Toelichting bij COM(2020)489 - Machtiging van het VK dat het instemt zich tijdens de overgangsperiode te laten binden door internationale overeenkomsten op het gebied van het EU visserijbeleid

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

Dit voorstel betreft het uitvoeringsbesluit van de Raad betreffende de machtiging van het Verenigd Koninkrijk om kenbaar te maken dat het ermee instemt zich, in eigen hoedanigheid, te laten binden door bepaalde internationale overeenkomsten op het gebied van het gemeenschappelijk visserijbeleid van de Unie die tijdens de overgangsperiode in werking treden.

1. Achtergrond van het voorstel

De Unie en het Verenigd Koninkrijk hebben overeenkomstig artikel 50 van het Verdrag betreffende de Europese Unie onderhandeld over een terugtrekkingsakkoord. Het terugtrekkingsakkoord 1 (hierna “het akkoord” genoemd) is op 1 februari 2020 in werking getreden nadat het op 17 oktober 2019 was goedgekeurd, samen met de politieke verklaring waarin het kader wordt geschetst voor de toekomstige betrekkingen tussen de EU en het VK.

Artikel 127, lid 1, van het akkoord voorziet in een overgangsperiode waarin het recht van de Unie van toepassing blijft op en in het Verenigd Koninkrijk (“de overgangsperiode”). Die overgangsperiode loopt af op 31 december 2020.

In artikel 129, lid 1, van het akkoord is bepaald dat het Verenigd Koninkrijk tijdens de overgangsperiode gebonden is door de verplichtingen die voortvloeien uit de internationale overeenkomsten die zijn gesloten door de Unie, door lidstaten die namens de Unie optreden, of door de Unie en haar lidstaten samen.

De Unie heeft haar internationale partners in kennis gesteld van de specifieke regelingen waarin het akkoord voorziet en op grond waarvan het Verenigd Koninkrijk gedurende een overgangsperiode voor de toepassing van de door de Unie gesloten internationale overeenkomsten als een lidstaat zal worden behandeld.

Artikel 129, lid 3, voorziet in het beginsel van loyale samenwerking op grond waarvan het Verenigd Koninkrijk zich tijdens de overgangsperiode dient te onthouden van acties en initiatieven die de belangen van de Unie zouden kunnen schaden, met name in het kader van internationale organisaties, agentschappen, conferenties of fora waarbij het Verenigd Koninkrijk op eigen titel partij is.

Overeenkomstig artikel 129, lid 4, van het akkoord kan het Verenigd Koninkrijk tijdens de overgangsperiode onderhandelen over internationale overeenkomsten die het in eigen hoedanigheid sluit op gebieden die onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie vallen, alsook die ondertekenen en bekrachtigen, mits deze overeenkomsten niet in werking treden of van toepassing zijn tijdens de overgangsperiode, tenzij de Unie daartoe machtiging geeft.

Bij Besluit (EU) 2020/135 2 zijn de voorwaarden en procedure voor het geven van dergelijke machtigingen vastgesteld.


Overeenkomstig artikel 3, lid 1, van Besluit (EU) 2020/135 van de Raad kan de Raad het Verenigd Koninkrijk machtiging verlenen kenbaar te maken dat het ermee instemt zich, in eigen hoedanigheid, te laten binden door een internationale overeenkomst op een gebied dat onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie valt, die tijdens de overgangsperiode in werking zal treden of zal worden toegepast.

Overeenkomstig artikel 3, lid 1, van Besluit 2020/135 van de Raad mag een dergelijke machtiging alleen worden verleend indien:

(a)het Verenigd Koninkrijk heeft aangetoond dat er een specifiek belang is waarom de internationale overeenkomst in kwestie reeds tijdens de overgangsperiode in werking moet treden of moet worden toegepast,

(b)de internationale overeenkomst in kwestie verenigbaar is met het recht van de Unie dat van toepassing is op en in het Verenigd Koninkrijk overeenkomstig artikel 127 van het akkoord en verenigbaar is met de verplichtingen als bedoeld in artikel 129, lid 1, van dat akkoord, en

(c)de inwerkingtreding of toepassing van de internationale overeenkomst in kwestie tijdens de overgangsperiode de verwezenlijking van een doelstelling van het externe optreden van de Unie op het betrokken gebied niet in gevaar brengt noch anderszins de belangen van de Unie schaadt.

