Toelichting bij COM(2020)781 - Standpunt EU in de ministerraad van de energiegemeenschap en de permanente groep op hoog niveau van de energiegemeenschap (Tivat, Montenegro, 16 en 17 december 2020)

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Onderwerp van het voorstel

Dit voorstel betreft het besluit tot vaststelling van het namens de EU in de ministerraad van de energiegemeenschap en de permanente groep op hoog niveau van de energiegemeenschap in te nemen standpunt met betrekking tot een aantal handelingen met rechtsgevolgen voor de EU in de zin van artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), die deze twee instellingen voornemens zijn aan te nemen op 16 en 17 december 2020. Daarnaast bevat dit voorstel punten op de agenda van de ministerraad die niet onder het toepassingsgebied van artikel 218, lid 9, VWEU vallen, maar waarvan er sommige politieke goedkeuring door de Raad vereisen (deze goedkeuring wordt in een afzonderlijk document gevraagd).

2. Achtergrond van het voorstel

2.1.Het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap

Het doel van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap (hierna “het verdrag” genoemd) is de totstandbrenging van een stabiel regelgevingskader en marktklimaat en een gemeenschappelijke regelgevingsruimte voor de handel in netenergie waarbij de partijen die geen lid zijn van de EU overeengekomen delen van het EU-acquis op energiegebied toepassen. De overeenkomst is op 1 juli 2006 in werking getreden. De EU is partij bij het verdrag. 1 In het verdrag worden de partijen die geen lid zijn van de EU, “verdragsluitende partijen” genoemd.

2.2.De ministerraad en de permanente groep op hoog niveau van de energiegemeenschap

De ministerraad ziet erop toe dat de in het verdrag genoemde doelstellingen worden verwezenlijkt. Hij stelt algemene richtsnoeren voor het beleid vast, treft maatregelen en neemt procedurele besluiten aan. Elke partij heeft één stem en de ministerraad handelt volgens verschillende stemregels, afhankelijk van het onderwerp. De EU is één van negen partijen en heeft één stem, eveneens afhankelijk van het onderwerp in kwestie.

Wat betreft de beoogde handelingen die zijn vermeld in deel 2.3, punten 2.3.1 en 2.3.2 en punt 2.3.5, is eenparigheid van stemmen vereist (overeenkomstig respectievelijk artikel 100 en artikel 92, lid 1, van het verdrag)

Wat betreft de beoogde handelingen die zijn vermeld in deel 2.3, punt 2.3.3, en deel 2.4, punt 4, is een tweederdemeerderheid vereist (overeenkomstig respectievelijk artikel 82 en 83 van het verdrag).

Wat betreft de beoogde handelingen die zijn vermeld in deel 2.3, punt 2.3.4, is een gewone meerderheid van stemmen vereist (overeenkomstig artikel 91, lid 1, onder a), van het verdrag).

Wat betreft de beoogde handeling die is vermeld in deel 2.3, punt 2.3.6, worden de leden van het raadgevend comité door de ministerraad bij consensus benoemd.

Wat betreft de beoogde handeling die is vermeld in deel 2.4, punten 1, 2 en 3, besluit de ministerraad bij consensus.

De permanente groep op hoog niveau is een belangrijk ondersteunend orgaan van de ministerraad. Zij treft onder meer maatregelen als haar daartoe door de ministerraad de bevoegdheid is verleend. De EU heeft een vertegenwoordiger in de permanente groep op hoog niveau en heeft één stem.

In artikel 47 van het verdrag is het volgende bepaald: “De ministerraad ziet erop toe dat de in dit verdrag genoemde doelstellingen worden verwezenlijkt. Hij: [...] b) treft maatregelen [...]”.

Wat betreft de beoogde handeling die is vermeld in deel 2.3, punt 7, besluit de permanente groep op hoog niveau bij tweederdemeerderheid van de uitgebrachte stemmen.


2.3De beoogde handelingen van de ministerraad en de permanente groep op hoog niveau

Op respectievelijk 17 en 16 december 2020 zullen de ministerraad en de permanente groep op hoog niveau elk een aantal handelingen vaststellen.

Dit voorstel voor een besluit op grond van artikel 218, lid 9, VWEU betreft het namens de EU in te nemen standpunt met betrekking tot de volgende beoogde handelingen van de ministerraad:


2.3.1. Besluit 2020/…/MC-EnC betreffende de uitvoering van Verordening (EU) 2019/2146 van de Commissie van 26 november 2019 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1099/2008 van het Europees Parlement en de Raad betreffende energiestatistieken, wat de uitvoering van de herzieningen van de jaarlijks, de maandelijks en de maandelijks op korte termijn in te dienen energiestatistieken betreft

2.3.2. Besluit 2020/…/MC-EnC betreffende de uitvoering van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/803 van de Commissie van 17 mei 2019 betreffende de technische voorschriften voor de inhoud van kwaliteitsverslagen over Europese statistieken over de prijzen van aardgas en elektriciteit overeenkomstig Verordening (EU) 2016/1952 van het Europees Parlement en de Raad

2.3.3. Besluit 2020/…/MC-EnC tot vaststelling van de lijst van projecten van belang voor de energiegemeenschap

2.3.4. Besluiten op grond van artikel 91, lid 1, van het verdrag waarbij voor de volgende zaken een inbreuk op het verdrag wordt vastgesteld:

a) Besluit 2020/…/MC-EnC betreffende de niet-naleving door Servië van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap in zaak ECS-13/17;

b) Besluit 2020/…/MC-EnC betreffende de niet-naleving door Bosnië en Herzegovina van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap in zaak ECS-10/18.

2.3.5. Besluiten op grond van artikel 92, lid 1, van het verdrag:

a) Besluit 2020/…/MC-EnC tot vaststelling van maatregelen naar aanleiding van ernstige en langdurige inbreuken door Bosnië en Herzegovina op grond van artikel 92, lid 1, van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap in de zaken ECS-8/11S, ECS-2/13S en ECS-6/16S;

b) Besluit 2020/…/MC-EnC tot vaststelling van een ernstige en langdurige inbreuk door Oekraïne op grond van artikel 92, lid 1, van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap in zaak ECS-1/18S;

c) Besluit 2020/…/MC-EnC tot vaststelling van een ernstige en langdurige inbreuk door Servië op grond van artikel 92, lid 1, van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap in zaak ECS-10/17S.

2.3.6. Benoeming van de leden van het raadgevend comité overeenkomstig artikel 32, lid 3, van Procedureel Besluit 2008/01/MC-EnC betreffende het reglement voor geschillenbeslechting zoals gewijzigd bij Procedureel Besluit 2015/04/MC-EnC.


Dit voorstel voor een besluit op grond van artikel 218, lid 9, VWEU betreft het namens de EU in te nemen standpunt met betrekking tot de volgende beoogde handelingen van de permanente groep op hoog niveau:

2.3.7. Procedureel Besluit tot wijziging van Procedureel Besluit nr. 01/2011/PHLG-EnC van 23 maart 2011 tot vaststelling van de procedureregels voor arbitrage in personeelsgerelateerde zaken op grond van artikel 14 van het statuut van het personeel van de energiegemeenschap.

