Toelichting bij COM(2020)834 - Voorstel voor een Raadsbesluit obv artikel 218, lid 9, VWEU inzake een besluit van het Gemengd Comité betreffende de bepaling van goederen waarvoor geen risico bestaat

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Onderwerp van het voorstel

De Commissie stelt voor dat de Raad zijn goedkeuring hecht aan het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen in het Gemengd Comité dat is ingesteld bij het Akkoord over de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (hierna “het Terugtrekkingsakkoord” genoemd) over een besluit van het Gemengd Comité tot vaststelling van de voorwaarden op basis waarvan ervan wordt uitgegaan dat goederen niet worden onderworpen aan commerciële bewerking in Noord-Ierland, alsmede de voorwaarden op basis waarvan ervan wordt uitgegaan dat voor goederen die in Noord-Ierland worden binnengebracht geen risico bestaat dat zij vervolgens naar de Unie worden gebracht.

2. Achtergrond van het voorstel

Artikel 5, lid 1, van het Protocol inzake Ierland/Noord-Ierland (hierna “het protocol” genoemd) bepaalt welke regeling inzake douanerechten van toepassing is op goederen die in Noord-Ierland worden binnengebracht:

–voor goederen die via rechtstreeks vervoer in Noord-Ierland worden binnengebracht uit een ander deel van het Verenigd Koninkrijk: geen douanerechten tenzij het risico bestaat dat de goederen vervolgens naar de Unie worden gebracht;

–voor goederen die in Noord-Ierland worden binnengebracht uit andere derde landen dan het Verenigd Koninkrijk: de douanerechten die toepasselijk zijn in het Verenigd Koninkrijk, tenzij het risico bestaat dat de goederen vervolgens naar de Unie worden gebracht.

Overeenkomstig artikel 5, lid 2, van het protocol wordt ervan uitgegaan dat voor goederen die in Noord-Ierland worden binnengebracht, het risico bestaat dat deze vervolgens naar de Unie worden gebracht, tenzij wordt vastgesteld dat de betrokken goederen

–in Noord-Ierland niet aan commerciële bewerking worden onderworpen,

–en voldoen aan de door het Gemengd Comité vastgestelde criteria op basis waarvan wordt bepaald dat er voor goederen geen risico bestaat dat deze vervolgens naar de Unie worden gebracht.

Artikel 5, lid 2, van het protocol voorziet in een besluit van het Gemengd Comité tot vaststelling van de voorwaarden op basis waarvan aan beide vereisten om ervan uit te gaan dat voor goederen geen risico bestaat dat zij van Noord-Ierland naar de Unie worden gebracht, wordt voldaan.

3. Namens de Unie in te nemen standpunt

Voorwaarden op basis waarvan ervan kan worden uitgegaan dat voor goederen geen risico bestaat dat zij naar de Unie worden gebracht


Voor goederen die in Noord-Ierland worden binnengebracht, kan ervan worden uitgegaan dat er geen risico bestaat dat zij vervolgens naar de Unie zullen worden gebracht, als

·er ofwel geen economische prikkel is om ze via Noord-Ierland naar de EU te verzenden gezien het toepasselijk differentieel recht, hetgeen betekent dat

·het douanetarief nul is voor goederen uit Groot-Brittannië

·het EU-tarief lager is dan of gelijk aan het tarief van het Verenigd Koninkrijk voor goederen uit andere derde landen,

ofwel anderszins wordt gewaarborgd dat het risico dat zij verder naar de EU worden gebracht, tot een minimum wordt beperkt, met name omdat de importeur erkend is als een handelaar die alleen aan eindconsumenten in Noord-Ierland verkoopt (regeling voor betrouwbare handelaren). De uitvoering van artikel 5, lid 1, van het protocol door middel van een regeling voor betrouwbare handelaren vereist bijzonder zorgvuldig toezicht door de Unie. Om de Unie in staat te stellen in te grijpen wanneer deze regeling onvoldoende solide blijkt te zijn, voorziet het besluit van het Gemengd Comité in procedurele waarborgen die het mogelijk maken de daarin vastgestelde aanpak te beëindigen (vervalbepaling).

4. Rechtsgrondslag

Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.

Het door het Gemengd Comité vast te stellen besluit is een handeling met rechtsgevolgen. De beoogde handeling zal overeenkomstig artikel 166 van het akkoord bindend zijn voor de partijen.

De beoogde handeling strekt niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst.

De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.

5. Bekendmaking van de beoogde handeling

Aangezien het besluit van het Gemengd Comité strekt tot uitvoering van materiële bepalingen van het protocol, is het passend die handeling na de vaststelling ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken.