Toelichting bij COM(2020)954 - Beoordeling voor 2020 van de door de lidstaten gemaakte voortgang met de uitvoering van Richtlijn 2012/27/EU betreffende energie-efficiëntie en met de introductie van bijna-energieneutrale gebouwen en kostenoptimale niveaus van de minimumeisen inzake energieprestaties overeenkomstig Richtlijn 2010/31/EU betreffende de energieprestatie van gebouwen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

EUROPESE COMMISSIE

1.

Brussel, 14.10.2020


COM(2020) 954 final

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

Beoordeling voor 2020 van de door de lidstaten gemaakte voortgang met de uitvoering van Richtlijn 2012/27/EU betreffende energie-efficiëntie en met de introductie van bijna-energieneutrale gebouwen en kostenoptimale niveaus van de minimumeisen inzake energieprestaties overeenkomstig Richtlijn 2010/31/EU betreffende de energieprestatie van gebouwen


1.Inleiding

Dit voortgangsverslag wordt door de Commissie gepresenteerd overeenkomstig artikel 24, lid 3, van Richtlijn 2012/27/EU betreffende energie-efficiëntie, zoals gewijzigd bij Richtlijn (EU) 2018/2002 (hierna de “richtlijn energie-efficiëntie” of de “REE” genoemd), en overeenkomstig artikel 35 van de governanceverordening (Verordening (EU) 2018/1999). Gezien het feit dat artikel 24, lid 3, met ingang van 1 januari 2021 niet langer van toepassing zal zijn, is dit het laatste verslag in het kader van de REE. Alle verslaglegging over de voortgang op de verschillende beleidsterreinen die met energie-efficiëntie verband houden, wordt vervangen door het verslag uit hoofde van artikel 35 van Verordening (EU) 2018/1999.

Aangezien met dit verslag aan een tweetal rapportageverplichtingen wordt voldaan, heeft het ten opzichte van de voorgaande jaren een afwijkende vorm. Het verslag bevat tevens: i) nieuwe verslaglegging over de bouwsector, d.w.z. gegevens over de ingebruikname van het aantal bijna-energieneutrale gebouwen (BENG’s), overeenkomstig artikel 9, lid 5, van Richtlijn 2010/31/EU betreffende de energieprestatie van gebouwen (hierna de “richtlijn energieprestatie van gebouwen” of de “EPBD” genoemd); en ii) een beknopte update over de kostenoptimale niveaus van de minimumeisen inzake energieprestaties voor gebouwen, overeenkomstig artikel 5, lid 4, van Richtlijn 2010/31/EU.

Het verslag bouwt daarom voornamelijk voort op: i) de informatie uit de jaarverslagen die de lidstaten in 2020 hebben ingediend 1 ; ii) de verslagen met kostenoptimale berekeningen die de lidstaten in 2018 en 2019 hebben ingediend 2 ; en iii) andere relevante informatie met betrekking tot de bouwsector.

Het voortgangsverslag inzake energie-efficiëntie 3 over 2019, dat eerder dit jaar werd vastgesteld, had betrekking op de gegevens van Eurostat tot 2018; bij het verschijnen van dit verslag waren er nog geen nieuwe gegevens beschikbaar 4 . De analyse van de voortgang op weg naar de streefcijfers voor 2020 is in dit verslag dus niet gewijzigd ten opzichte van het vorige verslag en daarom niet herhaald. In plaats daarvan is, door te kijken naar de voortgang op weg naar de streefcijfers voor 2030, een meer toekomstgericht perspectief toegevoegd.

2.Samenvatting van de resultaten

Het verslag heeft betrekking op gegevens en aanvullende informatie over de EU-28 tot 2018. In de analyse van de voortgang op weg naar de streefcijfers voor 2030 wordt naar de EU-27 gekeken.

De belangrijkste bevindingen zijn:

·Het primaire energieverbruik daalde in 2018 met 0,6 % ten opzichte van 2017. Het eindenergieverbruik steeg op jaarbasis met 0,1 %. Niettemin bevinden beide indicatoren zich boven het vastgestelde traject voor het behalen van de streefcijfers voor 2020.

·Ook in 2018 werd het energieverbruik opgestuwd door economische groei.

·Verplichtingsregelingen voor energie-efficiëntie blijven een doeltreffend instrument om energiebesparingen te realiseren. De gezamenlijke voortgang die in 2018 in de richting van cumulatieve besparingen uit hoofde van artikel 7 van de REE is geboekt, lijkt weliswaar voldoende, maar het is waarschijnlijk dat twaalf lidstaten hun streefcijfers niet zullen halen.

·Uit de gedeeltelijke en voorlopige gegevens over 2020 blijkt dat de COVID-19-crisis een aanzienlijk effect op de vraag naar energie heeft. Ondanks het feit dat vóór de crisis niet voldoende maatregelen waren genomen, kunnen de energie-efficiëntiestreefcijfers voor 2020 daarom toch worden gehaald. Omdat de terugval in het energieverbruik niet het gevolg is van structurele maatregelen, is deze situatie naar verwachting van tijdelijke duur. Door het economisch herstel zal het energieverbruik bij het uitblijven van gerichte klimaatmaatregelen vermoedelijk weer het niveau van vóór de COVID-19-crisis evenaren.

·De meeste lidstaten hebben de kostenoptimale benadering naar behoren overgenomen en die gebruikt voor het vaststellen van minimumeisen voor de energieprestatie van nieuwe en bestaande gebouwen, alsook van BENG’s.

·Het aandeel BENG’s in de bouwsector als geheel is gegroeid, maar in de meeste landen zijn de BENG-voorschriften nog altijd minder ambitieus dan de benchmarks van de Commissie uit 2016. Vergeleken met de kostenoptimale niveaus voor nieuwe gebouwen heeft echter bijna de helft van de lidstaten aanmerkelijk ambitieuzere BENG-voorschriften vastgesteld.