De beoogde handelingen van de ministerraad en de permanente groep op hoog niveau (hierna samen de “beoogde handelingen” genoemd) hebben als doel de verwezenlijking van de doelstellingen van het verdrag en de werking van het secretariaat van de energiegemeenschap (hierna “het secretariaat” genoemd) in Wenen, dat onder meer administratieve ondersteuning biedt aan de ministerraad, te vergemakkelijken.


2.4.Overige punten op de agenda

Voor de volledigheid wordt erop gewezen dat er naast de beoogde handelingen een aantal andere punten op de agenda van de vergaderingen van de ministerraad en de permanente groep op hoog niveau staan. Wat die punten betreft, is de Commissie voornemens namens de EU de volgende standpunten kenbaar te maken:


1.

1. Algemene beleidsrichtsnoeren 2020 inzake de streefcijfers voor 2030 en klimaatneutraliteit voor de energiegemeenschap en de verdragsluitende partijen


Tot de hoofddoelstellingen van het verdrag behoren de totstandbrenging van een geïntegreerde en duurzame pan-Europese energiemarkt op basis van een stabiel regelgevings- en marktkader, het aantrekken van investeringen die nodig zijn voor economische ontwikkeling en sociale stabiliteit, het verbeteren van de situatie op milieugebied en het bevorderen van het gebruik van hernieuwbare energie. Omdat de energiesector een van de belangrijkste bronnen van broeikasgasemissies is en het energiebeleid en het klimaat sterk met elkaar verweven zijn, is het van belang het beleidskader voor energie-efficiëntie, hernieuwbare energie en broeikasgasemissies in de energiegemeenschap te versterken.

De ministerraad heeft Aanbeveling 2016/02/MC-EnC inzake de voorbereiding van de uitvoering van Verordening (EU) nr. 525/2013 betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en Aanbeveling 2018/01/MC-EnC inzake de voorbereiding van de ontwikkeling van geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen door de verdragsluitende partijen aangenomen.

De richtlijn inzake hernieuwbare energie van 2009 en de richtlijn inzake energie-efficiëntie van 2012 zijn bij besluiten van de ministerraad overgenomen en onderdeel geworden van de rechtsorde van de energiegemeenschap. De richtlijnen bevatten onder meer een doelstelling inzake energie-efficiëntie voor de energiegemeenschap als geheel voor 2020 (uitgedrukt in zowel primair energieverbruik als eindenergieverbruik) en specifieke doelstellingen inzake hernieuwbare energie voor 2020 voor elke verdragsluitende partij.

In november 2018 heeft de ministerraad algemene beleidsrichtsnoeren aangenomen voor de doelstellingen voor de verdragsluitende partijen van de energiegemeenschap voor 2030. Deze richtsnoeren weerspiegelen de politieke consensus over de vaststelling van drie afzonderlijke energie- en klimaatdoelstellingen voor 2030: een doelstelling inzake energie-efficiëntie, een doelstelling inzake het aandeel van energie uit hernieuwbare bronnen en een doelstelling inzake het verminderen van broeikasgasemissies. Deze doelstellingen moeten in overeenstemming zijn met de EU-streefcijfers voor 2030, eenzelfde ambitie van de verdragsluitende partijen uitdragen en rekening houden met relevante sociaal-economische verschillen, technologische ontwikkelingen en de Overeenkomst van Parijs inzake klimaatverandering.

Dankzij het politieke akkoord dat de Raad van de Europese Unie en het Europees Parlement in 2018 en begin 2019 bereikten, konden alle bij het pakket “Schone energie voor alle Europeanen” ingevoerde regels vanaf juni 2019 van kracht worden. De drie energie- en klimaatdoelstellingen voor 2030 – vermindering van broeikasgasemissies met ten minste 40 % ten opzichte van 1990, verbetering van energie-efficiëntie met ten minste 32,5 % en een aandeel van energie uit hernieuwbare bronnen van ten minste 32 % – zijn volledig verankerd in EU-wetgeving. Naar aanleiding van het voorstel van de Commissie van 17 september 2020 om de broeikasgasemissies van de EU vóór 2030 met ten minste 55 % te verminderen ten opzichte van 1990, zal in 2021 echter worden voorgesteld om deze doelstellingen naar boven bij te stellen.

Ten vervolge op de aanneming van Aanbeveling 2018/01/MC-EnC en gelet op de verplichtingen van de verdragsluitende partijen in het kader van het EU-toetredingsproces en hun verbintenissen in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC) en de Overeenkomst van Parijs, naast hun respectieve nationaal bepaalde bijdragen, zal de ministerraad op 17 december 2020 verder beraadslagen over doelstellingen inzake energie-efficiëntie, hernieuwbare energiebronnen en vermindering van broeikasgasemissies voor 2030 die net zo ambitieus zijn als die van de EU voor 2030 en die in overeenstemming zijn met het verhoogde ambitieniveau van de EU zoals verwoord in een ingediende wijziging op de voorgestelde Europese klimaatwet, die ertoe strekt dat daarin de doelstelling van een emissiereductie met ten minste 55 % vóór 2030 wordt opgenomen, als stapsteen voor het bereiken van de doelstelling van klimaatneutraliteit in 2050.

Het ontwerp van algemene beleidsrichtsnoeren 2020 inzake de doelstellingen voor 2030 en klimaatneutraliteit voor de energiegemeenschap en de verdragsluitende partijen zal de politieke consensus in de ministerraad weerspiegelen en politieke richtsnoeren voor de vaststelling ervan geven.

De Commissie is voornemens om namens de EU de goedkeuring van het ontwerp van algemene beleidsrichtsnoeren 2020 te steunen. De Commissie kan zonder nieuw besluit van de Raad kleine wijzigingen van het ontwerp van algemene beleidsrichtsnoeren 2020 goedkeuren die het gevolg zijn van voorafgaand aan of in de ministerraad door de verdragsluitende partijen gemaakte opmerkingen.


2.

2. Jaarverslag 2019-2020 over de werkzaamheden van de energiegemeenschap


De Commissie is voornemens om namens de EU de goedkeuring van het jaarverslag voor 2019-2020 te steunen.


3.

3. Financiële kwijting van de directeur voor 2019 op basis van het auditverslag voor het jaar eindigend op 31 december 2019, de auditverklaring en het verslag van het begrotingscomité


De Commissie is voornemens om namens de EU de aanneming van Besluit 2020/1/MC-EnC tot het verlenen van financiële kwijting aan de directeur van het secretariaat van de energiegemeenschap voor 2019 te steunen.


4.

