Toelichting bij COM(2021)87 - Gemeenschappelijke Ondernemingen in het kader van Horizon Europa

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

·

Motivering en doel van het voorstel



Horizon Europa — het nieuwe EU-kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2021‑2027) — heeft tot doel het effect van onderzoek en innovatie van de EU te vergroten door co-investeringen in het kader van Europese partnerschappen te combineren met aanvullende private en publieke financiering op gebieden waar de reikwijdte en de omvang van de middelen voor onderzoek en innovatie kunnen bijdragen tot de verwezenlijking van de prioriteiten van het EU-programma Horizon Europa, en met name pijler II daarvan — Wereldwijde uitdagingen en Europees industrieel concurrentievermogen.

In [artikel 8, lid 1, punt c),] van de Horizon Europa-verordening is bepaald dat geïnstitutionaliseerde Europese partnerschappen op grond van artikel 185 en 187 VWEU “enkel worden uitgevoerd wanneer met andere vormen van Europese partnerschappen niet dezelfde doelstellingen zouden worden verwezenlijkt of niet de noodzakelijke verwachte effecten zouden worden gegenereerd, en wanneer zij worden gerechtvaardigd door een langetermijnperspectief en een hoge mate van integratie”. 

In de Horizon Europa-verordening hebben de medewetgevers tevens acht prioritaire gebieden aangewezen voor mogelijke geïnstitutionaliseerde Europese partnerschappen op grond van artikel 185 of 187 VWEU. Op basis hiervan zijn twaalf initiatieven geïdentificeerd als kandidaten, die zijn onderworpen aan een gecoördineerde effectbeoordeling 1 .

Dit voorstel heeft betrekking op negen geïnstitutionaliseerde Europese partnerschappen op grond van artikel 187 VWEU, waarbij afzonderlijke Gemeenschappelijke Ondernemingen worden opgericht voor de uitvoering ervan. Daarnaast heeft de Europese Commissie haar goedkeuring gehecht aan een voorstel inzake een geïnstitutionaliseerd Europees partnerschap voor high-performance computing, op basis van artikel 187 VWEU [COM(2020) 569 final], en is zij voornemens een voorstel voor een Europees partnerschap inzake metrologie aan te nemen op grond van artikel 185 VWEU [verwijzing toevoegen]. Twee initiatieven — één inzake samenwerkende, verbonden en geautomatiseerde mobiliteit en één inzake innovatieve kleine en middelgrote ondernemingen — behoorden ook tot de oorspronkelijke kandidaten voor geïnstitutionaliseerde Europese partnerschappen. In het effectbeoordelingsproces werd echter geconcludeerd dat een andere vorm van interventie geschikter was.

· Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Als onderdeel van het meerjarig financieel kader (MFK) voor 2021‑2027 is Horizon Europa meer effectgericht met meer nadruk op het leveren van een Europese toegevoegde waarde. Het zal ook doeltreffender en efficiënter worden uitgevoerd, met name door te zorgen voor samenhang, coördinatie en complementariteit binnen Horizon Europa, alsook met andere EU-, lokale, regionale, nationale en, waar van toepassing, internationale initiatieven en de desbetreffende financieringsbronnen daarvan 2 .

Horizon Europa is erop gericht een antwoord te bieden op de mondiale uitdagingen waarmee de EU wordt geconfronteerd, die vragen om “een radicale nieuwe aanpak van de ontwikkeling en toepassing van nieuwe technologieën en innovatieve oplossingen voor burgers en de planeet in een mate en met een snelheid die nooit eerder zijn bereikt, en van de aanpassing van ons beleids- en economisch kader teneinde wereldwijde bedreigingen om te zetten in nieuwe kansen voor onze samenleving en voor de economie, de burgers en de bedrijven.” Hoewel Horizon Europa zich blijft inspannen om de wetenschappelijke en technologische grondslagen van de EU te versterken en het concurrentievermogen te bevorderen, bevat het een meer strategische en effectgerichte benadering van EU-investeringen in onderzoek en innovatie. Bijgevolg wordt met de doelstellingen van Horizon Europa benadrukt dat het noodzakelijk is “de strategische prioriteiten van de Unie te verwezenlijken en bij te dragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen en het beleid van de EU, en aan de aanpak van wereldwijde uitdagingen, onder meer door de duurzameontwikkelingsdoelstellingen na te streven aan de hand van de beginselen van Agenda 2030 en de Overeenkomst van Parijs.”  3

Europese partnerschappen zijn fundamentele benaderingen binnen Horizon Europa. Zij vormen een aanvulling op het bestaande beleidskader door de wereldwijde uitdagingen en EU-prioriteiten aan te pakken die een kritische massa en een langetermijnvisie, die door de respectieve sectoren is overeengekomen en vastgelegd, vereisen. Met het oog op de uitdagingen van klimaat- en milieuverandering, het verkrijgen van Europees technologisch leiderschap en open strategische autonomie en het waarborgen van een duurzaam en inclusief herstel, moeten de versnipperde onderzoeks- en innovatie-inspanningen tot een gemeenschappelijke visie op het vereiste transformatieproces worden gebracht.

Door samen te werken met zowel de publieke als de particuliere sector, helpen de Europese partnerschappen nieuwe oplossingen te versnellen, met name die welke de broeikasgasemissies tegen 2030 kunnen verminderen in overeenstemming met de doelstellingen van de Europese Green Deal, en kunnen zij bijdragen aan de verwezenlijking van de groene en digitale transitie. Zij maken het mogelijk systematisch samen te werken met de verschillende belanghebbenden en eindgebruikers, waaronder normalisatie-instellingen en internationale partners, om ervoor te zorgen dat deze oplossingen worden toegepast en uiteindelijk de ambitieuze doelstellingen doen bereiken. Ook dragen zij bij tot de versterking van de Europese Onderzoeksruimte door de onderzoeks- en innovatieagenda’s op elkaar af te stemmen, vaardigheden te verbeteren en de opnamecapaciteiten van Europese bedrijven te vergroten.

De negen op grond van artikel 187 VWEU geïnstitutionaliseerde Europese partnerschappen zijn volledig in overeenstemming met de nieuwe effectgerichte beleidsaanpak van Horizon Europa ten aanzien van Europese partnerschappen. Zij vormen een deel van de portefeuille van 49 kandidaten voor Europese partnerschappen, waardoor een coherent landschap is gewaarborgd. In het kader van de strategische planning was besloten dat geïnstitutionaliseerde Europese partnerschappen zouden worden gebruikt voor doelstellingen en effecten die niet konden worden bereikt door andere vormen van Europese partnerschappen, en voor de prioriteiten die een langetermijnperspectief en een hoge mate van integratie hebben.

·Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

Als onderdeel van het MFK 2021‑2027 zal Horizon Europa — het nieuwe EU‑kaderprogramma voor onderzoek en innovatie — een leidende centrale rol spelen in de sociale, economische en milieutransities die nodig zijn voor de verwezenlijking van de beleidsprioriteiten van de EU. Op grond van het strategische planningsproces van Horizon Europa is het eerste strategische plan voor 2021‑2024 ontwikkeld. De belangrijkste strategische oriëntaties met betrekking tot onderzoek en innovatie, die samen met de belanghebbenden zijn ontworpen, stemmen volledig overeen met de EU‑prioriteiten. De acties in het kader van pijler II van Horizon Europa, “Wereldwijde uitdagingen en Europees industrieel concurrentievermogen”, zullen daarom gericht zijn op geselecteerde onderwerpen met een hoge impact, die aanzienlijk kunnen bijdragen tot de verwezenlijking van de beleidsprioriteiten van de EU.

De Europese partnerschappen hebben een duidelijke plaats binnen de context en structuur van Horizon Europa, de maatschappelijke uitdagingen die de onderzoeks- en innovatieprioriteiten van pijler II van Horizon Europa zijn. Zij zullen een belangrijke rol spelen bij de verwezenlijking van de strategische doelstellingen van de Commissie, namelijk het versnellen van de transitie naar een groen, klimaatneutraal en digitaal Europa, en tegelijk de veerkracht en het concurrentievermogen van de Europese industrie versterken. De bijdrage van de negen geïnstitutionaliseerde Europese partnerschappen die onder het voorstel vallen aan de EU‑prioriteiten is als volgt:

