Toelichting bij COM(2021)1 - Standpunt EU in de bijeenkomsten van de Raad en de Vergadering van de Internationale Zeebodemautoriteit

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Onderwerp van het voorstel

Dit voorstel betreft het besluit tot bepaling van het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen in de bijeenkomsten van de Raad en Vergadering van de Internationale Zeebodemautoriteit in verband met de voorgenomen vaststelling van de voorschriften inzake de exploitatie van minerale hulpbronnen in het gebied (ISBA/25/C/WP.1) en de daarmee verband houdende normen en richtsnoeren.

2. Achtergrond van het voorstel

2.1.De ontwerpvoorschriften inzake de exploitatie van minerale hulpbronnen in het gebied

De ontwerpvoorschriften inzake de exploitatie van minerale hulpbronnen in het gebied (“de voorschriften”) hebben tot doel contractanten in staat te stellen van de exploratie van minerale hulpbronnen over te stappen naar de exploitatie van die hulpbronnen. Over de ontwerpvoorschriften, die de Juridische en Technische Commissie van de Internationale Zeebodemautoriteit heeft opgesteld en in maart 2019 zijn verspreid, wordt momenteel onderhandeld door de Raad van de Internationale Zeebodemautoriteit. De voorschriften worden opgesteld overeenkomstig deel XI van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee (Unclos) en de Overeenkomst inzake de toepassing van deel XI van het Unclos. De ontwerpvoorschriften vereisen dat bepaalde kwesties worden aangepakt in overeenstemming met of rekening houdend met de door de organen van de Internationale Zeebodemautoriteit te ontwikkelen normen en richtsnoeren. De normen zullen juridisch bindend zijn voor contractanten en de Internationale Zeebodemautoriteit, terwijl de richtsnoeren louter van adviserende aard zijn. De Europese Unie is partij bij het Unclos 1 . Uit hoofde van artikel 2 van Besluit 98/392/EG van de Raad van 23 maart 1998 coördineren de Unie en haar lidstaten de standpunten die zij in de organen van de Internationale Zeebodemautoriteit zullen innemen overeenkomstig de in bijlage III vastgelegde procedure 2 .


2.2.De bijeenkomsten van de Raad van de Internationale Zeebodemautoriteit

De Raad is het uitvoerend orgaan van de Internationale Zeebodemautoriteit. In de Raad van de Internationale Zeebodemautoriteit wordt onderhandeld over de voorschriften, die vervolgens worden goedgekeurd alvorens te worden voorgelegd aan de Vergadering van de Internationale Zeebodemautoriteit − het hoogste en politieke orgaan dat bestaat uit 167 leden en de Europese Unie − voor definitieve goedkeuring. De Raad van de Internationale Zeebodemautoriteit zal de voorschriften voorlopig toepassen, in afwachting van goedkeuring door de Vergadering. Als een van de partijen bij het Unclos is de EU automatisch lid van de Vergadering van de Internationale Zeebodemautoriteit en waarnemer bij de Raad van de Internationale Zeebodemautoriteit, die 36 door de Vergadering gekozen leden telt. In de regel moet de besluitvorming in de Raad van de Internationale Zeebodemautoriteit bij consensus verlopen. Indien alle pogingen om bij consensus tot een besluit te komen zijn uitgeput, worden besluiten omtrent procedurele aangelegenheden genomen met een meerderheid van de aanwezige en stemmende leden, en worden besluiten omtrent inhoudelijke aangelegenheden genomen met een tweederdemeerderheid van de aanwezige en stemmende leden. Als waarnemer bij de Raad van de Internationale Zeebodemautoriteit beschikt de EU niet over stemrechten. De EU heeft echter wel inspraak en stemrechten in de Vergadering van de Internationale Zeebodemautoriteit.

2.3.De voorgenomen voorlopige vaststelling van voorschriften door de Raad van de Internationale Zeebodemautoriteit

Een eerste ontwerp van de voorschriften is gepresenteerd tijdens de 23e zitting van de Raad van de Internationale Zeebodemautoriteit in augustus 2017. De Juridische en Technische Commissie en de Raad van de Internationale Zeebodemautoriteit zijn een schema overeengekomen dat als doel had de onderhandelingen over de voorschriften tegen 2020 af te ronden. Wegens de COVID-19-pandemie werd de voor juli 2020 geplande 26e zitting van de Raad echter tot nader order uitgesteld.

De beoogde voorschriften zullen juridisch binden zijn voor de partijen overeenkomstig het Unclos en de Overeenkomst inzake de toepassing van deel XI van het Unclos van 1994.

1.