4. Aanbeveling 2020/1/MC-EnC inzake projecten van wederzijds belang voor de verdragsluitende partijen en de lidstaten van de Europese Unie


Op 16 oktober 2015 heeft de ministerraad een besluit vastgesteld over de uitvoering van Verordening (EU) nr. 347/2013 van het Europees Parlement en de Raad betreffende richtsnoeren voor de trans-Europese energie-infrastructuur. 2 Het doel van deze maatregel was het creëren van een rechtskader voor het bepalen van de prioriteit van belangrijke energie-infrastructuurprojecten die tussen de verdragsluitende partijen en tussen de verdragsluitende partijen en de lidstaten van de EU zijn overeengekomen.

Verordening (EU) nr. 347/2013, zoals opgenomen in het acquis van de energiegemeenschap, voorziet in een alomvattend kader voor het stroomlijnen van de vergunningverlenings-, regulerings- en kostentoewijzingsprocedures van de verdragsluitende partijen. Op grond van deze verordening is, onder voorbehoud van een aantal criteria, ook een besluit van de ministerraad vereist om uit hoofde van titel III van het verdrag een lijst van prioritaire infrastructuurprojecten vast te stellen die “projecten van belang voor de energiegemeenschap” (projects of Energy Community interest – PECI) worden genoemd. De verordening biedt ook de mogelijkheid om de bepalingen ervan toe te passen op projecten van wederzijds belang (projects of mutual interest – PMI), dat wil zeggen: projecten die door twee aan elkaar grenzende staten (een verdragsluitende partij enerzijds en een lidstaat anderzijds) als belangrijk worden erkend maar die niet de wettelijke status van een PECI hebben. De uiterste termijn voor omzetting van de hoofdbepalingen van de verordening en de uiterste termijn voor vaststelling van de lijst van PECI’s was 31 december 2016.

Zoals vereist in Verordening (EU) nr. 347/2013, zoals opgenomen in het acquis van de energiegemeenschap, zijn twee werkgroepen opgericht om de lijsten van respectievelijk PECI’s en PMI’s op te stellen. Het secretariaat is op 30 maart 2020 gestart met een openbare raadpleging over de projecten die zijn ingediend door initiatiefnemers van projecten. In de loop van 2020 is beoordeeld of de projecten voor de status van PECI of PMI in aanmerking komen.

Voor elk project is een kosten-batenanalyse uitgevoerd, aan de hand waarvan de projecten zijn gerangschikt op basis van specifieke puntenscores naar de mate waarin zij aan de criteria voldoen. Aan het einde van de procedure is op basis van consensus een ontwerp van een voorlopige lijst van PMI’s aan de permanente groep op hoog niveau voorgesteld, welke lijst op 16 juli 2020 is goedgekeurd. Na een positief advies van de commissie voor regelgeving van de energiegemeenschap, die op 28 juli 2020 is ontvangen, moet op 17 december 2020 de definitieve lijst van PMI’s door de ministerraad worden goedgekeurd.

De lijst van PMI’s is vanaf de dag dat deze wordt vastgesteld twee jaar geldig, echter uitsluitend voor toepassing in het kader van Verordening (EU) nr. 347/2013. Toekomstige bijwerkingen van deze lijst binnen de energiegemeenschap moeten de ontwikkelingen op het niveau van de EU en de energiegemeenschap weerspiegelen, met name de ontwikkelingen met betrekking tot de doelstellingen voor 2030 en de vermindering van broeikasgasemissies en de toekomstige herziening van Verordening (EU) nr. 347/2013.

Het namens de EU in de ministerraad in te nemen standpunt moet zijn dat de ontwerpaanbeveling dient te worden goedgekeurd.

Waar nodig zal de Commissie de Raad om goedkeuring vragen.

3. Standpunt dat namens de EU moet worden ingenomen

3.1.Beoogde handelingen van de ministerraad


3.1.1.Besluit 2020/…/MC-EnC betreffende de uitvoering van Verordening (EU) 2019/2146 van de Commissie van 26 november 2019 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1099/2008 van het Europees Parlement en de Raad betreffende energiestatistieken, wat de uitvoering van de herzieningen van de jaarlijks, de maandelijks en de maandelijks op korte termijn in te dienen energiestatistieken betreft

Nadat de Commissie had vastgesteld dat verscheidene aspecten van de energiestatistieken die op grond van Verordening (EG) nr. 1099/2008 worden verzameld, moesten worden bijgewerkt, zijn bij Verordening (EU) 2019/2146 de noodzakelijke wijzigingen doorgevoerd. Deze wijzigingen betreffen met name een grotere uitsplitsing van de statistieken over het eindgebruik van energie in de industrie, conceptuele aanpassingen van de definities van de handel in aardgas om de consistentie te verbeteren, het verplicht stellen van bepaalde rapportageposten, en verbetering van de actualiteit van de maandelijkse gegevensverzameling voor steenkool en elektriciteit. Voor een adequate verzameling van statistische gegevens in de energiegemeenschap is het dienstig dat Verordening (EU) 2019/2146 wordt omgezet in het acquis van de energiegemeenschap.

De Commissie is voornemens om namens de EU de goedkeuring van het besluit te steunen.


3.1.2.Besluit 2020/…/MC-EnC betreffende de uitvoering van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/803 van de Commissie van 17 mei 2019 betreffende de technische voorschriften voor de inhoud van kwaliteitsverslagen over Europese statistieken over de prijzen van aardgas en elektriciteit overeenkomstig Verordening (EU) 2016/1952 van het Europees Parlement en de Raad

Bij Verordening (EU) 2016/1952 is het kader vastgesteld voor de productie van vergelijkbare Europese statistieken over de prijzen van aardgas en elektriciteit. Op grond van deze verordening moeten de lidstaten de Commissie (Eurostat) om de drie jaar een standaardverslag over de kwaliteit van de gegevens verstrekken. Die verslagen moeten informatie bevatten over de dekking van de gegevens en de wijze waarop zij zijn verzameld, over de gebruikte berekeningscriteria, methoden en gegevensbronnen en over eventuele wijzigingen daarin. Voor een adequate verzameling van statistische gegevens in de energiegemeenschap is het dienstig dat Verordening (EU) 2016/1952 wordt omgezet in het acquis van de energiegemeenschap.

De Commissie is voornemens om namens de EU de goedkeuring van het besluit te steunen.


3.1.3. Besluit 2020/…/MC-EnC tot vaststelling van de lijst van projecten van belang voor de energiegemeenschap

Op 16 oktober 2015 heeft de ministerraad een besluit vastgesteld over de uitvoering van Verordening (EU) nr. 347/2013 van het Europees Parlement en de Raad betreffende richtsnoeren voor de trans-Europese energie-infrastructuur. 3 Het doel van deze maatregel was het creëren van een rechtskader voor het bepalen van de prioriteit van belangrijke energie-infrastructuurprojecten die tussen de verdragsluitende partijen en tussen de verdragsluitende partijen en de lidstaten van de EU zijn overeengekomen.