3.Voortgang op weg naar de energie-efficiëntiestreefcijfers van de EU

3.1.De streefcijfers voor 2020 van de EU-28

Uit de herziene cijfers van Eurostat over 2018 5 blijkt dat het eindenergieverbruik 6 in de EU-28 met 5,9 % is gedaald, van 1 194 miljoen ton olie-equivalent (Mtoe) in 2005 naar 1 124 Mtoe in 2018. Dit is nog 3,5 % boven het streefcijfer van 1 086 Mtoe voor het eindenergieverbruik in 2020. In 2018 bedroeg die stijging ten opzichte van het voorgaande jaar 0,1 %. Het primaire energieverbruik 7 in de EU-28 is met 9,8 % gedaald, van 1 721 Mtoe in 2005 naar 1 552 Mtoe in 2018. Dat is 4,6 % hoger dan het streefcijfer van 1 483 Mtoe voor 2020. Na drie jaar van toename is het primaire energieverbruik in 2018 op jaarbasis met 0,6 % gedaald. Voor beide indicatoren geldt dat de trend in 2018 zich boven het lineaire traject voor de streefcijfers voor 2020 bevond.

In 2018 was er vooral sprake van een hoger energieverbruik in de vervoerssector (een stijging met 1,0 % ten opzichte van 2017) en de industriële sector (+0,8 %). Daar staat tegenover dat het energieverbruik in de woningsector (-1,7 %) en de dienstensector (-1,4 %) daalde 8 .

3.2.De streefcijfers voor 2030 van de EU-27

De gebrekkige voortgang op weg naar de streefcijfers voor 2020 waarvan tot 2018 sprake was, heeft ook negatieve consequenties voor de omvang van de inspanningen die vereist zijn om de streefcijfers voor 2030 te halen 9 . Vanwege de huidige prestatieachterstand is de weg naar de streefcijfers voor 2030 langer dan verwacht en bedraagt 22 % voor het primaire energieverbruik en 17 % voor het eindenergieverbruik (figuur 1). Bovendien is bij de EU-brede beoordeling van de nationale energie- en klimaatplannen 10 geconstateerd dat de nationale bijdragen een collectief gebrek aan ambitie vertonen. Om de streefcijfers voor 2030 van ten minste 32,5 % te halen, zullen de lidstaten daarom in het komende decennium hun inspanningen aanzienlijk moeten opvoeren. Dit is met name van belang als vanwege het herstel na COVID-19 sprake zou zijn van een terugkeer naar het oude niveau van energieverbruik. Daarnaast vergt de opgeschroefde klimaatambitie, aangekondigd in het klimaatdoelstellingsplan 2030 11 , dat de inspanningen op het gebied van energie-efficiëntie fors worden geïntensiveerd en verder reiken dan het huidige niveau van de streefcijfers voor 2030 (36-37 % minder eindenergieverbruik en 39-41 % minder primair energieverbruik).

2.

Figuur 1: voortgang op weg naar de streefcijfers voor 2030 op het niveau van de EU-27



Bron: gegevens van Eurostat, eigen berekeningen van DG ENER

3.3. De gevolgen van COVID-19 voor het energieverbruik tot dusver

COVID-19 zal aanzienlijke gevolgen hebben voor het energieverbruik in 2020. Ten opzichte van het eerste kwartaal van 2019 daalde het gasverbruik in de EU in het eerste kwartaal van 2020 met 5 %, voornamelijk omdat de verwarmingsbehoefte geringer was vanwege: i) het zachte winterweer; ii) het afnemend gebruik van gas voor de opwekking van elektriciteit; en iii) de lockdownmaatregelen die in maart werden ingevoerd, waardoor het bbp daalde en de vraag van de industrie naar gas afnam 12 . Het elektriciteitsverbruik in de EU daalde in het eerste kwartaal van 2020 met 3,2 % op jaarbasis, eveneens als gevolg van het zachte weer in de eerste helft van de referentieperiode en het begin van de beperkingen in verband met COVID-19. Omdat grote groepen mensen meer tijd thuis doorbrachten, steeg het elektriciteitsverbruik van huishoudens. Deze stijging was echter onvoldoende om de sterke terugval van de vraag in de sectoren handel en industrie te compenseren 13 . Het elektriciteitsverbruik in de maanden waarin de lockdownmaatregelen van kracht waren lag daarom aanzienlijk lager dan in dezelfde maanden van het voorgaande jaar (4,3 % lager in maart, 11,8 % in april, 10,5 % in mei en 7,6 % in juni) 14 .

Als gevolg van de lockdownmaatregelen daalde ook het energieverbruik in het vervoer tot ongekende niveaus. Volgens het IEA was het wegvervoer in Europa eind maart 2020 gekrompen tot 38 % van het niveau van 2019. De algehele terugval in het wereldwijde wegverkeer veroorzaakte een daling in de mondiale vraag naar olie van 57 % 15 . Volgens een schatting van het International Transport Forum kunnen de mobiliteitsbeperkingen die zijn bedoeld om COVID-19 in te dammen tegen het einde van 2020 zorgen voor een krimp van het wereldwijde vrachtvervoer met wel 36 % 16 . Het vliegverkeer is in bepaalde regio’s vrijwel tot stilstand gekomen en in sommige Europese landen zijn de vliegbewegingen met meer dan 90 % afgenomen. Eind augustus lag het vliegverkeer in Europa ruim 50 % onder het niveau van vorig jaar 17 .

4.Voortgang op weg naar de nationale energie-efficiëntiestreefcijfers

Sommige lidstaten (Denemarken, Spanje en Hongarije) hebben gemeld dat zij hun nationale streefcijfers voor 2020 naar boven toe hebben bijgesteld (verlaging van het ambitieniveau). Na deze updates bedraagt de som van de nationale streefcijfers voor het absolute verbruik in 2020 1 536,8 Mtoe wat het primaire energieverbruik betreft en 1 084,3 Mtoe wat het eindenergieverbruik betreft. In 2018 was er in twaalf landen sprake van onvoldoende voortgang op weg naar de indicatieve streefcijfers (uitgaande van een lineair traject) inzake het primaire energieverbruik (België, Bulgarije, Denemarken, Duitsland, Ierland, Spanje, Frankrijk, Cyprus, Oostenrijk, Nederland, Polen en Zweden) en in vijftien landen (België, Bulgarije, Duitsland, Estland, Ierland, Frankrijk, Litouwen, Luxemburg, Hongarije, Malta, Oostenrijk, Polen, Slowakije, Zweden en het Verenigd Koninkrijk) wat betreft het eindenergieverbruik (zie tabel 3).

De lidstaten gaven aan dat het stabiele en stijgende eindenergieverbruik in 2018 kon worden toegeschreven aan economische groei en een toename van: i) de productie/toegevoegde waarde (industrie); ii) het passagiers- en goederenvervoer (vervoer); iii) het aantal huishoudens en het beschikbare inkomen (woningen); en iv) de toegevoegde waarde en werkgelegenheid (diensten).