2.4 De voorgenomen goedkeuring van voorschriften door de Vergadering van de Internationale Zeebodemautoriteit


Zodra de Raad van de Internationale Zeebodemautoriteit de onderhandelingen over de voorschriften afrondt en in staat is de voorschriften voorlopig aan te nemen, zullen deze ter bespreking en definitieve goedkeuring worden voorgelegd aan de Vergadering van de Internationale Zeebodemautoriteit.

3. Namens de Unie in te nemen standpunt

De beoogde voorschriften hebben tevens betrekking op materieelrechtelijke aangelegenheden die krachtens artikel 3, lid 2, VWEU onder de externe bevoegdheden van de Unie vallen.

In het bijzonder is de Unie bevoegd voor de onderdelen van de voorschriften die betrekking hebben op de bescherming van het mariene milieu. Overeenkomstig de opzet van artikel 3, lid 2, VWEU heeft de EU geval per geval externe bevoegdheid. In de eerste plaats omdat de bepalingen van het Unclos met betrekking tot het mariene milieu zijn opgenomen in de wetgevingshandeling tot sluiting van het Unclos namens de Unie 3 . In de tweede plaats omdat een optreden van de Unie op het gebied van de voorschriften noodzakelijk is om de Unie in staat te stellen haar interne bevoegdheid uit te oefenen, zoals in het geval van haar verworven bevoegdheid op het gebied van milieu. En tot slot omdat de EU over externe bevoegdheid beschikt, aangezien sommige bepalingen van de voorschriften gemeenschappelijke regels kunnen aantasten of de strekking daarvan kunnen wijzigen. In dit geval wordt het EU-acquis (met name met betrekking tot secundaire wetgeving van de EU op milieugebied en andere internationale overeenkomsten waarbij de EU volwaardige partij is) bestreken of mogelijk geraakt door delen van de ontwerpvoorschriften (of door de daarmee verband houdende normen en richtsnoeren), die de EU bevoegdheden verlenen met betrekking tot die specifieke delen, waarvan sommige exclusieve bevoegdheden zijn.

Bijgevolg is de EU gemachtigd een standpunt in te nemen in de Internationale Zeebodemautoriteit met betrekking tot de relevante delen van de in deze verklaring gepresenteerde voorschriften en de daarmee verband houdende normen en richtsnoeren. Bovendien dienen de lidstaten bij de werkzaamheden van de Internationale Zeebodemautoriteit op een bepaalde wijze te handelen op grond van het beginsel van loyale samenwerking.

Voorgesteld wordt het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen in de bijeenkomsten van de Raad en de Vergadering van de Internationale Zeebodemautoriteit, vast te stellen volgens een tweeledige aanpak. In een besluit van de Raad zullen de leidende beginselen en de richtsnoeren voor het standpunt van de Unie worden vastgelegd, waarna het standpunt voor elke bijeenkomst wordt aangepast via non-papers van de Commissie, die in de Raadsgroep worden besproken.

In dit besluit zijn de beginselen van het Unclos en de doelstellingen van de Europese Green Deal 4 en de biodiversiteitsstrategie 5 opgenomen, zoals bepleit in de conclusies van de Raad over de voorbereiding van het mondiale biodiversiteitskader voor de periode na 2020 − Verdrag inzake biologische diversiteit (CBD) 6 .

Rechtsgrondslag



3.1.Procedurele rechtsgrondslag

2.

3.1.1.Beginselen


Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.

Het begrip “handelingen met rechtsgevolgen” omvat tevens handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen tevens instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die “beslissende invloed [kunnen hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt” 7 .


3.

3.1.2.Toepassing op het onderhavige geval


De Raad en de Vergadering van de Internationale Zeebodemautoriteit zijn twee van de drie voornaamste organen van de bij artikel 158 van het Unclos opgerichte Autoriteit.

De voorschriften, die de Raad van de Internationale Zeebodemautoriteit op voorlopige basis vaststelt, betreffen een handeling met rechtsgevolgen. De definitieve goedkeuring van de voorschriften door de Vergadering van de Internationale Zeebodemautoriteit vormt eveneens een handeling met rechtsgevolgen. De beoogde handelingen zullen overeenkomstig de artikelen 145, 153 en 162 van het Unclos en de Overeenkomst inzake de toepassing van deel XI van het Unclos uit hoofde van het volkenrecht bindend zijn.

De beoogde handeling strekt niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst.

De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.

3.2.Materiële rechtsgrondslag

4.

3.2.1.Beginselen


De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt wordt ingenomen.

5.

3.2.2.Toepassing op het onderhavige geval


De doelstelling en inhoud van de beoogde handeling hebben in de eerste plaats betrekking op het milieubeleid.

De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 191 VWEU.


3.3.Conclusie

De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 191 VWEU, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.