Verordening (EU) nr. 347/2013, zoals opgenomen in het acquis van de energiegemeenschap, voorziet in een alomvattend kader voor het stroomlijnen van de vergunningverlenings-, regulerings- en kostentoewijzingsprocedures van de verdragsluitende partijen. Op grond van deze verordening is, onder voorbehoud van een aantal criteria, ook een besluit van de ministerraad vereist om uit hoofde van titel III van het verdrag een lijst van prioritaire infrastructuurprojecten vast te stellen die “projecten van belang voor de energiegemeenschap” (projects of Energy Community interest – PECI) worden genoemd. De uiterste termijn voor omzetting van de hoofdbepalingen van de verordening en de uiterste termijn voor de vaststelling van de eerste lijst van PECI’s was 31 december 2016. Deze lijst moet om de twee jaar worden bijgewerkt.

Zoals vereist in Verordening (EU) nr. 347/2013, zoals opgenomen in het acquis van de energiegemeenschap, zijn twee werkgroepen opgericht om de lijst van PECI’s op te stellen. Het secretariaat is op 30 maart 2020 gestart met een openbare raadpleging over de projecten die zijn ingediend door initiatiefnemers van projecten. In de loop van 2020 is beoordeeld of de projecten voor de status van PECI in aanmerking komen. Voor elk project is een kosten-batenanalyse uitgevoerd, aan de hand waarvan de projecten zijn gerangschikt op basis van specifieke puntenscores naar de mate waarin zij aan de criteria voldoen. Aan het einde van de procedure is op basis van consensus een ontwerp van een voorlopige lijst van PECI’s aan de permanente groep op hoog niveau voorgesteld, welke lijst op 16 juli 2020 is goedgekeurd. Na een positief advies van de commissie voor regelgeving van de energiegemeenschap, die op 28 juli 2020 is ontvangen, moet op 17 december 2020 de definitieve lijst van PECI’s door de ministerraad worden goedgekeurd.

De lijst van PECI’s is vanaf de dag dat deze wordt vastgesteld twee jaar geldig, echter uitsluitend voor toepassing in het kader van Verordening (EU) nr. 347/2013. Toekomstige bijwerkingen van deze lijst binnen de energiegemeenschap moeten de ontwikkelingen op het niveau van de EU en de energiegemeenschap weerspiegelen, met name wat betreft de doelstellingen voor 2030 en de vermindering van broeikasgasemissies en de toekomstige herziening van Verordening (EU) nr. 347/2013.

Het namens de EU in de ministerraad in te nemen standpunt moet zijn dat het besluit dient te worden goedgekeurd.


3.1.4. Besluiten op grond van artikel 91, lid 1, van het verdrag waarbij voor de volgende zaken een inbreuk op het verdrag wordt vastgesteld:

De procedures voor geschillenbeslechting zijn opgenomen in titel III, hoofdstuk 1, en titel IV, hoofdstuk 1, van het reglement voor geschillenbeslechting in het kader van het verdrag. 4

a) Besluit 2020/…/MC-EnC betreffende de niet-naleving door Servië van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap in zaak ECS-13/17

Volgens een uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie is de vrije toegang van derden tot de transmissiesystemen “één van de essentiële maatregelen” 5 die door de verdragsluitende partijen moeten worden toegepast om hun verplichtingen uit hoofde van het verdrag na te komen. Op grond van artikel 32, lid 1, van de gasrichtlijn dragen de verdragsluitende partijen zorg voor de invoering van een systeem voor toegang van derden tot het aardgastransmissiesysteem, gebaseerd op bekendgemaakte tarieven die objectief worden toegepast zonder onderscheid te maken tussen systeemgebruikers. Op grond van artikel 16, leden 1 en 2, van de gasverordening is de transmissiesysteembeheerder (TSB) verplicht om marktspelers de beschikking te geven over de maximale capaciteit op alle relevante punten, met inachtneming van systeemintegriteit en efficiënte netexploitatie, en niet-discriminerende en transparante mechanismen voor capaciteitsallocatie te implementeren en openbaar te maken. Op grond van artikel 18, lid 3, van de gasverordening, gelezen in samenhang met punt 3.2, eerste alinea, onder a), van bijlage I bij die verordening, behoren tot de relevante punten alle entry- en exitpunten van een door een TSB geëxploiteerd aardgastransmissienet. De uit het acquis van de energiegemeenschap voortvloeiende verplichtingen met betrekking tot de toegang van derden tot het aardgastransmissiesysteem zijn in het Servische nationale recht omgezet door middel van de energiewet en moeten door de TSB overeenkomstig de vereisten worden nagekomen.

Het secretariaat is van oordeel dat Srbijagas, het bedrijf dat momenteel als TSB voor aardgas fungeert in de Republiek Servië en verantwoordelijk is voor alle entry- en exitpunten naar/uit het Servische aardgastransmissiesysteem, heeft verzuimd deze verplichtingen na te komen doordat het nog altijd eenzijdig grensoverschrijdende capaciteiten voor de transmissie van aardgas bij het entrypunt Horgoš uitsluit van open capaciteitsallocatieprocedures en zodoende geen vrije toegang van derden op het betreffende entrypunt waarborgt. Het secretariaat laakt tevens het verzuim van de bevoegde Servische autoriteiten om de verplichtingen in kwestie te doen naleven.

Het secretariaat kwam tot de voorlopige bevinding dat de Republiek Servië, doordat Srbijagas het entrypunt Horgoš onterecht uitsluit van onbeperkte en niet-discriminerende toegang van derden en van open capaciteitsallocatieprocedures, artikel 32 van Richtlijn 2009/73/EG en artikel 16 van Verordening (EG) nr. 715/2009 overtreedt en bijgevolg verzuimt zijn verplichtingen uit hoofde van de artikelen 6, 10 en 11 van het verdrag na te komen. Het secretariaat heeft daarom een met redenen omkleed verzoek aan de ministerraad gericht.

In het licht van de feiten en argumenten die in het met redenen omklede verzoek worden genoemd, moet in de ministerraad namens de EU het standpunt worden ingenomen dat het besluit tot vaststelling van een inbreuk in zaak ECS-13/17 dient te worden goedgekeurd, mits het raadgevend comité van de energiegemeenschap tijdig – d.w.z. vóór de vergadering van de ministerraad – een advies uitbrengt dat de bevindingen van het secretariaat ondersteunt.

Deze goedkeuring dient echter te worden gegeven op voorwaarde dat de motivering in het met redenen omklede verzoek wordt aangepast, namelijk dat het obiter dictum in punt 71, waarin wordt gesproken over mogelijk misbruik van een machtspositie, wordt geschrapt. Dit obiter dictum is niet relevant voor de vaststelling van een inbreuk in deze zaak en dreigt voor rechtsonzekerheid te zorgen.

b) Besluit 2020/…/MC-EnC betreffende de niet-naleving door Bosnië en Herzegovina van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap in zaak ECS-10/18

Artikel 18, lid 1, onder c), van het verdrag bevat een verbod op staatssteun dat overeenkomstig artikel 19 van het verdrag ook van toepassing is op openbare bedrijven en ondernemingen waaraan bijzondere of uitsluitende rechten zijn verleend. De verdragsluitende partijen zijn op grond van deze bepalingen, gelezen in samenhang met artikel 6 van het verdrag, verplicht om in hun nationale rechtstelsel een overeenkomstig verbod op staatssteun op te nemen en toe te zien op de handhaving daarvan.