Overeenkomstig artikel 3, lid 2, van Besluit (EU) 2020/135 kan een machtiging die wordt verleend krachtens lid 1, afhankelijk worden gesteld van de opneming in of de verwijdering uit de overeenkomst van specifieke bepalingen, of van de opschorting van de toepassing van specifieke bepalingen van de overeenkomst, indien zulks nodig is voor de inachtneming van de voorwaarden van lid 1.

Bij schrijven van 3 april 2020 heeft het Verenigd Koninkrijk de Europese Commissie in kennis gesteld van zijn voornemen om kenbaar te maken dat het ermee instemt zich, in eigen hoedanigheid, te laten binden door vijf tijdens de overgangsperiode toe te passen internationale overeenkomsten op het gebied van de exclusieve externe bevoegdheid van de Unie inzake visserij, waarbij vijf regionale organisaties voor visserijbeheer (hierna “ROVB’s” genoemd) zijn opgericht:

de Visserijcommissie voor het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan (NEAFC), de Visserijorganisatie voor het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan (NAFO), de Internationale Commissie voor de instandhouding van Atlantische tonijnen (Iccat), de Commissie voor de tonijnvisserij in de Indische Oceaan (IOTC) en de Organisatie voor de instandhouding van zalm in de Noord-Atlantische Oceaan (Nasco).

Het Verenigd Koninkrijk rechtvaardigt zijn belang bij de toetreding tot deze ROVB’s gedurende de overgangsperiode aan de hand van de artikelen 63 en 64 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee 3 (Unclos) en de artikelen 7 en 8 van de VN-visbestandenovereenkomst 4 (UNFSA) en met name de verplichtingen van de Unie en het Verenigd Koninkrijk tot samenwerking via geëigende regionale organisaties voor de instandhouding en het beheer van gedeelde visbestanden.

Volgens artikel 63, lid 2, van het Unclos en artikel 8 van de UNFSA moeten, wanneer eenzelfde bestand of bestanden van verwante soorten in zowel de exclusieve economische zone als in een gebied buiten en grenzend aan die zone voorkomen, de kuststaat en de staten die in het aangrenzend gebied op die bestanden vissen, samenwerken om tot overeenstemming te komen omtrent de nodige maatregelen tot behoud van die bestanden in het aangrenzende gebied. Een dergelijke samenwerking kan tot stand worden gebracht in het kader van regionale organisaties voor visserijbeheer.

Het Verenigd Koninkrijk is van mening dat het zelf noch de Unie volledige uitvoering kan geven aan deze verplichtingen, tenzij het tijdens de overgangsperiode in staat wordt gesteld om onafhankelijk samen te werken met de EU en andere relevante staten met betrekking tot aangelegenheden die na de overgangsperiode gevolgen hebben voor het VK als onafhankelijke kust- en visserijstaat. Het Verenigd Koninkrijk wenst derhalve tijdens de overgangsperiode deel te nemen aan besprekingen over besluiten in verband met visserijbeheer die na de overgangsperiode in werking treden.

Het verzoek van het Verenigd Koninkrijk is besproken in de Groep Verenigd Koninkrijk van de Raad. Op 8 april 2020 is het verzoek gepresenteerd, samen met een eerste beoordeling door de diensten van de Commissie waarin rekening is gehouden met de te vervullen voorwaarden en de onduidelijkheid over de eventuele verlenging van de overgangsperiode. Op 28 augustus 2020 is de kwestie opnieuw aan de orde gesteld in de Groep Verenigd Koninkrijk van de Raad.

In de periode tussen september en december vinden er onder auspiciën van de betrokken ROVB’s vergaderingen plaats over maatregelen inzake de instandhouding en het beheer van de visbestanden die na de overgangsperiode in werking treden.

1.1.De Visserijcommissie voor het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan

Het Verdrag inzake toekomstige multilaterale samenwerking op visserijgebied in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan 5 (“het NEAFC-verdrag”) is momenteel van toepassing op het Verenigd Koninkrijk omdat de Unie partij is bij dat verdrag, terwijl artikel 20, lid 4, van het NEAFC-verdrag de toetreding van EU-lidstaten uitsluit.