5.REE – stand van zaken

5.1.Updates over de omzetting van de herziene REE

Als gevolg van de wijziging van de REE in december 2018 18 waren de lidstaten verplicht om de nieuwe voorschriften inzake de verplichtingsregelingen voor energie-efficiëntie (d.w.z. de nieuwe artikelen 7, 7 bis en 7 ter) uiterlijk 25 juni 2020 te hebben omgezet. Op 31 augustus 2020 had de Commissie kennisgevingen ontvangen van slechts dertien lidstaten (Oostenrijk, Kroatië, Tsjechië, Denemarken, Frankrijk, Duitsland, Italië, Letland, Litouwen, Nederland, Polen, Spanje en Zweden) en het Verenigd Koninkrijk. Het ging daarbij bovendien veelal om gedeeltelijke kennisgevingen, wat betekent dat sommige bepalingen van de richtlijn nog niet zijn omgezet of aangemeld.

Uiterlijk 25 oktober 2020 moeten de lidstaten ook de nieuwe voorschriften inzake meting en facturering hebben omgezet (d.w.z. de nieuwe artikelen 9, 9 bis, 9 ter en 9 quater; de artikelen 10 en 10 bis; en, ten slotte, de artikelen 11 en 11 bis plus een nieuwe bijlage VII bis). Op 31 augustus hebben vijf landen ook de omzetting van deze nieuwe voorschriften aangemeld (Denemarken, Spanje, Frankrijk, Italië en Litouwen).

Bij het verschijnen van dit verslag hadden alle lidstaten, met uitzondering van Letland, hun jaarverslagen voor 2020 ingediend, zoals voorgeschreven in artikel 24 van de REE 19 . Deze jaarverslagen zullen door het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (JRC) in een apart document worden geanalyseerd 20 .

5.2.Voortgang ten aanzien van artikel 7 (Verplichting inzake energiebesparingen)

Op grond van artikel 7 hebben de lidstaten over de periode 2014-2018 energiebesparingen gerapporteerd als onderdeel van hun toezegging om de nationale energiebesparingsverplichting voor de periode 2014-2020 na te komen. Tabel 5 laat zien hoeveel voortgang er op dit moment door de lidstaten is gemaakt op weg naar de cumulatieve energiebesparingen die uiterlijk 31 december 2020 moeten zijn gerealiseerd. Samengevoegd op EU-niveau hebben de lidstaten eind 2018 ongeveer 58 % (133,83 Mtoe 21 ) van het totaal aan verplichtingen inzake cumulatieve besparingen op het eindverbruik van energie voor 2014-2020 gerealiseerd (230,17 Mtoe).

Bij het voorspellen van de kans dat een lidstaat uiterlijk 31 december 2020 de vereiste cumulatieve energiebesparingen heeft gerealiseerd is ervan uitgegaan dat alle in praktijk gebrachte beleidsmaatregelen net als in 2018 ook in 2019 en 2020 nieuwe jaarlijkse besparingen blijven genereren. De cumulatieve besparingen worden vervolgens vergeleken met de energiebesparingen die iedere lidstaat op 31 december 2020 moet hebben gerealiseerd.

Tabel 6 bevat prognoses die per lidstaat laten zien hoe waarschijnlijk het is dat deze op 31 december 2020 de vereiste cumulatieve energiebesparingen heeft gerealiseerd. Bij deze analyse zijn mogelijke problemen met betrekking tot subsidiabiliteit, additionaliteit en materieel belang buiten beschouwing gelaten. Daar komt bij dat de mogelijke gevolgen van de COVID-19-crisis voor de omvang van de in 2020 gerealiseerde nieuwe jaarlijkse besparingen moeilijk zijn in te schatten. Alle door de lidstaten gerapporteerde energiebesparingen worden in aanmerking genomen.

Er zijn zeven lidstaten (Bulgarije, Kroatië, Tsjechië, Litouwen, Luxemburg, Portugal en Roemenië) die naar alle waarschijnlijkheid zonder aanvullende maatregelen de per 31 december 2020 vereiste energiebesparingen niet zullen halen. Voor een vijftal andere lidstaten (Estland, Griekenland, Slovenië, Spanje, Zweden) geldt dat het onwaarschijnlijk is dat zij zonder aanvullende maatregelen de vereiste energiebesparingen kunnen realiseren. De overige zestien lidstaten zullen waarschijnlijk of zeer waarschijnlijk wel de vereiste cumulatieve energiebesparingen behalen.

Wat betreft de energiebesparingen die per type uitgevoerde beleidsmaatregel zijn gerealiseerd, geldt dat ongeveer 35 % van de besparingen voor rekening van de verplichtingssystemen voor energie-efficiëntie komt, terwijl financieringsregelingen goed zijn voor slechts zo’n 13 % van de energiebesparingen. Energie- en CO2-belastingen zijn goed voor 16 % van het totaal aan gerealiseerde energiebesparingen.

3.

Figuur 2: aandeel gerapporteerde energiebesparingen naar type beleidsmaatregel op EU-niveau



Bron: eigen berekeningen van DG ENER op basis van de nationale jaarverslagen 2020.


Ten aanzien van de sectoren waarop de uitgevoerde beleidsmaatregelen waren gericht, geldt dat het grootste deel van de door de lidstaten gerapporteerde energiebesparingen te danken is aan transversale maatregelen, die niet aan één enkele sector kunnen worden toegeschreven ( Figuur 3). De meeste maatregelen (afgaande op het aantal gerapporteerde maatregelen) zijn gericht op de sectoren dienstverlening en industrie; hiertoe behoren de meeste ondernemingen (met uitzondering van vervoersondernemingen) en de publieke sector (met uitzondering van woningen die eigendom zijn van openbare instanties, die zijn ondergebracht bij de sector particuliere huishoudens).

4.

Figuur 3: aandeel gerapporteerde besparingen naar sector



Bron: eigen berekeningen van DG ENER op basis van de nationale jaarverslagen 2020.