Het secretariaat is tot de voorlopige bevinding gekomen dat de raad voor staatssteun van Bosnië en Herzegovina ten onrechte heeft beslist dat een door de Federatie van Bosnië en Herzegovina afgegeven waarborg ten behoeve van de Export-Import Bank of China voor een lening van het nutsbedrijf Elektroprivreda Bosne i Hercegovine voor het project “Tuzla 7”, geen staatssteun in de zin van artikel 18, lid 1, onder c), van het verdrag vormt. Het secretariaat heeft het besluit van de raad voor staatssteun beoordeeld aan de hand van de definitie van staatssteun in artikel 107, lid 1, VWEU, waarbij naar de volgende elementen is gekeken: 1) een onderneming is een voordeel verschaft, 2) door de staat of met staatsmiddelen bekostigd, dat 3) bepaalde ondernemingen of bepaalde energiebronnen begunstigt, 4) de mededinging dreigt te vervalsen, en 5) de handel in netenergie tussen de verdragsluitende partijen ongunstig kan beïnvloeden. Het secretariaat is tot de voorlopige conclusie gekomen dat het besluit van de raad voor staatssteun niet in overeenstemming is met de definitie van staatssteun en dat de door de staat verleende waarborg staatssteun vormt. Aangezien de raad voor staatssteun een staatsorgaan is, zijn de handelingen ervan toerekenbaar aan Bosnië en Herzegovina, dat bijgevolg verzuimt om zijn verplichtingen uit hoofde van artikel 18 van het verdrag na te komen. Het secretariaat heeft een met redenen omkleed verzoek aan de ministerraad gericht dat ertoe strekt te verklaren dat Bosnië en Herzegovina hebben verzuimd om hun verplichtingen uit hoofde van artikel 18 van het verdrag na te komen.

In het licht van de feiten en argumenten die in het met redenen omklede verzoek worden genoemd, moet in de ministerraad namens de EU het standpunt worden ingenomen dat het besluit tot vaststelling van een inbreuk in zaak ECS-10/18 dient te worden goedgekeurd zodra het raadgevend comité van de energiegemeenschap na de hoorzitting van 9 december 2020 een advies heeft uitgebracht dat de bevindingen van het secretariaat ondersteunt en behoudens nieuwe ontwikkelingen in deze zaak.


3.1.5.Besluiten op grond van artikel 92, lid 1, van het verdrag:

a) Besluit tot vaststelling van maatregelen naar aanleiding van ernstige en langdurige inbreuken door Bosnië en Herzegovina op grond van artikel 92, lid 1, van het verdrag in de zaken ECS-8/11S, ECS-2/13S en ECS-6/16S;

5.

i) Opleggen van maatregelen aan Bosnië en Herzegovina op grond van artikel 92, lid 1, van het verdrag in zaak ECS-8/11S


Op 16 oktober 2015 stelde de ministerraad Besluit 2015/10/MC-EnC vast, waarin wordt verklaard dat Bosnië en Herzegovina heeft verzuimd uitvoering te geven aan de besluiten van de ministerraad 2013/04/MC-EnC en 2014/04/MC-EnC in zaak ECS-8/11 (betreffende de niet-naleving door Bosnië en Herzegovina van het tweede energiepakket (gas)) en bijgevolg de ernstige en langdurige inbreuken die in deze besluiten zijn vastgesteld, niet heeft rechtgezet. De niet-naleving betrof toen het ontbreken van een toezichthouder met bevoegdheden op federaal niveau, een toezichthouder voor de gassector met federale bevoegdheden, het ontbreken van een behoorlijke juridische, functionele en boekhoudkundige ontvlechting bij beide organen, het ontbreken van naar behoren vastgestelde en bekendgemaakte nettarieven, kwesties in verband met vrijstellingen voor nieuwe infrastructuur, het niet openstellen van markten en het niet omzetten van de bepalingen van de toenmalige gasverordening (1775/2005/EG) en de toenmalige richtlijn inzake veiligstelling van de gasvoorziening (2004/67/EG). De ministerraad stelde op grond van artikel 92 van het verdrag de volgende maatregelen vast:

·Het recht van Bosnië en Herzegovina om deel te nemen aan stemmingen over maatregelen en procedurele besluiten die worden vastgesteld krachtens hoofdstuk VI van titel V (begroting) van het verdrag, werd opgeschort, en het secretariaat werd verzocht om de vergoedingsregeling voor de vertegenwoordigers van Bosnië en Herzegovina voor alle door de energiegemeenschap georganiseerde vergaderingen op te schorten.

De krachtens artikel 92 genomen maatregelen hadden een werkingsduur van één jaar en werden tussen oktober 2016 en 31 maart 2017 opgeschort om Bosnië en Herzegovina in staat te stellen uitvoering te geven aan de “Overeenkomst betreffende het beëindigen van ernstige en langdurige inbreuken op het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap in de gassector”, die op 14 oktober 2016 in de marge van de ministerraad werd ondertekend.

Aangezien Bosnië en Herzegovina niets deed om de inbreuk recht te zetten, traden de bij Besluit 2015/10/MC-EnC vastgestelde maatregelen op 1 april 2017 opnieuw in werking. Op 29 november 2018 nam de ministerraad Besluit 2018/17/MC-EnC aan, waarbij de aan Bosnië en Herzegovina opgelegde maatregelen werden verlengd, tot dusver met één jaar. Daarnaast werd bij dat besluit het recht van Bosnië en Herzegovina opgeschort om deel te nemen aan stemmingen over krachtens titel II van het verdrag genomen maatregelen voor de overname van nieuw acquis voor de gassector door alle instellingen van de energiegemeenschap. Bovendien werd het recht van Bosnië en Herzegovina opgeschort om deel te nemen aan stemmingen over maatregelen op grond van artikel 92 van het verdrag (sanctioneren van inbreuken op het verdrag).

Omdat Bosnië en Herzegovina geen enkele maatregel heeft genomen om de in Besluit 2018/17/MC-EnC vastgestelde inbreuk recht te zetten, richtte het secretariaat op 8 oktober 2019 overeenkomstig artikel 92 van het verdrag een met redenen omkleed verzoek aan de ministerraad dat ertoe strekte de sancties opnieuw te verlengen. Door gebrek aan eenstemmigheid wees de ministerraad van 2019 het verzoek af en werden de geldende maatregelen bijgevolg niet verlengd. In 2019 werd namens de EU in de ministerraad het standpunt ingenomen dat het verzoek van het secretariaat om verlenging van de maatregelen moest worden aangenomen.