De NEAFC-Commissie is bevoegd om verdragsluitende partijen aanbevelingen te doen voor beheersmaatregelen met betrekking tot visserij buiten de gebieden waarin de verdragsluitende partijen jurisdictie over de visserij uitoefenen en gebieden waarin een verdragsluitende partij jurisdictie over de visserij uitoefent indien de verdragsluitende partijen daarom verzoeken. De NEAFC heeft tot taak de instandhouding op lange termijn en het optimale gebruik van de visbestanden in het verdragsgebied te waarborgen en te zorgen voor duurzame economische, milieu- en sociale voordelen. De NEAFC neemt beheersmaatregelen voor verschillende visbestanden en controlemaatregelen om een correcte uitvoering te waarborgen.

Op grond van de artikelen 56, 63 en 116 van het Unclos heeft het Verenigd Koninkrijk rechtmatige belangen bij de visserij in het NEAFC-verdragsgebied (de volle zee) en als kuststaat, in zoverre de wateren in de exclusieve economische zone van het Verenigd Koninkrijk vallen onder het NEAFC-verdragsgebied.

Om niet-duurzame visserij te voorkomen, is het in het belang van de Unie dat het Verenigd Koninkrijk meewerkt aan het beheer van de visbestanden van gemeenschappelijk belang, met volledige inachtneming van de bepalingen van het Unclos en de UNFSA.

Het Verenigd Koninkrijk heeft belangstelling getoond om gedurende de overgangsperiode deel te nemen aan de besprekingen over besluiten inzake maatregelen voor de instandhouding en het beheer van de visserij die na de overgangsperiode in werking treden. Dit zou het Verenigd Koninkrijk in staat stellen de invoering en toepassing van die maatregelen doeltreffend voor te bereiden. Het Verenigd Koninkrijk heeft bevestigd dat de inwerkingtreding of toepassing van het NEAFC-verdrag tijdens de overgangsperiode de verwezenlijking van een doelstelling van het externe optreden van de Unie op het gebied van het gemeenschappelijk visserijbeleid niet in gevaar zal brengen noch anderszins de belangen van de Unie zal schaden.

Onverminderd de belangen van de Unie en op voorwaarde dat het Verenigd Koninkrijk alleen deelneemt aan vergaderingen over aangelegenheden die betrekking hebben op maatregelen die na de overgangsperiode moeten worden toegepast, moet het Verenigd Koninkrijk worden gemachtigd kenbaar te maken dat het ermee instemt zich, in eigen hoedanigheid, te laten binden door het NEAFC-verdrag.

1.2.De Visserijorganisatie voor het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan

De overeenkomst van de Visserijorganisatie voor het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan 6 (NAFO) is op het Verenigd Koninkrijk van toepassing aangezien de Unie partij is bij die overeenkomst.

De NAFO is een intergouvernementeel orgaan voor visserijwetenschap en -beheer. De NAFO-overeenkomst is van toepassing op de meeste visbestanden in het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan, behalve zalm, tonijn, marlijn, walvissen en sedentaire soorten (bv. schelpdieren).

Overeenkomstig artikel 116 van het Unclos heeft het Verenigd Koninkrijk in het NAFO-verdragsgebied actieve visserijbelangen. Zijn vaartuigen vissen momenteel op de NAFO-kabeljauwbestanden in het “gereglementeerd gebied” (het NAFO-verdragsgebied dat buiten de jurisdictie van een van de overeenkomstsluitende partijen valt).

Om niet-duurzame visserij te voorkomen, is het in het belang van de Unie dat het Verenigd Koninkrijk meewerkt aan het beheer van de visbestanden van gemeenschappelijk belang, met volledige inachtneming van de bepalingen van het Unclos en de UNFSA.

Het Verenigd Koninkrijk heeft belangstelling getoond om gedurende de overgangsperiode deel te nemen aan de besprekingen over besluiten inzake de maatregelen voor de instandhouding en het beheer van de visserij die na de overgangsperiode in werking treden. Dit zou het Verenigd Koninkrijk in staat stellen de toepassing en uitvoering van die maatregelen doeltreffend voor te bereiden. Het Verenigd Koninkrijk heeft bevestigd dat de inwerkingtreding of toepassing van de NAFO-overeenkomst tijdens de overgangsperiode de verwezenlijking van een doelstelling van het externe optreden van de Unie op het gebied van het gemeenschappelijk visserijbeleid niet in gevaar zal brengen noch anderszins de belangen van de Unie zal schaden.