Circulair biogebaseerd Europa: dit partnerschap draagt in hoge mate bij tot de klimaatdoelstellingen voor 2030, zodat het de weg effent voor klimaatneutraliteit tegen 2050, en vergroot de duurzaamheid en circulariteit van productie- en consumptiesystemen in overeenstemming met de Europese Green Deal. Het is erop gericht de duurzame winning en omzetting van biomassa in biogebaseerde producten te ontwikkelen en uit te breiden door de nadruk te leggen op meerschalige verwerking in bioraffinaderijen en door benaderingen van de circulaire economie toe te passen, zoals het gebruik van biologisch afval uit de landbouw, industrie en gemeentesectoren. Ook beoogt het de uitrol van biogebaseerde innovatie op regionaal niveau te ondersteunen, met een actieve betrokkenheid van lokale actoren en met het oog op de heropleving van plattelands-, kust- en perifere gebieden.

Schone luchtvaart: dit partnerschap zet de luchtvaart op weg naar klimaatneutraliteit door het versnellen van de ontwikkeling, integratie en validering van voornamelijk disruptieve onderzoeks- en innovatieoplossingen, zodat deze zo snel mogelijk kunnen worden toegepast. Het is ook gericht op de ontwikkeling van ultra-efficiënte koolstofarme vliegtuigen van de volgende generatie, met nieuwe energiebronnen, motoren en systemen, die zullen voortkomen uit de onderzoeks- en demonstratiefase met hoge niveaus van technologische paraatheid (technology readiness level — TRL). Het ondersteunen van onderzoek en innovatie in de luchtvaart verbetert het concurrentievermogen en de werkgelegenheid in de luchtvaartsector, wat met name van belang is voor het herstel ervan. Enkele doelstellingen die tegen 2030 moeten worden verwezenlijkt: disruptieve technologische innovaties voor vliegtuigen demonstreren, die tegen 2030 de broeikasgasemissies netto met ten minste 55 % kunnen verminderen ten opzichte van de niveaus van 1990 en op weg zijn om tegen 2050 klimaatneutraliteit te bereiken.

Schone waterstof: dit partnerschap zal de ontwikkeling en toepassing van de Europese waardeketen voor schone waterstoftechnologieën versnellen, en zo bijdragen tot een duurzaam, koolstofvrij en volledig geïntegreerd energiesysteem en tot de mededeling inzake “een waterstofstrategie voor een klimaatneutraal Europa” (COM(2020) 301). Het is gericht op de productie, distributie en opslag van schone waterstof en op het leveren hiervan aan sectoren die moeilijk koolstofvrij te maken zijn, zoals zware industrieën en toepassingen voor zwaar vervoer. Enkele doelstellingen die tegen 2030 moeten worden verwezenlijkt: schone waterstof produceren tegen ~ 1,5-3 EUR/kg, wat betekent dat de doelstellingen voor 2030 inzake verbetering van efficiëntie en verlaging van kapitaaluitgaven moeten worden bereikt. Daarbij wordt ook uitgegaan van de beschikbaarheid van hernieuwbare elektriciteit tegen gunstige prijzen, de penetratie op de massamarkten en de verlaging van de distributiekosten tot minder dan 1 EUR/kg voor waterstof op schaal.

Europese spoorwegen: dit partnerschap zal de ontwikkeling en toepassing van innovatieve technologieën (met name digitale technologieën en automatisering) versnellen om een radicale transformatie van het spoorwegsysteem te bewerkstelligen en de doelstellingen van de Europese Green Deal te verwezenlijken, door bijvoorbeeld een groot deel van de 75 % van het binnenlandse goederenvervoer over de weg te verschuiven naar vervoer per spoor en over de binnenwateren. Het partnerschap zal oplossingen ontwikkelen die in de EU breed worden ondersteund, waarvan tegen 2030 tot 75 % op de markt zal zijn geïntroduceerd, die het concurrentievermogen van het spoor verbeteren en het Europese technologische leiderschap op het gebied van het spoorvervoer ondersteunen.

Mondiale gezondheid EDCTP3: dit partnerschap zal nieuwe oplossingen bieden om het probleem van infectieziekten in Afrika ten zuiden van de Sahara te verminderen, en de onderzoekscapaciteit versterken om zich voor te bereiden en te reageren op opnieuw opduikende infectieziekten in Afrika ten zuiden van de Sahara en wereldwijd. Het beoogt tegen 2030 ten minste twee nieuwe gezondheidstechnologieën ter bestrijding van infectieziekten in licentie te hebben gegeven, en ten minste 100 onderzoeksinstellingen in 30 landen te hebben ondersteund om een doeltreffende en snelle onderzoeksrespons mogelijk te maken voor de ontwikkeling van gezondheidstechnologieën tegen epidemieën die opnieuw de kop opsteken.