Op 22 september 2020 heeft het secretariaat een nieuw met redenen omkleed verzoek bij de ministerraad ingediend, waarin het vraagt om bij ontstentenis van enig bewijs van maatregelen van de zijde van Bosnië en Herzegovina om een ernstige en langdurige inbreuk op de verdragsverplichtingen recht te zetten, opnieuw het bestaan van bedoelde inbreuk te bevestigen. Wat de maatregelen betreft, wordt het volgende voorgesteld:

·verlenging van de duur van de eerder bij Besluit 2015/10/MC-EnC en Besluit 2016/16/MC-EnC genomen maatregelen (opschorting van stemrechten in begrotingskwesties en opschorting van de vergoedingsregeling) voor een periode van twee jaar vanaf de dag van vaststelling van het besluit;

·toevoeging van een maatregel bestaande uit opschorting van het recht van Bosnië en Herzegovina om deel te nemen aan stemmingen over besluiten op grond van artikel 91 van het verdrag tot de vergadering van de ministerraad in 2022;

·verlenging van de maatregel bestaande uit opschorting van het recht van Bosnië en Herzegovina om deel te nemen aan stemmingen over besluiten op grond van artikel 92 van het verdrag tot de vergadering van de ministerraad in 2022.

Gelet op het voortduren en de ernst van de vastgestelde inbreuken zijn de voorgestelde maatregelen passend en evenredig voor zover deze op artikel 92, lid 1, van het verdrag zijn gebaseerd. Het namens de EU in de ministerraad in te nemen standpunt moet derhalve zijn dat het ontwerp van besluit dient te worden goedgekeurd, uitgezonderd de maatregelen op grond van artikel 3, lid 1, van Besluit 2016/16/MC-EnC, waarvan de verlenging niet moet worden goedgekeurd.

6.

ii) Opleggen van maatregelen aan Bosnië en Herzegovina op grond van artikel 92, lid 1, van het verdrag in zaak ECS-2/13S


Op 14 oktober 2016 nam de ministerraad Besluit 2016/03/MC-EnC in zaak ECS-02/13 waarbij werd vastgesteld dat Bosnië en Herzegovina inbreuk had gepleegd op het recht van de energiegemeenschap door er niet voor te zorgen dat op zijn gehele grondgebied geen zware stookolie met een zwavelgehalte van meer dan 1,00 massaprocent en geen gasolie met een zwavelgehalte van meer dan 0,10 massaprocent wordt gebruikt. Bosnië en Herzegovina voldeed zodoende niet aan artikel 3, lid 1, en artikel 4, lid 1, van Richtlijn 1999/32/EG, gelezen in samenhang met artikel 16 van het verdrag.

Omdat Bosnië en Herzegovina geen enkele maatregel had genomen om de in Besluit 2016/03/MC-EnC vastgestelde inbreuk recht te zetten, richtte het secretariaat op 12 september 2018 een met redenen omkleed verzoek aan de ministerraad tot inleiding van zaak ECS-2/13S overeenkomstig artikel 92 van het verdrag. Bij Besluit 2018/13/MC-EnC van 29 november 2018 stelde de ministerraad vast dat sprake was van een ernstige en langdurige inbreuk op het recht van de energiegemeenschap, in de zin van artikel 92, lid 1, van het verdrag, door Bosnië en Herzegovina, dat had verzuimd om de in het besluit van 2016 door de ministerraad vastgestelde inbreuken recht te zetten. Het vaststellen van maatregelen op grond van artikel 92 van het verdrag werd echter uitgesteld tot 2019. Omdat geen vooruitgang was geboekt, richtte het secretariaat een met redenen omkleed verzoek aan de ministerraad van 2019 dat strekte tot het opleggen van maatregelen op grond van artikel 92 van het verdrag. Door gebrek aan eenstemmigheid nam de ministerraad echter geen besluit aan en werden geen maatregelen opgelegd. De EU was in 2019 voorstander van het opleggen van artikel 92-maatregelen.

Bosnië en Herzegovina handhaaft tot op heden zijn stelling dat het noodzakelijk is dat het een algemene en onvoorwaardelijke vrijstelling van Richtlijn 1999/32/EG geniet. Hoewel Bosnië en Herzegovina in juli 2020 de oprichting van een gespecialiseerde werkgroep voor de kwaliteit van vloeibaar petroleumgas heeft aangekondigd, acht het secretariaat dit onvoldoende om de bestaande inbreuk op het rechtskader recht te zetten. Op grond hiervan heeft het secretariaat op 22 september 2020 een met redenen omkleed verzoek bij de ministerraad ingediend waarin wordt verzocht om:

·bevestiging dat nog steeds sprake is van een ernstige en langdurige inbreuk op het verdrag, in de zin van artikel 92, lid 1, daarvan;

·oplegging van maatregelen op grond van artikel 92 van het verdrag, met name opschorting van het recht van Bosnië en Herzegovina om deel te nemen aan stemmingen over besluiten op grond van de artikelen 91 en 92 van het verdrag tot de vergadering van de ministerraad in 2022.

Gelet op het voortduren en de ernst van de vastgestelde inbreuken zijn de voorgestelde maatregelen passend en evenredig. Bijgevolg moet het namens de EU in de ministerraad in te nemen standpunt zijn dat het ontwerp van besluit dient te worden goedgekeurd.

7.

iii) Opleggen van maatregelen aan Bosnië en Herzegovina op grond van artikel 92, lid 1, van het verdrag in zaak ECS-6/16S


Op 14 oktober 2016 nam de ministerraad in zaak ECS-06/16 Besluit 2016/07/MC-EnC aan, waarbij een inbreuk op het recht van de energiegemeenschap door Bosnië en Herzegovina werd vastgesteld doordat het land had verzuimd alle wet- en regelgeving en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en toe te passen die noodzakelijk waren om overeenkomstig artikel 3, lid 1, van Besluit 2011/02/MC-EnC van de ministerraad uiterlijk op 1 januari 2015 in de gas- en elektriciteitssector aan het derde energiepakket 6 te voldoen, alsook om deze maatregelen onverwijld aan het secretariaat mee te delen. Bosnië en Herzegovina voldeed zodoende niet aan de artikelen 6 en 89 van het verdrag en artikel 3, leden 1 en 2, van Besluit 2011/02/MC-EnC van de ministerraad.

Omdat Bosnië en Herzegovina geen enkele maatregel had genomen om de in Besluit 2016/07/MC-EnC vastgestelde inbreuk recht te zetten, richtte het secretariaat op 12 september 2018 een met redenen omkleed verzoek aan de ministerraad tot inleiding van zaak ECS-6/16S overeenkomstig artikel 92 van het verdrag. Bij Besluit 2018/16/MC-EnC van 29 november 2018 stelde de ministerraad vast dat sprake was van een ernstige en langdurige inbreuk op het recht van de energiegemeenschap door Bosnië en Herzegovina, in de zin dat het had verzuimd uitvoering te geven aan Besluit 2016/07/MC-EnC van de ministerraad en daarmee de in dat besluit vastgestelde inbreuken recht te zetten. Het vaststellen van maatregelen op grond van artikel 92 van het verdrag werd echter uitgesteld tot 2019.

