Toelichting bij COM(2020)599 - Wijziging van Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/1768 waarbij Kroatië wordt gemachtigd af te wijken van artikel 287 van de btw-richtlijn

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

Overeenkomstig artikel 395, lid 1, van Richtlijn 2006/112/EG van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde 1 (hierna “de btw-richtlijn” genoemd) kan de Raad op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen elke lidstaat machtigen bijzondere, van de bepalingen van deze richtlijn afwijkende maatregelen te treffen, teneinde de belastinginning te vereenvoudigen of bepaalde vormen van belastingfraude of -ontwijking te voorkomen.

Bij brief, ingekomen bij de Commissie op 18 mei 2020, heeft Kroatië verzocht om belastingplichtigen met een jaaromzet van niet meer dan de tegenwaarde van 45 000 EUR in de nationale munteenheid na 31 december 2020 van de btw te mogen blijven vrijstellen.

Overeenkomstig artikel 395, lid 2, van de btw-richtlijn heeft de Commissie de overige lidstaten bij brief van 6 juni 2020 van het verzoek van Kroatië in kennis gesteld. Bij brief van 11 juni 2020 heeft de Commissie Kroatië ervan in kennis gesteld dat zij over alle gegevens beschikte die zij nodig achtte voor de beoordeling van het verzoek.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Overeenkomstig hoofdstuk 1 van titel XII van de btw-richtlijn kunnen de lidstaten een bijzondere regeling voor kleine ondernemingen toepassen, waarbij zij onder meer de mogelijkheid hebben om belastingplichtigen van wie de jaaromzet onder een bepaalde drempel blijft, van btw vrij te stellen. Deze vrijstelling houdt in dat de belastingplichtige geen btw in rekening hoeft te brengen over zijn prestaties, maar bijgevolg ook geen voorbelasting kan aftrekken.

Overeenkomstig punt 19 van artikel 287 van de btw-richtlijn mag Kroatië vrijstelling van btw verlenen aan belastingplichtigen met een jaaromzet die ten hoogste gelijk is aan de tegenwaarde van 35 000 EUR in de nationale munteenheid tegen de op de dag van zijn toetreding geldende omrekeningskoers. Bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/1768 van de Raad 2 werd Kroatië gemachtigd om een hogere drempel toe te passen en vrijstelling van btw te verlenen aan belastingplichtigen met een jaaromzet van niet meer dan 45 000 EUR. Dit besluit verstrijkt op 31 december 2020 en Kroatië heeft verzocht de toepassing ervan te verlengen.

Volgens de Kroatische autoriteiten vergemakkelijkt de maatregel de inning van de btw, waardoor Kroatië de administratieve procedures voor kleine ondernemingen kan vereenvoudigen en hun administratieve lasten kan verlagen. Ook de belastingautoriteiten zullen hun werklast zien dalen.

Voorts merkten de Kroatische autoriteiten op dat de verhoging van de drempel de afgelopen jaren niet heeft geleid tot een daling van de inkomsten voor de overheidsbegroting.

De maatregel is facultatief. Kleine ondernemingen met een omzet die de drempel niet overschrijdt, zullen dus nog altijd kunnen gebruikmaken van hun recht om de normale btw-regeling toe te passen.

Derogaties worden gewoonlijk voor een beperkte periode toegestaan, zodat kan worden nagegaan of de derogatiemaatregel passend en doeltreffend blijft. Bovendien zijn de bepalingen van de artikelen 281 tot en met 294 van de btw-richtlijn betreffende de bijzondere regeling voor kleine ondernemingen onlangs herzien. In Richtlijn (EU) 2020/285 van de Raad 3 , die voorziet in eenvoudigere btw-regels voor kleine ondernemingen, is bepaald dat de lidstaten uiterlijk op 31 december 2024 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen dienen vast te stellen en bekend te maken om aan de nieuwe regels te voldoen. De lidstaten moeten deze nationale bepalingen vanaf 1 januari 2025 toepassen.