Initiatief voor innovatieve gezondheidszorg: dit initiatief draagt bij aan de totstandkoming van een Europees ecosysteem voor onderzoek en innovatie op het gebied van gezondheid, dat de omzetting van wetenschappelijke kennis in tastbare innovaties bevordert. Het zal de ontwikkeling ondersteunen van veilige, doeltreffende, mensgerichte en kosteneffectieve producten en diensten om te voldoen aan belangrijke onbevredigde behoeften op het gebied van volksgezondheid, en sectoroverschrijdende gezondheidsinnovatie stimuleren voor een wereldwijd concurrerende Europese gezondheidsindustrie. Het initiatief heeft betrekking op preventie, diagnostiek, behandeling en ziektebeheer. Tot de doelstellingen voor 2030 behoort de opstart van ten minste 30 grootschalige sectoroverschrijdende projecten die gericht zijn op gezondheidsinnovaties en die de haalbaarheid aantonen van de integratie van gezondheidszorgproducten of -diensten. Het initiatief zal bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het Europees kankerbestrijdingsplan 4 , de nieuwe industriestrategie voor Europa 5 en de farmaceutische strategie voor Europa 6 .

Digitale sleuteltechnologieën: digitale sleuteltechnologieën hebben betrekking op elektronische componenten, het ontwerp, de productie en de integratie ervan in systemen en de software die hun werking bepalen. De overkoepelende doelstelling van dit partnerschap is de digitale transformatie van alle economische en maatschappelijke sectoren te bevorderen, ervoor te zorgen dat deze transformatie voor Europa functioneert, en de Europese Green Deal te ondersteunen. Tegen 2030 zou hierdoor het leiderschap van de EU op het gebied van digitale technologieën de industriële pijlers moeten versterken, door nieuwe kansen te hebben aangegrepen om technologische soevereiniteit tot stand te brengen en het concurrentievermogen te vergroten.

ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim: het initiatief is bedoeld om het luchtverkeersbeheer digitaal te transformeren, het Europese luchtruim tot het meest efficiënte en milieuvriendelijke luchtruim ter wereld te maken en het concurrentievermogen en het herstel van de Europese luchtvaartsector na de COVID‑19-crisis te ondersteunen. Doelstellingen zijn onder meer: verbetering van de connectiviteit, lucht-grondintegratie en ‑automatisering, vergroting van de flexibiliteit en schaalbaarheid van het luchtruimbeheer en de veilige integratie van onbemande luchtvaartuigen. Met het initiatief wordt beoogd de oplossingen die in het Europese masterplan inzake luchtverkeersbeheer voor fase D op TRL 6 zijn vastgesteld, tegen 2030 te verwezenlijken.

Slimme netwerken en diensten: dit partnerschap zal de technologische soevereiniteit voor slimme netwerken en diensten ondersteunen in overeenstemming met de nieuwe industriële strategie voor Europa en de toolbox voor 5G‑cyberbeveiliging. Het heeft tot doel maatschappelijke uitdagingen op te lossen en de digitale en groene transitie mogelijk te maken. In verband met de COVID‑19-crisis zal het programma technologieën ondersteunen die zowel op de gezondheidscrisis als op het economisch herstel zijn gericht. Het partnerschap zal de Europese spelers in staat stellen de technologische capaciteiten voor 6G‑systemen te ontwikkelen als basis voor toekomstige, tegen 2030 te ontwikkelen digitale diensten. Het zal ertoe bijdragen dat markten voor 5G‑infrastructuur en -diensten zich in Europa kunnen ontwikkelen door de 5G‑uitrol met de Connecting Europe Facility (CEF) 2 Digital te coördineren.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

·

Rechtsgrondslag



Deze voorstellen voor geïnstitutionaliseerde Europese partnerschappen zijn gebaseerd op artikel 187 VWEU, op grond waarvan de EU Gemeenschappelijke Ondernemingen of andere structuren kan oprichten die noodzakelijk zijn voor de goede uitvoering van de EU‑programma’s voor onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie.

·Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Onderzoek is een gedeelde bevoegdheid van de EU en haar lidstaten overeenkomstig het VWEU. In artikel 4, lid 3, is bepaald dat de EU op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en ruimtevaart specifieke activiteiten kan uitvoeren, waaronder het vaststellen en uitvoeren van programma’s, zonder afbreuk te doen aan de vrijheid van de lidstaten om op dezelfde gebieden op te treden.

De voorgestelde initiatieven zijn gericht op gebieden waar het optreden op EU-niveau een aantoonbare meerwaarde biedt vanwege de omvang, snelheid en reikwijdte van de inspanningen die de EU nodig heeft om de langetermijndoelstellingen van het Verdrag te verwezenlijken en haar strategische beleidsprioriteiten en toezeggingen na te komen. De voorgestelde initiatieven moeten daarnaast de nationale en subnationale activiteiten op hetzelfde gebied aanvullen en versterken.

Aangezien Europese partnerschappen gebaseerd zijn op een gemeenschappelijke strategische agenda voor onderzoek en innovatie voor de lange termijn, zijn zij zeer geschikt om complexe grensoverschrijdende uitdagingen aan te pakken. Zij zijn in staat een reeks systemische, marktgerelateerde en transformationele tekortkomingen aan te pakken, wat een basisvoorwaarde is om de ontwikkeling en verspreiding van innovaties te versnellen. Zij zijn toegespitst op:

·het versterken van de samenwerking en kennisuitwisseling tussen de belangrijkste actoren in het Europese onderzoeks- en innovatiesysteem, met inbegrip van interdisciplinaire en sectoroverschrijdende samenwerking en een betere integratie van waardeketens en ecosystemen;

·het zorgen voor afstemming en integratie van Europese, nationale/regionale en industriële strategieën, programma’s en investeringen op het gebied van onderzoek en innovatie, met de overeengekomen koers;

·het creëren van kritische investeringsschalen voor gemeenschappelijke prioriteiten en het verhogen van particuliere investeringen in onderzoek en innovatie;

·het verminderen van risico’s en onzekerheden voor het bedrijfsleven in verband met investeringen in onderzoeks- en innovatieactiviteiten en nieuwe technologieën/oplossingen, door risico’s te delen en te zorgen voor voorspelbaarheid van investeringen.

Enkel op nationaal niveau of door de industrie genomen maatregelen kunnen niet leiden tot de omvang, snelheid en reikwijdte van de ondersteuning op het gebied van onderzoek en innovatie die de EU nodig heeft om haar langetermijndoelstellingen van het Verdrag te verwezenlijken, haar strategische beleidsprioriteiten (waaronder de klimaat- en energiedoelstellingen van de Overeenkomst van Parijs en de Europese Green Deal) na te komen en bij te dragen aan het aanpakken van mondiale uitdagingen en het bereiken van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s).

·

Evenredigheid



Het evenredigheidsbeginsel ligt ten grondslag aan de hele aanpak die tot dit voorstel heeft geleid. De politieke en juridische context is sinds de oprichting van de huidige partnerschappen veranderd. Er wordt nu meer aandacht besteed aan de noodzaak om de belangrijkste beleidsprioriteiten van de EU te rationaliseren en ervoor te zorgen dat zij een meetbaar effect hebben. In deze nieuwe context is het van belang alleen voor een Europees partnerschap te kiezen wanneer er een reële en aantoonbare toegevoegde waarde bestaat. Elk geïnstitutionaliseerd Europees partnerschap moet daarom zijn toegevoegde waarde bewijzen, met name dat de doelstellingen ervan niet doeltreffender kunnen worden verwezenlijkt met eenvoudigere middelen, waaronder de standaardaanpak van de traditionele oproepen in het kader van Horizon Europa of eenvoudigere partnerschapsvormen, zoals “medegeprogrammeerde partnerschappen”.

De evenredigheid van de kandidaat-partnerschappen werd beoordeeld aan de hand van de volgende tweestappenlogica:

1) rechtvaardiging van het gebruik van een partnerschapsaanpak op een bepaald gebied (waaronder overwegingen met betrekking tot additionaliteit, directionaliteit en een verband met strategische prioriteiten) in plaats van andere vormen van interventie in het kader van Horizon Europa;

2) waar de partnerschapsaanpak passend werd geacht, werd aan de hand van evenredigheidsoverwegingen beoordeeld welk soort partnerschap (medegeprogrammeerd, medegefinancierd of geïnstitutionaliseerd partnerschap) het meest doeltreffend zou zijn om de doelstellingen te bereiken.

