2021 en 2022, gefinancierd uit externe bestemmingsontvangsten. Het zal aanleiding geven tot extra betalingen in de jaren 2020 tot en met 2025.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Artikelsgewijze toelichting

Voorgesteld wordt Verordening (EU) nr. 1303/2013 (de verordening gemeenschappelijke bepalingen) te wijzigen om ervoor te zorgen dat uitzonderlijke extra middelen uit de structuurfondsen ter beschikking van de lidstaten worden gesteld om bijstand te verlenen ter bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID‑19-pandemie in de geografische gebieden in Europa waar de economie en de werkgelegenheid zwaarder zijn getroffen, en ter voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie.

Voorgesteld wordt de extra middelen beschikbaar te stellen voor budgettaire vastleggingen uit de structuurfondsen in het kader van de doelstelling “investeren in groei en werkgelegenheid” voor de jaren 2020, 2021 en 2022. De extra middelen voor 2020 zijn afkomstig van een verhoging van de middelen voor economische, sociale en territoriale samenhang in het meerjarig financieel kader voor 2014-2020 en vormen extra totale middelen voor het EFRO en het ESF tijdens de huidige periode. De extra middelen voor 2021 en 2022 vormen externe bestemmingsontvangsten uit het [Europees herstelinstrument]. De Commissie wordt gemachtigd de uitsplitsing van de totaliteit aan extra middelen voor elke lidstaat voor 2020 en 2021 in een uitvoeringsbesluit vast te stellen op basis van de toewijzingsmethode die gebaseerd is op de meest recente beschikbare objectieve statistische gegevens over de relatieve welvaart van de lidstaten en de omvang van de gevolgen van de huidige crisis voor hun economieën en samenlevingen. Vanwege de specifieke kwetsbaarheid van de economieën en samenlevingen van ultraperifere regio’s moet de toewijzingsmethode voorzien in een specifiek extra bedrag voor die regio’s. Om recht te doen aan het evoluerende karakter van de gevolgen van de crisis, wordt voorgesteld dat dit uitvoeringsbesluit van de Commissie in 2021 wordt herzien om de extra middelen voor elke lidstaat voor het jaar 2020 vast te stellen op basis van dezelfde toewijzingsmethode en aan de hand van de meest recente statistische gegevens die tegen 19 oktober 2021 beschikbaar zijn.

De extra middelen moeten tussen het EFRO en het ESF worden uitgesplitst door middel van de programmering van middelen zonder beperkingen. De lidstaten moeten ook een deel van deze extra middelen voor het FEAD kunnen gebruiken. De extra middelen worden toegewezen aan een of meer specifieke afzonderlijke prioriteitsassen binnen een bestaand programma of bestaande programma’s – via een verzoek tot wijziging van het betrokken programma of de betrokken programma’s – of aan een nieuw specifiek programma via de opstelling en indiening van een nieuw operationeel programma.

De extra middelen mogen alleen worden gebruikt om concrete acties ter bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID‑19-pandemie of ter voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie te ondersteunen door middel van technische bijstand en investeringen in concrete acties die bijdragen tot de transitie naar een digitale en groene economie in het kader van een nieuwe thematische doelstelling die de in artikel 9 bedoelde thematische doelstellingen aanvult. De gewone regels van de GB‑verordening gelden voor de begindatum van de subsidiabiliteit van uitgaven en voor de selectie van concrete acties die steun uit deze extra middelen ontvangen.

Maximaal 4 % van de extra middelen die voor programmering in het kader van het EFRO en het ESF beschikbaar blijven (met uitzondering van de eventuele bedragen voor steun aan het FEAD), kan worden toegewezen voor technische bijstand in het kader van bestaande prioriteitsassen of programma’s voor technische bijstand die middelen uit het EFRO of het ESF ontvangen, of in het kader van een of meer nieuwe prioriteitsassen voor technische bijstand.