In 2018 zijn uit hoofde van artikel 7 36 nieuwe maatregelen gerapporteerd. Daarvan zijn er door Roemenië en Spanje allebei tien uitgevoerd, vier door België en drie door Roemenië. Bijna de helft van de nieuwe maatregelen uit hoofde van artikel 7 viel in de categorie “Fondsen, financiële en fiscale prikkels” (47,2 %), gevolgd door “Overige maatregelen” (maatregelen in de vervoerssector, vrijwillige overeenkomsten enz.) (27,8 %), “Regulering” (16,7 %), “Informatie, onderwijs en opleiding” (5,6 %) en “Belasting” (2,8 %) 22 .

5.3.Voortgang ten aanzien van artikel 5 (Voorbeeldfunctie van de gebouwen van overheidsinstanties)

De mate waarin aan de rapportageverplichtingen is voldaan, komt overeen met 2019. Zes lidstaten hebben de gevraagde update over de in 2019 geboekte voortgang omtrent artikel 5 niet ingediend: België, Roemenië, Denemarken, Frankrijk, Kroatië en Nederland (de laatste vier landen hebben wel hun resultaten over 2018 maar niet die over 2019 bekendgemaakt).

Van de lidstaten waarvan verslagen beschikbaar waren en waarin voor de standaardaanpak is gekozen 23 , hebben er slechts drie hun jaarlijkse streefcijfer voor gerenoveerd vloeroppervlak gehaald. Dit zijn Bulgarije, Litouwen en Luxemburg. Afgaande op de verstrekte gegevens hebben daarnaast vier landen hun volledige streefcijfer voor de periode 2014-2019 gehaald. Dit zijn Spanje, Italië, Luxemburg en Litouwen. Van de lidstaten die de alternatieve aanpak hebben gevolgd, hebben er in 2019 slechts drie hun jaarlijkse streefcijfer voor energiebesparingen gehaald. Het betrof Oostenrijk, Polen en Slowakije. Kroatië en Frankrijk hebben hun streefcijfer voor 2018 gehaald. Tegelijkertijd hebben zes landen relevante gegevens verstrekt waaruit kon worden opgemaakt dat zij voor de periode 2014-2019 hun volledige streefcijfer hebben gehaald. Het betrof Oostenrijk, Finland, Ierland, Slowakije, Polen en het Verenigd Koninkrijk. Frankrijk, België, Kroatië en Nederland hebben hun volledige streefcijfer voor de periode 2014-2018 gehaald.

6.Bijna-energieneutrale gebouwen

Nadat in 2010 de EPBD werd vastgesteld, waarbij is bepaald dat alle nieuwe openbare gebouwen met ingang van 31 december 2018 en alle nieuwe gebouwen met ingang van 31 december 2020 BENG’s moeten zijn, is in de periode 2012-2016 in Europa het aantal BENG’s en gebouwen met een zeer hoge energieprestatie fors gestegen. In deze periode werden bijna 1,25 miljoen gebouwen conform BENG-normen (of vergelijkbare normen) gebouwd of gerenoveerd, waarvan het merendeel woningen. Het aandeel BENG’s in de totale bouwsector is in de periode 2012-2016 in de EU gemiddeld gegroeid van 14 % in 2012 naar 20 % in 2016 24 .

De BENG-voorschriften zijn momenteel 70 % ambitieuzer dan de nationale kostenoptimale niveaus van de minimumeisen voor de energieprestatie. In de afgelopen tien jaar is dit via geleidelijke wetgevende stappen bewerkstelligd.

Op grond van de meest recente informatie die beschikbaar 25 is, is in 23 lidstaten momenteel een volledige nationale BENG-definitie van kracht. Voor de overige lidstaten geldt dat de definitie van een BENG nog in ontwikkeling is of wordt herzien. De meeste aangeleverde definities bevatten een energie-indicator voor het primaire energieverbruik en twaalf van de definities bevatten de verplichting om aan een minimumaandeel van de energievraag te voldoen met energie uit hernieuwbare bronnen. Bijna de helft van de lidstaten heeft een aan de BENG-voorschriften gelijkwaardige energieklasse of gelijkwaardig energielabel opgesteld. Ook heeft de helft van de lidstaten de vereiste U-waarden voor wanden, daken, vloeren, ramen en deuren opgegeven.

Wat het ambitieniveau voor de BENG-definitie betreft, is het zo dat in de meeste lidstaten de eisen ten aanzien van de primaire energiewaarden voor BENG’s minder stringent zijn dan de door de Commissie 26 aanbevolen referentiewaarden voor zowel woningen als niet voor bewoning bestemde gebouwen 27 .

5.

Figuur 4: indicatieve vergelijking van BENG-definities voor eengezinswoningen met de door de Commissie aanbevolen referentiewaarden



Bron: eigen berekeningen van het JRC, op basis van rapportage door de lidstaten

Figuur 5: indicatieve vergelijking van BENG-definities voor kantoren met de door de Commissie aanbevolen referentiewaarden


Bron: eigen berekeningen van het JRC, op basis van rapportage door de lidstaten

De meeste lidstaten hebben ook een aantal maatregelen gemeld waarmee het aantal BENG’s moet worden vergroot. Het gaat daarbij hoofdzakelijk om: i) regelgevingsmaatregelen (energienormen, vaststellen van BENG-voorschriften, regulering en wetgeving); ii) financiële maatregelen (subsidies, renovatiesubsidies, operationele programma’s, fiscale stimuli); iii) informatieve maatregelen (voorlichtingscampagnes, folders en websites); en (iv) educatieve maatregelen (opleidingen voor ingenieurs en architecten, publicatie van BENG-richtlijnen). Diverse lidstaten hebben voor de BENG-implementatie ook mijlpalen voor de lange termijn vastgesteld.

Op de markt voor belangrijke BENG-technologieën is sprake van enkele positieve signalen. Zo hebben sommige lidstaten streefcijfers vastgesteld voor het aantal warmtepompen of hebben financiële of fiscale maatregelen getroffen die het gebruik daarvan moeten stimuleren. Dit kan in de komende jaren leiden tot een toenemend aantal warmtepompinstallaties, wat tussen nu en 2050 zal zorgen voor een forse prijsdaling (van 10 tot 40 %) van warmtepompen in Europa. Verder stimuleren sommige lidstaten het gebruik van verwarmingsketels op biomassa, waardoor de kosten daarvan tussen nu en 2050 met mogelijk 10 tot 20 % zullen dalen. Ook de kosten van warmteterugwinningssystemen zullen naar verwachting tussen nu en 2050 aanzienlijk dalen (met 35 tot 60%). Daarnaast wordt verwacht dat de kosten van zonnecollectoren met 20 tot 50 % zullen afnemen en dat in diezelfde periode zonnepanelen 40 tot 60 % goedkoper zullen worden. In de nabije toekomst wint energieopslag aan belang en uit prognoses blijkt dat de kosten van stationaire batterijen met ongeveer 65 % zullen slinken.