·

Keuze van het instrument



Dit voorstel strekt tot de oprichting van negen Gemeenschappelijke Ondernemingen op grond van artikel 187 VWEU. Voor een dergelijke structuur is overeenkomstig artikel 188, lid 1, VWEU de vaststelling van een verordening van de Raad vereist.

3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

·Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan

Bij de ontwikkeling van Horizon Europa is terdege rekening gehouden met de conclusies van eerdere evaluaties. Deze bevindingen hebben ook vorm gegeven aan de nieuwe effectgerichte aanpak voor partnerschappen en hebben bijgedragen aan het in de praktijk brengen van de criteria voor de selectie, uitvoering, monitoring en geleidelijke beëindiging ervan. Zoals aangegeven in bijlage 5 bij de effectbeoordeling van Horizon Europa waren de volgende gebieden vatbaar voor verbetering:

·In de tussentijdse evaluatie van Horizon 2020 werd geconcludeerd dat het landschap van partnerschappen te complex en gefragmenteerd was geworden. Hoewel het totale aantal onderzoeks- en innovatiepartnerschappen in Horizon 2020 ongeveer 100 bedraagt, vertegenwoordigen zij gemiddeld ongeveer 25 % van de beschikbare Horizon 2020-begroting, waarbij publiek-private partnerschappen (PPP) goed zijn voor ongeveer 17,5 % van de Horizon 2020-begroting. Uit deze tussentijdse evaluatie is duidelijk geworden dat het algemene Europese landschap van partnerschappen voor onderzoek en innovatie moet worden gerationaliseerd, dat de openheid en transparantie van de partnerschappen moeten worden verbeterd en dat zij gekoppeld moeten worden aan toekomstige strategische prioriteiten van de EU op het gebied van onderzoek en innovatie en aan de missies van Horizon Europa.

·In de evaluatie op grond van artikel 187 werd erop gewezen dat de activiteiten van publiek-private partnerschappen moeten worden afgestemd op EU-, nationaal en regionaal beleid. Daarin werd aanbevolen de kernprestatie-indicatoren te herzien en een breder scala van belanghebbenden in de governancestructuren of in de ingediende voorstellen op te nemen. Er werd ook gewezen op de noodzaak om met name de communicatie te verbeteren en te handhaven, met het oog op een doeltreffende verspreiding van de projectresultaten.

Voor de afzonderlijke initiatieven wordt in de thematische delen van elke effectbeoordeling bij dit voorstel uitgelegd hoe de uit eerdere evaluaties getrokken lessen, zowel positieve als negatieve, ook zijn toegepast.

·Raadplegingen van belanghebbenden

Over dit voorstel en de bijbehorende effectbeoordelingen is een brede raadpleging van belanghebbenden gehouden, zowel tijdens de voorbereiding van het voorstel voor Horizon Europa, als daarna voor alle kandidaten voor een Europees partnerschap:

–de lidstaten werden geraadpleegd via de strategische “schaduwconfiguratie” van het programmacomité van Horizon Europa;

–tussen 11 september en 6 november 2019 heeft een openbare raadpleging plaatsgevonden voor kandidaten voor geïnstitutionaliseerde partnerschappen op grond van de artikelen 185 en 187 VWEU, en die leverde meer dan 1 600 reacties op;

–er werden gerichte raadplegingen gehouden om de effectbeoordelingen voor twaalf kandidaten voor geïnstitutionaliseerde partnerschappen op te stellen. Voor elke kandidaat interviewde een extern adviseur een representatieve steekproef van belanghebbenden om hun mening te vragen over de noodzaak en de toegevoegde waarde van EU-maatregelen.

De bevindingen van alle raadplegingen van belanghebbenden zijn opgenomen in de afzonderlijke effectbeoordelingen bij de voorgestelde partnerschappen en hebben bijgedragen aan de selectie van de verkozen uitvoeringswijze.