Het is derhalve passend Kroatië te machtigen de derogatiemaatregel toe te passen tot en met 31 december 2024.

Samenhang met de huidige bepalingen op dit beleidsgebied

De derogatiemaatregel is in overeenstemming met de filosofie die ten grondslag ligt aan Richtlijn (EU) 2020/285 tot wijziging van de artikelen 281 tot en met 294 van de btw-richtlijn betreffende de bijzondere regeling voor kleine ondernemingen, waartoe in het btw-actieplan 4 de aanzet was gegeven, en moet een moderne en vereenvoudigde regeling voor deze ondernemingen creëren. Hij strekt er met name toe de btw-nalevingskosten en concurrentieverstoringen te beperken, zowel nationaal als op het niveau van de EU, de negatieve gevolgen van het drempeleffect te beperken, alsook de naleving van de regels voor bedrijven en het toezicht door de belastingdienst te vergemakkelijken.

Bovendien is de drempel van 45 000 EUR in overeenstemming met Richtlijn (EU) 2020/285, op grond waarvan de lidstaten de drempel van de jaaromzet waaronder btw-vrijstelling kan worden verleend, mogen vaststellen op maximaal 85 000 EUR (of de tegenwaarde daarvan in de nationale munteenheid).

Aan andere lidstaten zijn in het verleden ook al soortgelijke derogaties verleend waarbij belastingplichtigen met een jaaromzet onder een bepaalde drempel vrijstelling van btw krijgen, overeenkomstig de artikelen 285 en 287 van de btw-richtlijn. Malta 5 mag een drempel toepassen van 20 000 EUR; Nederland 6 een drempel van 25 000 EUR; Italië 7 een drempel van 30 000 EUR; Luxemburg 8 een drempel van 35 000 EUR; Letland 9 , Polen 10 en Estland 11 een drempel van 40 000 EUR; Litouwen 12 een drempel van 45 000 EUR; Hongarije 13 een drempel van 48 000 EUR; Slovenië 14 een drempel van 50 000 EUR; en Roemenië 15 een drempel van 88 500 EUR.

Zoals reeds werd opgemerkt, moeten derogaties van de btw-richtlijn steeds in de tijd worden beperkt, zodat de gevolgen ervan kunnen worden beoordeeld. De door Kroatië gevraagde vervaldatum van de bijzondere maatregel (31 december 2024) is in overeenstemming met de vereisten van de nieuwe richtlijn betreffende de vereenvoudiging van de btw-regels voor kleine en middelgrote ondernemingen. In die richtlijn is namelijk bepaald dat de lidstaten de nationale bepalingen die zij moeten vaststellen om aan de richtlijn te voldoen, per 1 januari 2025 moeten toepassen.

De voorgestelde maatregel is derhalve in overeenstemming met de bepalingen van de btw-richtlijn.

Samenhang met andere beleidsgebieden van de Unie

De Commissie heeft er in haar jaarlijkse werkprogramma’s consequent op gewezen dat eenvoudigere regels voor kleine ondernemingen nodig zijn. In dit verband verwijst het werkprogramma 16 van de Commissie voor 2020 naar “een specifieke kmo-strategie, die het voor kleine en middelgrote ondernemingen gemakkelijker zal maken om te opereren, op te schalen en uit te breiden”. De derogatiemaatregel strookt, bekeken in het licht van de begrotingsregels, met dergelijke doelstellingen. Hij is met name in overeenstemming met het werkprogramma 17 van de Commissie voor 2017, waarin specifiek voor de btw werd opgemerkt dat de regeldruk voor de naleving van de btw-regels voor kleine bedrijven erg groot was en dat technische innovaties nieuwe uitdagingen stelden voor een effectieve belastingheffing, en waarin werd benadrukt dat de btw voor kleinere ondernemingen vereenvoudigd moest worden.