Verder lijkt duidelijk dat BENG’s een belangrijke rol zullen spelen bij het verlichten van milieuproblemen en sociale kwesties, zoals energiearmoede en de betaalbaarheid en beschikbaarheid van huisvesting 28 .

7.Kostenoptimale niveaus van de minimumeisen voor gebouwen

De EPBD schrijft voor dat de lidstaten om de vijf jaar kostenoptimaliteitsberekeningen moeten ontwikkelen voor het verifiëren en bijwerken van de geldende minimumeisen voor energieprestaties. In 2013 hebben de lidstaten de eerste verslagen inzake kostenoptimale niveaus ingediend en in 2018 de tweede editie daarvan 29 . Uit die verslagen rijst het globale beeld op dat zowel voor nieuwe als bestaande gebouwen de keuze voor een kostenoptimale methode een doelmatige manier is gebleken om de bestaande nationale eisen inzake energieprestaties te doen opschuiven in de richting van kostenefficiënte niveaus.

Bij nieuwe typen gebouwen kwamen de meeste kostenoptimale punten uit tussen 50 en 100 kWh/m2/jaar, met een gemiddelde van 80 kWh/m2/jaar in de woningsector en 140 kWh/m2/jaar buiten de woonsector. De totale kosten die met het behalen van die niveaus gemoeid zijn, liggen vaak lager dan 1 500 EUR/m2, met een gemiddelde van 925 EUR/m2 in de woonsector en 800 EUR/m2 buiten de woonsector.

Bij bestaande typen gebouwen kwamen de meeste kostenoptimale punten uit tussen 75 en 175 kWh/m2/jaar, met een gemiddelde van 130 kWh/m2/jaar in de woningsector en 180 kWh/m2/jaar buiten de woonsector. De totale kosten bedragen daarbij vaak minder dan 600 EUR/m2, met een gemiddelde van 500 EUR/m2 in de woonsector en 385 EUR/m2 buiten de woonsector.

Tabel 1: Gemiddelde kostenoptimale niveaus voor nieuwe en bestaande gebouwen naar klimaatgesteldheid

[zie origineel document voor tabel]

KlimaatNieuwe eengezinswoningNieuwe meergezinswoningNieuw kantoorNieuwe overige niet voor bewoning bestemde gebouwen
Primaire energie [kWh/m2/j]Totale kosten [EUR/m2]Primaire energie [kWh/m2/j]Totale kosten [EUR/m2]Primaire energie [kWh/m2/j]Totale kosten [EUR/m2]Primaire energie [kWh/m2/j]Totale kosten [EUR/m2]
Koud771 882622 076661 6811202 481
Gemiddeld8359080551130591176558
Warm81887105698221648423607
KlimaatBestaande eengezinswoningBestaande meergezinswoningBestaand kantoorBestaande overige niet voor bewoning bestemde gebouwen
Primaire energie [kWh/m2/j]Totale kosten [EUR/m2]Primaire energie [kWh/m2/j]Totale kosten [EUR/m2]Primaire energie [kWh/m2/j]Totale kosten [EUR/m2]Primaire energie [kWh/m2/j]Totale kosten [EUR/m2]
Koud1836437730378336122236
Gemiddeld112524124460136412268392
Warm161500148467175396775808

Bron: eigen berekeningen van het JRC, op basis van rapportage door de lidstaten

Interessant aan deze vergelijking is dat in bijna alle gevallen het primaire energieverbruik voor de kostenoptimale niveaus lager ligt in de koude regio’s. In de warme en gemiddelde regio’s liggen de totale kosten doorgaans lager, maar daar zijn uitzonderingen op (bestaande meergezinswoningen en kantoren). Dit impliceert dat de eisen in koude regio’s strenger zijn en dat meer investeringen samengaan met een hoger energieprestatieniveau.

Uit de vergelijking tussen de kostenoptimale niveaus uit de twee rekenrondes in 2013 en 2018 blijkt dat de lidstaten in 2018 voor vrijwel alle typen gebouwen ambitieuzere waarden hebben vastgesteld.

Tabel 2: gemiddelde afname van de kostenoptimale niveaus voor nieuwe en bestaande gebouwen, ontleend aan de berekeningen in de verslagen van de lidstaten uit 2013 en 2018

[zie origineel document voor tabel]

Gemiddelde van de lidstatenNieuwe eengezinswoningNieuwe meergezinswoningNieuw kantoorBestaande eengezinswoningBestaande meergezinswoningBestaand kantoor
-23 %-23 %-17 %-17 %-21 %-9 %

Bron: eigen berekeningen van het JRC, op basis van rapportage door de lidstaten

Afhankelijk van het type gebouw of de component in kwestie werden bij slechts drie of vier lidstaten verschillen van meer dan 15 % geconstateerd 30 .

6.

Figuur 6: geconstateerd verschil tussen de berekende kostenoptimale niveaus en de geldende eisen



Bron: eigen berekeningen van het JRC, op basis van rapportage door de lidstaten

De in de bovenstaande figuren weergegeven resultaten zijn niet volledig vergelijkbaar, want het staat de lidstaten vrij zelf bepaalde keuzen te maken (bv. andere macro-economische of financiële vooruitzichten) waarin de nationale marktomstandigheden zijn terug te zien.

Wat de vergelijking tussen de kostenoptimale niveaus en de meest recente BENG-definities betreft, is het algemene beeld vrij positief. Bijna de helft van de lidstaten heeft namelijk BENG-voorschriften ingevoerd die aanzienlijk ambitieuzer zijn dan de kostenoptimale referentieniveaus, wat inhoudt dat de bouwsector klaar is om actie te ondernemen om de energieprestaties van het toekomstige gebouwenbestand te verhogen.