Omdat Bosnië en Herzegovina geen enkele maatregel had genomen om de in Besluit 2018/16/MC-EnC vastgestelde inbreuk recht te zetten en ten aanzien van het acquis van de energiegemeenschap in gebreke was gebleven wat de bovenvermelde verplichtingen betreft, richtte het secretariaat op 8 oktober 2019 een met redenen omkleed verzoek om maatregelen aan de ministerraad overeenkomstig artikel 92 van het verdrag. Door gebrek aan eenstemmigheid nam de ministerraad dienaangaande echter geen besluit aan. De EU was in 2019 voorstander van maatregelen zoals voorgesteld door het secretariaat. Op 22 september 2020 heeft het secretariaat op grond van de aanhoudende niet-naleving door Bosnië en Herzegovina van het derde energiepakket in zowel de gas- als de elektriciteitssector, een nieuw met redenen omkleed verzoek bij de ministerraad ingediend. Het verzoek strekt tot het volgende:

·bevestiging dat nog steeds sprake is van een ernstige en langdurige inbreuk op het verdrag, in de zin van artikel 92, lid 1, daarvan;

·oplegging van maatregelen op grond van artikel 92 van het verdrag, met name opschorting van het recht van Bosnië en Herzegovina om deel te nemen aan stemmingen over besluiten op grond van de artikelen 91 en 92 van het verdrag tot de vergadering van de ministerraad in 2022.

Gelet op het voortduren en de ernst van de vastgestelde inbreuken zijn de voorgestelde maatregelen passend en evenredig. Bijgevolg moet het namens de EU in de ministerraad in te nemen standpunt zijn dat het ontwerp van besluit dient te worden goedgekeurd.


b) Besluit 2020/…/MC-EnC tot vaststelling van een ernstige en langdurige inbreuk door Oekraïne op grond van artikel 92, lid 1, van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap in zaak ECS-1/18S;

Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie is in het acquis van de energiegemeenschap opgenomen bij Besluit 2015/08/MC-EnC van de ministerraad van de energiegemeenschap van 16 oktober 2015.

Artikel 1 van Besluit 2015/08/MC-EnC bepaalt dat de verdragsluitende partijen genoemde richtlijn in de nationale wetgeving moeten omzetten en uiterlijk op 15 oktober 2017 moeten gaan toepassen. Datzelfde artikel 1 bepaalt ook dat de verdragsluitende partijen het secretariaat de tekst moeten meedelen van de hoofdbepalingen van de nationale wetgeving die wordt vastgesteld op het gebied dat onder de werkingssfeer van Besluit 2015/08/MC-EnC valt. Artikel 6 van het verdrag legt de partijen de algemene verplichting op om “alle nodige maatregelen van algemene of specifieke aard [te nemen] om aan de uit dit verdrag voortvloeiende verplichtingen te voldoen”. Artikel 89 van het verdrag bepaalt dat de partijen “de tot hen gerichte besluiten in hun interne rechtssysteem [uitvoeren] binnen de termijn die in het besluit is vastgesteld”.

Bij Besluit 2018/06/MC-EnC van 29 november 2018 stelde de ministerraad vast dat Oekraïne in gebreke was bij de nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van het verdrag, doordat het land had verzuimd alle wet- en regelgeving en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk waren om uiterlijk op 15 oktober 2017 aan Richtlijn 2012/27/EU te voldoen. Oekraïne voldeed zodoende niet aan de artikelen 6 en 89 van het verdrag en artikel 1 van Besluit 2015/08/MC-EnC van de ministerraad. Oekraïne werd in het besluit van de ministerraad verzocht om genoemd verzuim vóór 1 juli 2019 recht te zetten en dienaangaande regelmatig verslag te doen aan het secretariaat en de permanente groep op hoog niveau. Het secretariaat concludeert dat Oekraïne tot op heden niet de noodzakelijke maatregelen heeft genomen om te voldoen aan haar verplichtingen uit hoofde van Richtlijn 2012/27/EU, zoals vastgesteld in Besluit 2018/06/MC-EnC. Het secretariaat heeft derhalve een verzoek bij de ministerraad ingediend dat ertoe strekt bij besluit vast te stellen dat sprake is van een ernstige en langdurige inbreuk op het verdrag door Oekraïne, in de zin van artikel 92, lid 1, van het verdrag.

Bij het bepalen van het standpunt dat namens de EU in de ministerraad moet worden ingenomen, moet rekening worden gehouden met de vooruitgang die Oekraïne op dit punt al heeft geboekt, alsook met de geplande technische bijstand van de EU aan Oekraïne op het gebied van energie-efficiëntie, die met ingang van 1 december 2020 voor een periode van twee jaar wordt verleend. Deze technische bijstand moet Oekraïne in staat stellen de nationale wetgeving in overeenstemming te brengen met Richtlijn 2012/27/EU. Vandaar dat de uiterste datum voor het uitbrengen van verslag en rechtzetten van de vastgestelde inbreuken niet 1 juli 2021 moet zijn, zoals voorgesteld door het secretariaat, maar de datum waarop de ministerraad in 2021 voor vergadering bijeenkomt.

Het namens de EU in de ministerraad in te nemen standpunt moet zijn dat het besluit van de ministerraad tot vaststelling van een ernstige en langdurige inbreuk in zaak ECS-1/18S moet worden aangenomen, op voorwaarde dat de uiterste datum voor het uitbrengen van verslag aan de ministerraad door Oekraïne en het rechtzetten van de inbreuk door Oekraïne wordt gesteld op de dag dat de ministerraad in 2021 voor vergadering bijeenkomt.


c) Besluit 2020/…/MC-EnC betreffende de niet-naleving door Servië van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap in zaak ECS-10/17S

Ontvlechting van TSB’s is een van de sleutelbegrippen van het derde energiepakket. Het vereist dat de transmissie van energie en de productie- en leveringsbelangen effectief van elkaar worden gescheiden. Bij certificering van een TSB die onder zeggenschap van een persoon of personen uit een of meer derde landen staat, is artikel 11 van de gasrichtlijn 7 van toepassing. Ingevolge artikel 10 van de gasrichtlijn moet een bedrijf worden gecertificeerd voordat het wordt goedgekeurd en als TSB wordt aangewezen. Om te worden gecertificeerd moet het bedrijf de ontvlechtingsvereisten van het derde energiepakket, d.w.z. artikel 9 van de gasrichtlijn, naleven.

Zowel de gasrichtlijn als de gasverordening 8 zijn bij Besluit 2011/02/MC-EnC van 6 oktober 2011 in het acquis van de energiegemeenschap opgenomen.

Het secretariaat kwam tot de bevinding dat de Republiek Servië door Yugorosgaz-Transport te certificeren volgens het ISO-model zijn verplichtingen uit hoofde van artikel 10, artikel 14, lid 2, onder a), b) en d), artikel 15 en artikel 11 van Richtlijn 2009/73/EG, alsmede van artikel 24 van Verordening (EG) nr. 715/2009, zoals opgenomen in het acquis van de energiegemeenschap, niet was nagekomen. In 2019 verklaarde de ministerraad in Besluit 2019/02/MC-EnC dat de Republiek Servië had verzuimd de voor die staat uit de gasrichtlijn en de gasverordening voortvloeiende verplichtingen na te komen. Het secretariaat stelt dat de Republiek Servië Besluit 2019/02/MC-EnC tot op heden niet heeft uitgevoerd en genoemde inbreuk op het acquis van de energiegemeenschap niet heeft rechtgezet. Het secretariaat heeft derhalve een verzoek bij de ministerraad ingediend dat strekt tot vaststelling van een ernstige en langdurige inbreuk op het verdrag, in de zin van artikel 92, lid 1, daarvan.