Onverminderd de belangen van de Unie en op voorwaarde dat het Verenigd Koninkrijk alleen deelneemt aan vergaderingen over aangelegenheden die betrekking hebben op maatregelen die na de overgangsperiode moeten worden toegepast, moet het Verenigd Koninkrijk worden gemachtigd kenbaar te maken dat het ermee instemt zich, in eigen hoedanigheid, te laten binden door de NAFO-overeenkomst.

1.3.De Internationale Commissie voor de instandhouding van Atlantische tonijnen

Het Internationaal Verdrag voor de instandhouding van Atlantische tonijnen (Iccat-verdrag) is in en op het VK van toepassing vanwege zijn lidmaatschap van de EU. Het VK is ook afzonderlijk tot het Verdrag toegetreden namens enkele van zijn overzeese gebieden.

De voornaamste doelstelling van het Iccat-verdrag is het bevorderen van de instandhouding en het optimale gebruik van tonijn en tonijnachtigen die onder het Iccat-verdrag vallen. De Iccat is bevoegd om bindende instandhoudings- en beheersmaatregelen vast te stellen om de instandhouding en het optimale gebruik van deze bestanden te ondersteunen.

Het VK heeft een actief visserijbelang in het Iccat-verdragsgebied. Zijn vaartuigen vissen momenteel op de Iccat-bestanden in het Iccat-verdragsgebied dat buiten de jurisdictie van de overeenkomstsluitende partijen valt.

Het Verenigd Koninkrijk heeft belangstelling getoond om gedurende de overgangsperiode deel te nemen aan de besprekingen over besluiten inzake de maatregelen voor de instandhouding en het beheer van de visserij die na de overgangsperiode in werking treden. Dit zou het Verenigd Koninkrijk in staat stellen de toepassing en uitvoering van die maatregelen doeltreffend voor te bereiden. Het Verenigd Koninkrijk heeft bevestigd dat de inwerkingtreding of toepassing van het Iccat-verdrag tijdens de overgangsperiode de verwezenlijking van een doelstelling van het externe optreden van de Unie op het gebied van het gemeenschappelijk visserijbeleid niet in gevaar zal brengen noch anderszins de belangen van de Unie zal schaden.

Onverminderd de belangen van de Unie en op voorwaarde dat het Verenigd Koninkrijk alleen deelneemt aan vergaderingen over aangelegenheden die betrekking hebben op maatregelen die na de overgangsperiode moeten worden toegepast, moet het Verenigd Koninkrijk worden gemachtigd kenbaar te maken dat het ermee instemt zich, in eigen hoedanigheid, te laten binden door de NAFO-overeenkomst.

1.4.De Commissie voor de tonijnvisserij in de Indische Oceaan

De Overeenkomst tot oprichting van de Commissie voor de tonijnvisserij in de Indische Oceaan (IOTC-overeenkomst) is van toepassing in en op het Verenigd Koninkrijk vanwege zijn lidmaatschap van de EU en het feit dat de Unie partij is bij de IOTC-overeenkomst. Het Verenigd Koninkrijk heeft de overeenkomst ook afzonderlijk aanvaard namens het Brits Indische Oceaanterritorium (“BIOT”).

De Commissie voor de tonijnvisserij in de Indische Oceaan (IOTC) is verantwoordelijk voor de instandhouding en het optimale gebruik van de onder de IOTC-overeenkomst vallende bestanden en het bevorderen van de duurzame ontwikkeling van de visserij op die bestanden.

Het Verenigd Koninkrijk heeft een actief visserijbelang in het gebied dat onder de IOTC-overeenkomst valt. Zijn vaartuigen vissen momenteel op de bestanden in het gebied van de IOTC-overeenkomst dat buiten de jurisdictie van de IOTC-lidstaten valt.