8.Conclusie

De bevindingen in dit voortgangsverslag van 2020 wijken niet veel af van die in het vorige verslag. Als de gevolgen van COVID-19 buiten beschouwing worden gelaten, zijn de in 2018 geleverde inspanningen ten behoeve van energiebesparing hoogstwaarschijnlijk niet voldoende om de streefcijfers voor 2020 te halen. Door externe factoren, te weten een zachte winter en een aanzienlijke krimp van de energievraag in 2020 als gevolg van COVID-19, kunnen de streefcijfers voor 2020 wellicht worden gehaald, maar de vigerende beleidsmaatregelen schieten tekort en moeten worden aangevuld om de streefcijfers voor 2030 te kunnen halen. Bovendien zal het daaropvolgende herstel van gevolgen van de pandemie naar verwachting leiden tot een heropleving van de energievraag en bestaat het risico dat als gevolg van de huidige crisis de uitvoering van nieuw beleid en nieuwe maatregelen – die zijn aangekondigd in de nationale energie- en klimaatplannen en de nationale langetermijnrenovatiestrategieën – vertraging oploopt.

Het is daarom cruciaal dat in de herstelplannen nieuwe energie-efficiëntiemaatregelen worden opgenomen en dat deze zonder vertraging worden uitgevoerd. Bovendien moeten de ambities qua energie-efficiëntie worden opgeschroefd vanwege de aangescherpte klimaatdoelstelling om in 2030 de broeikasgasemissies in vergelijking met 1990 met ten minste 55 % te hebben teruggebracht. Verder is het noodzakelijk het beginsel “energie-efficiëntie eerst” breder toe te passen, zodat bij de herstelinvesteringen rekening wordt gehouden met alle mogelijkheden tot en voordelen van energiebesparing. Voorts zal bij de komende herziening van de REE ook worden gekeken naar manieren om op EU-niveau meer te doen op het gebied van energie-efficiëntie, want de gezamenlijke ambities van de lidstaten in hun geïntegreerde plannen blijven achter bij de vereiste inspanningen. Deze herziening zal worden ondersteund door middel van het wetgevingsinitiatief inzake duurzame producten, waarmee getracht wordt andere productcategorieën onder te brengen bij de aanpak “ecologisch ontwerp”.

De BENG-voorschriften in de meeste lidstaten zijn minder ambitieus dan de door de Commissie aanbevolen referentiewaarden voor zowel woningen als niet voor bewoning bestemde gebouwen. Er wordt voorafgaand aan de invoering van nieuwe BENG-normen evenwel een aanzienlijke verlaging van de technologiekosten verwacht, waardoor het wellicht mogelijk is om het ambitieniveau voor BENG’s verder te verhogen. Met de op handen zijnde invoering van BENG-voorschriften voor alle nieuwe gebouwen vanaf 2021, zijn het verhogen van de huidige lage renovatiepercentages en het toepassen van ambitieuze minimumvereisten voor bestaande gebouwen de belangrijkste uitdagingen bij het uiterlijk in 2050 koolstofvrij maken van het gebouwenbestand. De lidstaten vertegenwoordigen een breed scala aan soorten gebouwen en aan klimatologische en financiële omstandigheden, wat noopt tot gerichte stimuleringsmaatregelen ten behoeve van de grootschalige modernisering van gebouwen tot op BENG-niveau. In toekomstige BENG-generaties zullen slimme technologieën en digitale oplossingen zijn geïntegreerd; deze kunnen ook worden opgeschaald naar en geïntegreerd op wijkniveau, waardoor het zwaartepunt en de schaal wordt verlegd van één gebouw naar een hele wijk 31 . Het “renovatiegolf“-initiatief in het kader van de Europese Green Deal en de nationale langetermijnrenovatiestrategieën zijn belangrijke instrumenten om publieke en particuliere financiering naar renovatieprojecten te dirigeren en vergemakkelijken de kosteneffectieve transformatie van bestaande gebouwen tot BENG’s.

De Commissie verzoekt het Europees Parlement en de Raad hun standpunten met betrekking tot dit voortgangsverslag kenbaar te maken.


Tabel 3: overzicht van de variatie met betrekking tot de voornaamste energie-indicatoren (deel 1) 32


Het plusteken is gebruikt indien de lidstaten hun primaire energieverbruik en hun eindenergieverbruik tussen 2005 en 2018 omlaag hebben gebracht met een percentage dat groter is dan het verlagingspercentage dat nodig zou zijn om over de periode 2005-2020 te voldoen aan de doelstellingen voor primair energieverbruik en eindenergieverbruik voor 2020. Voor de andere gevallen wordt het minteken gebruikt. FEC is een afkorting van final energy consumption (eindenergieverbruik), PEC is een afkorting van primary energy consumption (primair energieverbruik).

Tabel 4: overzicht van de variatie met betrekking tot de voornaamste energie-indicatoren (deel 2)

[zie origineel document voor tabel]


Bron: Eurostat (oude methode voor energiebalansen), JRC, Odyssee.


Tabel 5: overzicht van de gerapporteerde energiebesparingen voor 2018 op grond van artikel 7 (ktoe)

[zie origineel document voor tabel]

2018Voortgang op weg naar het streefcijfer
Nieuwe besparingenTotale jaarlijk-se bespa-ringenCumula-tieve bespa-ringen in de periode 2014-2018Totale cumulatieve besparingen vereist voor 2020 (streefcijfer)Voortgang op weg naar totale cumulatieve besparingen vereist voor 2020Geschatte jaarlijkse besparingen vereist voor de periode 2014-2018Periode 2014-2018 vergeleken met geschatte jaarlijkse besparingen
Oostenrijk3721 3074 0325 20078 %2 786145 %
België2341 1763 8796 91156 %3 702105 %
Bulgarije321754961 94226 %1 04048 %
Kroatië*3732481 29619 %69436 %
Cyprus778316224267 %130125 %
Tsjechië1765771 6344 56536 %2 44667 %
Denemarken1731 0453 1873 84183 %2 058155 %
Estland889937061061 %327113 %
Finland5431 3774 7014 213112 %2 257208 %
Frankrijk1 4135 69817 42931 38456 %16 813104 %
Duitsland2 95013 69528 95341 98969 %22 494129 %
Griekenland2114741 3553 33341 %1 78676 %
Hongarije1311 7311 7313 68047 %1 97188 %
Ierland874661 4082 16465 %1 159121 %
Italië3 9983 99812 72925 50250 %13 66293 %
Letland*43685151 %45696 %
Litouwen791525111 00451 %53895 %
Luxemburg94411351522 %27641 %
Malta517476771 %36132 %
Nederland6112 2747 77711 51268 %6 167126 %
Polen3312 9778 89114 81860 %7 938112 %
Portugal*4532 53218 %1 35633 %
Roemenië593661 3435 81723 %3 11643 %
Slowakije1064661 4202 28462 %1 224116 %
Slovenië3813344794547 %50688 %
Spanje5392 2966 95815 97944 %8 56081 %
Zweden1 4361 4364 6549 11451 %4 88395 %
VK1 0325 05618 46927 85966 %14 924124 %
Totaal14 63480 692134 068230 16958 %123 305109 %


Bron: door de lidstaten verstrekte informatie, aangevuld met de berekeningen van de Commissie en, waar nodig, schattingen.