De maatregel is ook in overeenstemming met de strategie voor de eengemaakte markt 18 van 2015, waarmee de Commissie kleine en middelgrote ondernemingen wil helpen groeien, onder andere door een verlichting van de administratieve lasten, die deze ondernemingen verhinderen ten volle te profiteren van de eengemaakte markt. Voorts knoopt hij aan bij de filosofie van de mededeling van de Commissie uit 2013 “Actieplan Ondernemerschap 2020 – De ondernemingsgeest in Europa nieuw leven inblazen” 19 , waarin wordt benadrukt dat de belastingwetgeving voor kleine ondernemingen moet worden vereenvoudigd.

Tot slot is de maatregel in overeenstemming met het EU-beleid voor kleine en middelgrote ondernemingen zoals dat is uiteengezet in de mededeling van 2016 over starters 20 en de mededeling van 2008 “Denk eerst klein — Een “Small Business Act” voor Europa” 21 , waarin de lidstaten werden opgeroepen om bij de opstelling van wetgeving rekening te houden met de bijzondere kenmerken van het midden en kleinbedrijf en het bestaande regelgevingskader te vereenvoudigen.

1.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID


Rechtsgrondslag

Artikel 395 van de btw-richtlijn.

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Gelet op de bepaling van de btw-richtlijn die de grondslag voor het voorstel vormt, valt dit onder de exclusieve bevoegdheid van de Europese Unie. Het subsidiariteitsbeginsel is derhalve niet van toepassing.

Evenredigheid

Dit besluit betreft een machtiging die wordt verleend aan een lidstaat op diens eigen verzoek, en houdt geen enkele verplichting in.

Gezien de beperkte werkingssfeer van de derogatie staat de bijzondere maatregel in verhouding tot het beoogde doel, namelijk de belastinginning voor kleine belastingplichtigen en voor de belastingdienst vereenvoudigen.

Keuze van het instrument

Dit besluit betreft een machtiging die wordt verleend aan een lidstaat op diens eigen verzoek, en houdt geen enkele verplichting in.

Gezien de beperkte werkingssfeer van de derogatie staat de bijzondere maatregel in verhouding tot het beoogde doel, namelijk de belastinginning voor kleine belastingplichtigen en voor de belastingdienst vereenvoudigen.

3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Raadpleging van belanghebbenden

Er zijn geen belanghebbenden geraadpleegd. Dit voorstel is gebaseerd op een verzoek van Kroatië en heeft uitsluitend betrekking op deze lidstaat.

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid

Er behoefde geen beroep te worden gedaan op externe deskundigheid.

Effectbeoordeling

Het voorstel voor een uitvoeringsbesluit van de Raad voorziet in een verhoging van de drempel van de jaaromzet waaronder belastingplichtigen van de btw kunnen worden vrijgesteld. Het breidt daarmee het toepassingsgebied van de vereenvoudigingsmaatregel uit, die ondernemingen met een jaaromzet van niet meer dan de tegenwaarde van 45 000 EUR in de nationale munteenheid van vele btw-verplichtingen ontheft.

Belastingplichtigen van wie de belastbare omzet onder de drempel blijft, zullen zich niet voor de btw moeten identificeren; dankzij de maatregel zullen zij dus te maken hebben met minder administratieve lasten, aangezien zij geen btw-administratie meer hoeven te voeren of een btw-aangifte hoeven in te dienen. Ook de belastingautoriteiten zullen hun werklast zien dalen. Dit kan potentieel de administratieve lasten verminderen voor belastingplichtigen die momenteel in Kroatië voor de btw zijn geregistreerd, en bijgevolg ook voor de belastingdiensten.

De budgettaire impact op de btw-ontvangsten voor Kroatië hebben niet geleid tot een verlaging van de nationale begrotingsinkomsten.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Het voorstel heeft geen gevolgen voor de EU-begroting omdat Kroatië een compensatieberekening zal verrichten overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EEG, Euratom) nr. 1553/89 van de Raad.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Het voorstel bevat een vervalbepaling.