Het Verenigd Koninkrijk heeft belangstelling getoond om gedurende de overgangsperiode deel te nemen aan de besprekingen over besluiten inzake de maatregelen voor de instandhouding en het beheer van de visserij die na de overgangsperiode in werking treden. Dit zou het Verenigd Koninkrijk in staat stellen de toepassing en uitvoering van die maatregelen doeltreffend voor te bereiden. Het Verenigd Koninkrijk heeft bevestigd dat de inwerkingtreding of toepassing van de IOTC-overeenkomst tijdens de overgangsperiode de verwezenlijking van een doelstelling van het externe optreden van de Unie op het gebied van het gemeenschappelijk visserijbeleid niet in gevaar zal brengen noch anderszins de belangen van de Unie zal schaden.

Onverminderd de belangen van de Unie en op voorwaarde dat het Verenigd Koninkrijk alleen deelneemt aan vergaderingen over aangelegenheden die betrekking hebben op maatregelen die na de overgangsperiode moeten worden toegepast, moet het Verenigd Koninkrijk worden gemachtigd kenbaar te maken dat het ermee instemt zich, in eigen hoedanigheid, te laten binden door IOTC-overeenkomst.

1.5.Organisatie voor de instandhouding van zalm in de Noord-Atlantische Oceaan

De Organisatie voor de instandhouding van zalm in de Noord-Atlantische Oceaan (Nasco) is verantwoordelijk voor de regulering van de visserij op wilde zalm in het hele noordelijk deel van de Atlantische Oceaan.

Het is in het belang van de Unie dat het Verenigd Koninkrijk meewerkt aan het beheer van de zalmbestanden, met volledige inachtneming van de bepalingen van het Unclos en de UNFSA. Op grond van artikel 66 van het Unclos hebben staten waarvan de rivieren de plaats van oorsprong van anadrome bestanden vormen, een primair belang bij die bestanden en zijn zij voor die bestanden verantwoordelijk. De staat van oorsprong van anadrome bestanden moet voor de instandhouding van die bestanden zorgen door het nemen van passende regelgevende maatregelen voor de visserij in alle wateren die landwaarts gelegen zijn van de buitengrenzen van zijn exclusieve economische zone. Wanneer anadrome bestanden trekken naar of door wateren die landwaarts gelegen zijn van de buitengrenzen van de exclusieve economische zone van een andere staat dan de staat van oorsprong, moet die andere staat met de staat van oorsprong samenwerken voor de instandhouding en het beheer van die bestanden.

Het Verenigd Koninkrijk heeft als staat van oorsprong en als staat die jurisdictie over de visserij uitoefent, rechtmatige belangen in het Nasco-verdragsgebied voor zover de wateren van de exclusieve economische zone van het Verenigd Koninkrijk en de aangrenzende volle zee binnen het Nasco-verdragsgebied vallen.

Het Verenigd Koninkrijk heeft belangstelling getoond om gedurende de overgangsperiode deel te nemen aan de besprekingen over besluiten inzake de maatregelen voor de instandhouding en het beheer van de visserij die na de overgangsperiode in werking treden. Dit zou het Verenigd Koninkrijk in staat stellen de toepassing en uitvoering van die maatregelen doeltreffend voor te bereiden. Het Verenigd Koninkrijk heeft bevestigd dat de inwerkingtreding of toepassing van het Nasco-verdrag tijdens de overgangsperiode de verwezenlijking van een doelstelling van het externe optreden van de Unie op het gebied van het gemeenschappelijk visserijbeleid niet in gevaar zal brengen noch anderszins de belangen van de Unie zal schaden.

Onverminderd de belangen van de Unie en op voorwaarde dat het Verenigd Koninkrijk alleen deelneemt aan vergaderingen over aangelegenheden die betrekking hebben op maatregelen die na de overgangsperiode moeten worden toegepast, moet het Verenigd Koninkrijk worden gemachtigd kenbaar te maken dat het ermee instemt zich, in eigen hoedanigheid, te laten binden door het Nasco-verdrag.

2. Over de machtiging in te nemen standpunt

Bij brief van 3 april 2020 heeft het Verenigd Koninkrijk aangetoond dat er een specifiek belang is waarom de internationale overeenkomsten in kwestie reeds tijdens de overgangsperiode moeten worden toegepast. Bijgevolg is voldaan aan de voorwaarde van artikel 3, lid 1, onder a), van Besluit (EU) 2020/135 van de Raad.