In het licht van de in het verzoek van het secretariaat genoemde feiten en argumenten, moet in de ministerraad namens de EU het standpunt worden ingenomen dat het besluit tot vaststelling van een ernstige en langdurige inbreuk in zaak ECS-10/17S dient te worden goedgekeurd.


3.1.6.Benoeming van de leden van het raadgevend comité overeenkomstig artikel 32, lid 3, van Procedureel Besluit 2008/01/MC-EnC betreffende het reglement voor geschillenbeslechting zoals gewijzigd bij Procedureel Besluit 2015/04/MC-EnC

Met de voorgestelde benoemingen zou het mandaat van de huidige leden en plaatsvervangende leden van het raadgevend comité worden verlengd met een aanvullende termijn, tot 31 december 2024, overeenkomstig artikel 32, lid 3, van Procedureel Besluit 2008/01/MC-EnC betreffende het reglement voor geschillenbeslechting zoals gewijzigd bij Procedureel Besluit 2015/04/MC-EnC.

De Commissie is voornemens om namens de EU de voorgestelde benoemingen te steunen.


3.2.Beoogde handelingen van de permanente groep op hoog niveau

Voor een in deel 2.3 genoemd punt is een besluit van de permanente groep op hoog niveau nodig. Daarin wordt het standpunt van de EU kenbaar gemaakt door de vertegenwoordiger van de Europese Commissie.

In 2011 heeft de permanente groep op hoog niveau op grond van artikel 14 van het statuut van het personeel van de energiegemeenschap Procedureel Besluit nr. 01/2011/PHLG-EnC tot vaststelling van de procedureregels voor arbitrage in personeelsgerelateerde zaken aangenomen. Bij de uitvoering van dit procedureel besluit is duidelijk geworden dat de huidige procedureregels verbeterd moeten worden om een eerlijke rechtsgang te waarborgen en bij te dragen aan een productieve werkomgeving binnen het secretariaat. Tegen deze achtergrond wordt een wijziging voorgesteld van de regels voor procedures voor de arbitragecommissie zoals die zijn neergelegd in Procedureel Besluit nr. 01/2011/PHLG-EnC. De hoofdelementen van de voorgestelde wijzigingen hebben de volgende strekking:


·de Commissie en de andere verdragsluitende partijen in staat stellen tot de benoeming van permanente vertegenwoordigers bij de arbitragecommissie die op korte termijn arbitrageverzoeken in behandeling kunnen nemen;

·de arbitragecommissie in staat stellen om ook met de uitvoering van haar taken te beginnen als sommige vertegenwoordigers niet op tijd zijn benoemd;

·de arbitragecommissie de bevoegdheid geven om te weigeren haar goedkeuring aan een schikking te geven wanneer de financiële gevolgen van die schikking voor de begroting van de energiegemeenschap kennelijk onverenigbaar zijn met het beginsel van goed financieel beheer; en

·de arbitragecommissie in staat stellen om het secretariaat aanbevelingen te doen en de ministerraad dienovereenkomstig te informeren ingeval bij een arbitrageprocedure structurele gebreken binnen het secretariaat aan het licht komen.

Omwille van de efficiëntie en behoudens aanneming van de voorgestelde wijziging van Procedureel Besluit nr. 01/2011/PHLG-EnC door de permanente groep op hoog niveau, heeft de Commissie Manuel Kellerbauer benoemd tot permanent lid en Lars Albath tot permanent plaatsvervangend lid van de arbitragecommissie, in welke hoedanigheid zij de Commissie zullen vertegenwoordigen. Deze ambtenaren van de Commissie hebben de juiste expertise voor het uitvoeren van hun taken en zijn zonder redelijke twijfel onpartijdig en onafhankelijk. Zij zouden volledig onafhankelijk handelen en als leden van de arbitragecommissie niet gehouden zijn tot het opvolgen van instructies.

Op grond hiervan moet het namens de EU in de permanente groep op hoog niveau in te nemen standpunt zijn, dat het ontwerp van Procedureel Besluit van de permanente groep op hoog niveau tot wijziging van Procedureel Besluit nr. 01/2011/PHLG-EnC van 23 maart 2011 tot vaststelling van de procedureregels voor arbitrage in personeelsgerelateerde zaken op grond van artikel 14 van het statuut van het personeel van de energiegemeenschap, dient te worden aangenomen. Eventueel kunnen in het licht van opmerkingen die voorafgaand aan of tijdens de vergadering van de permanente groep op hoog niveau door de verdragsluitende partijen of het secretariaat zijn gemaakt, kleine wijzigingen worden goedgekeurd.

De Raad dient tevens te bevestigen dat hij, behoudens aanneming door de permanente groep op hoog niveau van de voorgestelde wijziging van Procedureel Besluit nr. 01/2011/PHLG-EnC, instemt met de benoeming van genoemde ambtenaren tot permanent lid en permanent plaatsvervangend lid van de arbitragecommissie, in welke hoedanigheid zij de Commissie zullen vertegenwoordigen.


4. Rechtsgrondslag


4.1.Procedurele rechtsgrondslag

8.

4.1.1.Beginselen


Artikel 218, lid 9, VWEU voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van de “standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.

Het begrip “handelingen met rechtsgevolgen” omvat tevens handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen tevens instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die een “beslissende invloed [kunnen hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt”. 9

9.

4.1.2.Toepassing op het onderhavige geval


De ministerraad en de permanente groep op hoog niveau zijn instellingen die zijn opgericht uit hoofde van een overeenkomst, namelijk het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap.

De handelingen die de ministerraad en de permanente groep op hoog niveau moeten vaststellen, zijn handelingen met rechtsgevolgen. De beoogde handelingen zijn bindend op grond van internationaal recht overeenkomstig artikel 76 van het verdrag, volgens welk een besluit juridisch bindend is voor degenen tot wie het is gericht.

De beoogde handelingen strekken niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van het verdrag.

De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.


4.2.Materiële rechtsgrondslag

10.

4.2.1.Beginselen


De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU te nemen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt moet worden ingenomen. Wanneer de beoogde handeling een tweeledige doelstelling heeft of bestaat uit twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoelstelling of overwegende component, terwijl de andere doelstelling of de andere component slechts ondergeschikt is, moet het overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU, te nemen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is gelet op de hoofddoelstelling of de overwegende component.

11.

4.2.2.Toepassing op het onderhavige geval


De doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling hebben in de eerste plaats betrekking op energie.

De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 194, VWEU.


4.3.Conclusie

De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 194, VWEU, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.