Toelichting bij COM(2020)584 - Standpunt dat namens de EU in het Partnerschapscomité met Armenië moet worden ingenomen over de wijziging van de lijst van arbiters in geschillenbeslechtingsprocedures

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Onderwerp van het voorstel

Dit voorstel betreft het besluit tot bepaling van het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen in het Partnerschapscomité dat is opgericht bij de brede en versterkte partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Armenië, anderzijds (“de overeenkomst”), met betrekking tot de beoogde vaststelling van een besluit tot wijziging van de lijst van personen die in geschillenbeslechtingsprocedures als arbiter kunnen optreden.

2. Achtergrond van het voorstel

2.1.De overeenkomst

De overeenkomst beoogt de bestaande brede bilaterale samenwerking op het gebied van economie, handel en politiek en sectoraal beleid uit te breiden en aldus een langetermijnbasis te bieden voor de verdere ontwikkeling van de betrekkingen tussen de EU en Armenië. Door de politieke dialoog te versterken en de samenwerking op zeer uiteenlopende terreinen te verbeteren, worden met deze overeenkomst de grondslagen gelegd voor doeltreffendere bilaterale betrekkingen met Armenië.

Bij Besluit (EU) 2018/104 van de Raad van 20 november 2017 is de ondertekening en voorlopige toepassing van de overeenkomst overeenkomstig artikel 385 van de overeenkomst goedgekeurd. De overeenkomst wordt voorlopig toegepast sinds 1 juni 2018.

2.2.Het Partnerschapscomité

Het Partnerschapscomité dat bijeenkomt in een specifieke samenstelling voor de bespreking van alle onderwerpen met betrekking tot titel VI (Handel en daarmee verband houdende aangelegenheden) van de overeenkomst wordt beschreven in artikel 363, lid 7, van de overeenkomst. Overeenkomstig artikel 363, leden 1 en 6, van de overeenkomst staat het Partnerschapscomité de Partnerschapsraad bij in de uitvoering van zijn taken en functies. Het heeft de bevoegdheid besluiten vast te stellen op gebieden waarvoor de Partnerschapsraad bevoegdheden heeft gedelegeerd, en in de in de overeenkomst genoemde gevallen. Deze besluiten zijn bindend voor de partijen bij de overeenkomst, die passende maatregelen moeten nemen om deze ten uitvoer te leggen.

2.3.De beoogde handeling van het Partnerschapscomité

Wanneer een geschil in het kader van de arbitrageprocedure in de zin van titel VI, hoofdstuk 13, van de overeenkomst niet door middel van overleg tussen de partijen kan worden opgelost, kan de partij die om overleg heeft verzocht, verzoeken om de instelling van een arbitragepanel. Op grond van artikel 339, lid 1, van de overeenkomst moet het Partnerschapscomité op basis van voorstellen van de partijen een lijst opstellen van ten minste vijftien personen die bereid en in staat zijn om als arbiter op te treden. Die lijst bestaat uit drie sublijsten: één sublijst voor elke partij en een sublijst van personen die geen onderdaan van een van de partijen zijn en als voorzitter van het arbitragepanel optreden. Elke sublijst bevat ten minste vijf personen. Het Partnerschapscomité ziet er ook op toe dat de lijst te allen tijde uit dit aantal personen blijft bestaan.

De door de Unie en de Republiek Armenië voorgedragen arbiters en voorzitters moeten beschikken over gespecialiseerde deskundigheid op het gebied van het recht, internationale handel en andere gebieden die de bepalingen van titel VI van de overeenkomst betreffen, en voldoen aan het in artikel 339, lid 2, van de overeenkomst bedoelde vereiste van onafhankelijkheid.

Op basis hiervan is op 17 oktober 2019 de lijst van arbiters vastgesteld bij een besluit van het Partnerschapscomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken. Een van de vijf kandidaat-arbiters van de Republiek Armenië voldoet echter niet langer aan het vereiste van onafhankelijkheid als bedoeld in artikel 339, lid 2, van de overeenkomst.

De Republiek Armenië heeft een nieuwe kandidaat-arbiter voorgesteld die beschikt over gespecialiseerde deskundigheid op het gebied van het recht, internationale handel en andere gebieden die de bepalingen van titel VI van de overeenkomst betreffen, en die naar verwachting aan het in artikel 339, lid 2, van de overeenkomst bedoelde vereiste van onafhankelijkheid zal voldoen.

Het doel van de beoogde handeling is derhalve het standpunt van de Unie te bepalen met betrekking tot de vaststelling door het Partnerschapscomité van een besluit tot wijziging van de lijst van personen die bereid en in staat zijn als arbiter op te treden in geschillenbeslechtingsprocedures, door diegene van de vijf kandidaat-arbiters van de Republiek Armenië die niet meer aan de voorwaarden van artikel 339, lid 2, van de overeenkomst voldoet, te vervangen door de nieuwe kandidaat die door de Republiek Armenië is voorgedragen.

3. Namens de Unie in te nemen standpunt

Het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen, betreft de wijziging van de lijst van personen die bereid en in staat zijn om als arbiter in geschillenbeslechtingsprocedures op te treden.

4. Rechtsgrondslag

4.1.Procedurele rechtsgrondslag

4.1.1.Beginselen

Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst.”

4.1.2.Toepassing op het onderhavige geval

Het Partnerschapscomité is een lichaam dat is opgericht krachtens de overeenkomst. Het door het Partnerschapscomité vast te stellen besluit zal overeenkomstig artikel 363, lid 6, van de overeenkomst uit hoofde van het volkenrecht bindend zijn. De beoogde handeling strekt niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst. De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.

4.2.Materiële rechtsgrondslag

4.2.1.Beginselen

De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt wordt ingenomen.

4.2.2.Toepassing op het onderhavige geval

De doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling hebben in de eerste plaats betrekking op het waarborgen van de uitvoering van de gemeenschappelijke handelspolitiek van de Unie.

De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is dan ook artikel 207, lid 3, en artikel 207, lid 4, eerste alinea.

4.3.Conclusie

De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 207, lid 3, en artikel 207, lid 4, eerste alinea, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.