* In het geval van Kroatië, Letland en Portugal waren de gegevens over de in 2018 gerealiseerde energiebesparingen niet beschikbaar voor analyse. De cumulatieve besparingen in de periode 2014-2018 zijn gebaseerd op de energiebesparingen die in de jaren tot en met 2017 zijn gerealiseerd, maar omvatten geen nieuwe besparingen voor 2018.


Tabel 6: prognoses en mate van waarschijnlijkheid van het behalen van het artikel 7-streefcijfer op uiterlijk 31 december 2020, naar lidstaat*

[zie origineel document voor tabel]

Scenario 1 (als de verhouding tussen nieuwe/totale jaarlijkse besparingen < 40 % is)
LidstaatVerwachte besparingen in ktoe met totale jaarlijkse besparingen in 2018 doorgetrokken tot 2020 en nieuwe besparingen van 2018 tot en met 2020Mate van verwezenlijking streefcijfer in 2020 (verwachte besparingen t.o.v. besparingsstreefcijfer)Waarschijnlijkheid van verwezenlijking streefcijfer
Oostenrijk 7 391142 %Zeer waarschijnlijk
België 6 70097 %Waarschijnlijk
Bulgarije 90947 %Zeer onwaarschijnlijk
Kroatië 39931 %Zeer onwaarschijnlijk
Tsjechië3 14069 %Zeer onwaarschijnlijk
Denemarken 5 624146 %Zeer waarschijnlijk
Frankrijk 31 651101 %Waarschijnlijk
Hongarije 5 455148 %Zeer waarschijnlijk
Ierland 2 513116 %Zeer waarschijnlijk
Italië 2 8721113 %Zeer waarschijnlijk
Luxemburg 21842 %Zeer onwaarschijnlijk
Nederland 13 547118 %Zeer waarschijnlijk
Polen 15 506105 %Waarschijnlijk
Portugal 84633 %Zeer onwaarschijnlijk
Roemenië 2 19238 %Zeer onwaarschijnlijk
Slowakije 2 564112 %Zeer waarschijnlijk
Slovenië 78883 %Onwaarschijnlijk
Spanje 12 62879 %Onwaarschijnlijk
VK 30 645110 %Waarschijnlijk
Scenario 2 (als de verhouding tussen nieuwe/totale jaarlijkse besparingen > 90 % is)
LidstaatVerwachte besparingen in ktoe met nieuwe jaarlijkse besparingen tot 2020 als in 2017 (looptijd = 1 jaar)Mate van verwezenlijking streefcijfer in 2020 (verwachte besparingen t.o.v. besparingsstreefcijfer)Waarschijnlijkheid van verwezenlijking streefcijfer
Cyprus316131 %Zeer waarschijnlijk
Estland54690 %Onwaarschijnlijk
Litouwen66967 %Zeer onwaarschijnlijk
Zweden7 52683 %Onwaarschijnlijk
Scenario 3 (als de verhouding tussen nieuwe/totale jaarlijkse besparingen > 40 % maar < 90 % is)
LidstaatVerwachte besparingen in ktoe met nieuwe jaarlijkse besparingen tot 2020 als in 2018 (75 % looptijd > 7 jaar; 25 % looptijd = 1 jaar)Mate van verwezenlijking streefcijfer in 2020 (verwachte besparingen t.o.v. besparingsstreefcijfer)Waarschijnlijkheid van verwezenlijking streefcijfer
Finland8 260196 %Zeer waarschijnlijk
Duitsland57 608137 %Zeer waarschijnlijk
Griekenland2 64779 %Onwaarschijnlijk
Malta87129 %Zeer waarschijnlijk

* De lidstaten zijn allemaal ingedeeld naar de geschatte looptijd van de uitgevoerde maatregelen. Deze beoordeling is gebaseerd op een vergelijking van de omvang van de nieuwe energiebesparingen ten opzichte van de totale jaarlijkse besparingen, zodat de verwachte looptijd van de uitgevoerde beleidsmaatregelen kon worden vastgesteld. Deze beoordeling heeft drie scenario’s opgeleverd. Als de verhouding tussen de nieuwe energiebesparingen en de totale jaarlijkse besparingen ~1 bedraagt, is de veronderstelde looptijd van een uitgevoerde maatregel 1 jaar (scenario 1). Als de verhouding < 40 % is (voor het jaar 2017), bedraagt de veronderstelde looptijd van een uitgevoerde maatregel langer dan 7 jaar (scenario 2). Voor tussenliggende verhoudingen wordt een gemengd scenario gebruikt (scenario 3). Voor het beoordelen van de kans op het behalen van het streefcijfer zijn de volgende regels toegepast:

Mate van verwezenlijking streefcijfer in 2020Beoordeling van de waarschijnlijkheid
> 105 %Zeer waarschijnlijk
> 95 %Waarschijnlijk
> 75 %Onwaarschijnlijk
< 75 %Zeer onwaarschijnlijk


(1)

https://ec.europa.eu/energy/topics/energy-efficiency/targets-directive-and-rules/national-energy-efficiency-action-plans_en

(2)

https://ec.europa.eu/energy/topics/energy-efficiency/energy-performance-of-buildings/energy-performance-buildings-directive/eu-countries-2018-cost-optimal-reports_en?redir=1

(3)

COM(2020) 326 final.

(4)

De herziene cijfers van Eurostat (voor het laatst opgevraagd in juli 2020) laten kleine wijzigingen zien ten opzichte van de cijfers die in het verslag van 2019 zijn gebruikt, maar veranderen niets aan de in dat verslag gepresenteerde analyse.