Een van de hoofddoelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid zoals bepaald in Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad 7 , is “er borg voor te staan dat de visserijactiviteiten uit ecologisch, economisch en sociaal oogpunt duurzaam zijn, dat zij worden beheerd op een manier die strookt met de doelstellingen om voordelen op economisch en sociaal gebied en op het gebied van werkgelegenheid te realiseren en de visbestanden boven een niveau te brengen en te houden dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren, en dat zij bijdragen tot de beschikbaarheid van voedselvoorraden”.

De vijf internationale overeenkomsten zijn verenigbaar met het recht van de Unie, en met name met de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid, die overeenkomstig artikel 127, lid 1, van het akkoord op en in het Verenigd Koninkrijk van toepassing zijn, en met de verplichtingen als bedoeld in artikel 129, lid 1, van dat akkoord. Bijgevolg is voldaan aan de voorwaarden van artikel 3, lid 1, onder b), van Besluit (EU) 2020/135 van de Raad.

Het Verenigd Koninkrijk heeft niet verzocht om een verlenging van de overgangsperiode, die derhalve op 31 december 2020 afloopt en niet meer kan worden verlengd.

Aangezien de overgangsperiode op 31 december 2020 afloopt, zal het Verenigd Koninkrijk niet kunnen deelnemen aan het besluitvormingsproces van de Unie over aangelegenheden die betrekking hebben op de periode die volgt op de overgangsperiode.

Bijgevolg is voldaan aan de voorwaarde van artikel 3, lid 1, onder c), van Besluit (EU) 2020/135 van de Raad. De inwerkingtreding of toepassing van de internationale overeenkomsten voor het Verenigd Koninkrijk in eigen hoedanigheid tijdens de overgangsperiode brengt de verwezenlijking van de doelstellingen van het externe optreden van de Unie op het gebied van het gemeenschappelijk visserijbeleid niet in gevaar en schaadt evenmin anderszins de belangen van de Unie.

Daarom wordt overeenkomstig de bepalingen van artikel 129, lid 4, van het akkoord aanbevolen dat de Raad het Verenigd Koninkrijk machtiging verleent tijdens de overgangsperiode de vijf internationale overeenkomsten op de gebieden die onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie vallen in eigen hoedanigheid te ondertekenen en te ratificeren. Dit zal het voor het Verenigd Koninkrijk mogelijk en gemakkelijker maken zijn verplichtingen uit hoofde van het Unclos, en met name de artikelen 63, 66 en 116, volledig na te komen.

Teneinde de goede werking van het gemeenschappelijk visserijbeleid van de Unie tijdens de overgangsperiode te waarborgen, mag het Verenigd Koninkrijk niet deelnemen aan aangelegenheden die tijdens de overgangsperiode worden toegepast of in werking treden. Om de lopende onderhandelingen inzake visserij in de toekomstige partnerschapsovereenkomst tussen de EU en het VK niet in het gedrang te brengen, met name wat betreft de vangstmogelijkheden van de Unie, waarin op dit moment ook het aandeel van het Verenigd Koninkrijk is begrepen, dient het Verenigd Koninkrijk bovendien voorafgaand overleg te plegen met de Commissie alvorens onderhandelingen over die quota te openen.

3. Rechtsgrondslag

3.1.Materiële rechtsgrondslag

1.

3.1.1.Beginselen


De materiële rechtsgrondslag voor een uitvoeringsbesluit van de Raad waarbij het Verenigd Koninkrijk wordt gemachtigd kenbaar te maken dat het ermee instemt zich, in eigen hoedanigheid, te laten binden door een internationale overeenkomst die tijdens de overgangsperiode in werking treedt of wordt toegepast op een gebied dat onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie, is artikel 3 van Besluit (EU) 2020/135 van de Raad.

2.

3.1.2.Toepassing op het onderhavige geval


De doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling hebben in de eerste plaats betrekking op het gemeenschappelijk visserijbeleid.

De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 43 VWEU.

3.2.Conclusie

De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 3 van Besluit (EU) 2020/135 van de Raad.