De niet voor technische bijstand en het FEAD toegewezen extra middelen moeten uitsluitend worden gebruikt voor concrete acties uit hoofde van het EFRO en het ESF in het kader van de nieuwe thematische doelstelling “de bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID‑19-pandemie en de voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie”. Voor de programmering en de uitvoering vormt deze thematische doelstelling ook één investeringsprioriteit.

Wat het EFRO betreft, worden de extra middelen voornamelijk gebruikt om investeringen in producten en diensten voor gezondheidsdiensten te ondersteunen en steun in de vorm van bedrijfskapitaal of investeringssteun aan kmo’s te verlenen, met inbegrip van operationele en personeelskosten en gezondheids- en veiligheidsmaatregelen.

Wat het ESF betreft, moeten de extra middelen voornamelijk worden gebruikt om steun te verlenen voor het behoud van banen – onder meer via regelingen voor werktijdverkorting en steun voor zelfstandigen –, het scheppen van banen – met name voor mensen in kwetsbare situaties –, maatregelen ter bevordering van de werkgelegenheid van jongeren en de ontwikkeling van vaardigheden en om de toegang tot sociale diensten van algemeen belang, onder meer voor kinderen, te verbeteren.

50 % van de extra middelen voor het jaar 2020 wordt aan de betrokken programma’s uitgekeerd als initiële voorfinanciering. Die initiële voorfinanciering moet uiterlijk bij de afsluiting van het programma volledig zijn behandeld in het kader van de goedkeuring van de rekeningen van de Commissie. De extra middelen zullen ook in aanmerking worden genomen bij de berekening van het bedrag van de jaarlijkse voorfinanciering dat in 2021, 2022 en 2023 overeenkomstig de standaardvoorschriften moet worden uitgekeerd.

In afwijking van de normale medefinancieringsvoorwaarden moet worden toegestaan dat prioriteitsassen die steun ontvangen uit de extra middelen die in het kader van de nieuwe specifieke thematische doelstelling worden geprogrammeerd, tot 100 % uit de fondsen worden medegefinancierd.

Verzoeken tot wijziging van een door een lidstaat ingediend operationeel programma als gevolg van de extra middelen moeten naar behoren worden gemotiveerd en in het bijzonder aangegeven welke gevolgen de wijzigingen van het programma naar verwachting zullen hebben voor de bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID‑19-pandemie en de voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie.

Wanneer een specifiek operationeel programma wordt vastgesteld, moet de motivering de verwachte gevolgen van de veranderingen van het programma voor de bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID‑19-pandemie of de voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie toelichten. Wanneer een specifiek operationeel programma wordt vastgesteld, mogen alleen reeds aangewezen programma-autoriteiten van lopende programma’s dor de lidstaten worden aangewezen.

De lidstaten moeten ervoor zorgen dat uiterlijk 31 december 2024 ten minste één evaluatie wordt uitgevoerd om de doeltreffendheid, de efficiëntie en het effect van de extra middelen te beoordelen, evenals de wijze waarop ze hebben bijgedragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de nieuwe specifieke thematische doelstelling. Daarnaast moet ervoor gezorgd worden dat de lidstaten en de managementautoriteiten bij het uitvoeren van hun verantwoordelijkheden met betrekking tot voorlichting, communicatie en zichtbaarheid alle redelijke middelen benutten om ervoor te zorgen dat potentiële begunstigden, begunstigden, deelnemers, eindontvangers van financiële instrumenten en het grote publiek zich bewust zijn van het bestaan, het volume en de aanvullende steun van de extra middelen. Voor de toepassing van die vereisten moet worden vastgesteld dat de verwijzing naar de fondsen wordt aangevuld met of vervangen door een verwijzing naar [“REACT-EU”].

Ten slotte moet worden verduidelijkt dat de bepalingen met betrekking tot de vereisten inzake thematische concentratie, de ex-antevoorwaarden, de prestatiereserve, de toepassing van het prestatiekader en de vereiste een communicatiestrategie op te stellen niet van toepassing zijn op de extra middelen.