(5)

7.

https://ec.europa.eu/eurostat/documents/38154/4956218/Energy-Balances-April-2020-edition.zip/69da6e9f-bf8f-cd8e-f4ad-50b52f8ce616


(6)

Voor het monitoren van de voortgang op weg naar het Europese energie-efficiëntiestreefcijfer voor 2020 worden indicatoren uit de energiebalansen van Eurostat gebruikt, overeenkomstig de methode die tot 2018 werd gebruikt (FEC 2020-2030 en PEC 2020-2030).

(7)

8.

Idem 11


(8)

In vergelijking met het vorige verslag was er in specifieke sectoren geen sprake van nieuwe ontwikkelingen. Zie hoofdstuk 5 van het voortgangsverslag over 2019 (COM(2020) 326 final) voor aanvullende informatie.

(9)

Na de Brexit hebben de energie-efficiëntiestreefcijfers voor 2030 betrekking op 27 lidstaten.

(10)

COM(2020) 564 final .

(11)

COM(2020) 562 final .

(12)

https://ec.europa.eu/energy/sites/ener/files/quarterly_report_on_european_gas_markets_q1_2020.pdf

(13)

https://ec.europa.eu/energy/sites/ener/files/qr_electricity_q1_2020.pdf

(14)

https://ec.europa.eu/eurostat/en/web/products-eurostat-news/-/DDN-20200907-1?inheritRedirect=true&redirect=/eurostat/en/news/whats-new

(15)

www.iea.org/reports/global-energy-review-2020/oil">https://www.iea.org/reports/global-energy-review-2020

(16)

www.itf-oecd.org/sites/default/files">https://www.itf-oecd.org/sites/default/files

(17)

www.eurocontrol.int/covid19">https://www.eurocontrol.int/covid19

(18)

Richtlijn (EU) 2018/2002.

(19)

De verslagen van Kroatië en Portugal zijn te laat ingediend om in deze analyse te kunnen worden meegenomen.

(20)

Tsemekidi-Tzeiranaki, S., Paci, D. e.a. (2020), Analysis of the annual reports 2020 under the Energy Efficiency Directive, technisch rapport van het JRC.

(21)

Dit cijfer wordt wellicht bijgewerkt zodra de gegevens over de door Letland en Portugal in 2018 gerealiseerde nieuwe besparingen beschikbaar zijn.

(22)

Tsemekidi-Tzeiranaki, S., Paci, D. e.a. (2020), op. cit.

(23)

De standaardaanpak heeft betrekking op maatregelen die worden genomen om 3 % van de totale vloeroppervlakte van verwarmde en/of gekoelde gebouwen van meer dan 250 m2 die eigendom zijn van en gebruikt worden door hun centrale overheid en die niet aan de minimumeisen inzake energie voldoen, te renoveren. De alternatieve aanpak verwijst naar andere kosteneffectieve maatregelen die zijn genomen om dezelfde energiebesparingen te realiseren.

(24)

Op basis van een uitgebreide studie naar renovatiewerkzaamheden aan gebouwen en de ingebruikname van BENG’s in de EU.

https://ec.europa.eu/energy/studies/comprehensive-study-building-energy-renovation-activities-and-uptake-nearly-zero-energy_en?redir=1

(25)

Informatie afkomstig van de lidstaten, uit de JRC-beoordeling en uit de verslagen over gezamenlijke actie in het kader van de REPG (“Concerted Action EPBD”).

(26)

In 2016 heeft de Commissie beste praktijken en aanbevelingen voor het stimuleren van BENG’s gepubliceerd om ervoor te zorgen dat in 2020 alle nieuwe gebouwen bijna-energieneutraal zijn (C/2016/4392).

(27)

Het is belangrijk op te merken dat het door de uiteenlopende klimaatzones en gesteldheid van het nationale gebouwenbestand, alsook vanwege de verschillende rekenmethoden die in de lidstaten worden gehanteerd, niet mogelijk is een volledige, rechtstreekse vergelijking te maken. De vergelijking in de figuren 4 en 5 is indicatief en gebaseerd op relevante aannamen die de eigen berekeningen van de Commissie mogelijk maken.

(28)

Aangezien een lage energie-efficiëntie van woningen een belangrijke risicofactor voor energiearmoede vormt, kunnen BENG’s een nuttige rol vervullen, met name in de sociale huisvesting en in segmenten van de particuliere woningmarkt die onderdak bieden aan huishoudens met lage of middellage inkomens, gesteld dat zij zich dergelijke woningen (nog) kunnen veroorloven.

(29)

De Commissie heeft in 2016 een verslag gepubliceerd over de voortgang van de lidstaten bij het bereiken van de kostenoptimale niveaus van de minimumeisen inzake energieprestatie (COM/2016/0464 final). DG Energie heeft met de hulp van het JRC de berekeningen voor 2018 geanalyseerd en beoordeeld. De publicatie van het samenvattend verslag is in voorbereiding: Zangheri, P. e.a., Assessment of 2nd cost optimal calculations in the context of the EPBD, JRC, 2020.

(30)

Het beoordelen van de verschillen tussen de berekende kostenoptimale niveaus en de geldende eisen vormt het belangrijkste onderdeel van de hele berekening, aangezien dit nuttige aanwijzingen voor het actualiseren van de bestaande voorschriften inzake energieprestaties moet opleveren. De nationale minimumeisen inzake energieprestaties mogen niet meer dan 15 % hoger liggen dan de uitkomst van de berekening van de kostenoptimale niveaus en er moet een plan worden opgesteld om de verschillen waarvoor geen zeer plausibele verklaring bestaat te verkleinen.

(31)

Saheb, Shnapp en Paci (2019), From nearly-zero energy buildings to net-zero energy districts-Lessons learned from existing EU projects, EUR 29734 EN, Bureau voor publicaties van de Europese Unie, Luxemburg; Shnapp, Paci en Bertoldi, (2020), Enabling Positive Energy Districts across Europe: energy efficiency couples renewable energy, EUR 30325 EN, Bureau voor publicaties van de Europese Unie, Luxemburg.

(32)

De energie-intensiteit voor de gehele economie wordt uitgedrukt als de verhouding tussen het primaire energieverbruik 2020-2030 en het bbp 2010. Bij de industrie en dienstverlening betreft het de verhouding tussen het eindenergieverbruik en de bruto toegevoegde waarde in kettingindexcijfers volume (2010). Wegens gegevensbeperkingen is voor Malta de noemer van de bruto toegevoegde waarde in lopende prijzen gebruikt.