·Bijeenbrengen en gebruik van expertise

Om de effectbeoordeling voor dit voorstel op te stellen, verzocht de Commissie een externe contractant een studie uit te voeren inzake de kandidaten voor geïnstitutionaliseerde partnerschappen en een gemeenschappelijke methodologie te ontwikkelen voor het beoordelen van de doeltreffendheid, efficiëntie, samenhang en meerwaarde voor de Unie van de initiatieven, teneinde vergelijkbaarheid te waarborgen. De externe studie is openbaar beschikbaar in de EU Bookshop en wordt in de effectbeoordelingen voor elk initiatief vermeld. De Commissie heeft gebruikgemaakt van de documentatie die voor de studie was verzameld, met name met betrekking tot de standpunten van belanghebbenden, de resultaten van evaluaties, de identificatie van de aan te pakken problemen en de verwachte effecten van de beleidsopties, maar heeft ook haar eigen analyse van deze informatie uitgevoerd in het licht van recente beleidswijzigingen en aanvullende documentatie die pas na de afronding van de studie beschikbaar was.

·

Effectbeoordeling



Nadat de kandidaten voor geïnstitutionaliseerde Europese partnerschappen waren geïdentificeerd, ging het effectbeoordelingsproces van start om de meest geschikte uitvoeringsregeling voor elk initiatief te bepalen op basis van de volgende beleidsopties:

Optie 0 — Basisoptie — Traditionele oproepen op grond van het kaderprogramma

Optie 1 — Medegeprogrammeerd Europees partnerschap

Optie 2 — Medegefinancierd Europees partnerschap

Optie 3 — Geïnstitutionaliseerd partnerschap

·Suboptie 3a geïnstitutionaliseerde partnerschappen op grond van artikel 185 VWEU

·Suboptie 3b geïnstitutionaliseerde partnerschappen op grond van artikel 187 VWEU

De vergelijkende beoordeling van de verdiensten van elke optie omvatte een analyse van de relevantie van de actie alsook de evenredigheid en de doeltreffendheid ervan voor de verwezenlijking van de beoogde doelstellingen. Dit heeft ertoe geleid dat voor elke kandidaat een op maat gesneden aanpak werd voorgesteld, variërend van administratief lichtere vormen van samenwerking tot geïnstitutionaliseerde vormen, afhankelijk van de beoogde beleidsdoelstellingen, de specifieke uitdagingen en het gewenste resultaat dat voor elke kandidaat was vastgesteld.

De afzonderlijke effectbeoordelingen zijn tussen maart en juni 2020 tijdens drie afzonderlijke hoorzittingen aan de Raad voor regelgevingstoetsing voorgelegd. Twee effectbeoordelingen kregen een positief advies in eerste lezing, zes kregen een positief advies met punten van voorbehoud en vier kregen een negatief advies en moesten opnieuw aan de Raad worden voorgelegd. De kritiek in de gevallen van een negatief advies had voornamelijk betrekking op: de reikwijdte van het voorgestelde initiatief, de noodzaak om de problemen en doelstellingen te verduidelijken die met het voorgestelde initiatief doeltreffend konden worden aangepakt op grond van het toekomstige kaderprogramma, de gevolgen van de stopzetting van een reeds bestaand initiatief (waar van toepassing) en, in bepaalde gevallen, het verschil tussen de voorkeursoptie en andere opties.

De vier effectbeoordelingen met een negatief advies in eerste lezing werden opnieuw ingediend. Drie ervan kregen een positief advies met punten van voorbehoud en de vierde kreeg een positief advies.

·Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

De voorgestelde initiatieven beantwoorden aan de noodzaak om de aanpak van partnerschappen te vereenvoudigen, volgens het voorstel voor Horizon Europa. Deze noodzaak werd onderschreven door het Parlement en de Raad. Derhalve werd overeengekomen dat Horizon Europa drie soorten partnerschappen zou ondersteunen: medegefinancierd, medegeprogrammeerd en geïnstitutionaliseerd (op grond van artikel 187 of 185 VWEU en van de kennis- en innovatiegemeenschappen (KIG’s) van het Europees Instituut voor innovatie en technologie (EIT)). Dit stemt overeen met de geest van het programma voor gezonde en resultaatgerichte regelgeving (Regulatory Fitness and Performance Programme — REFIT).

In de effectbeoordeling bij dit voorstel worden alle initiatieven afzonderlijk bekeken, maar wordt ook een horizontale aanpak gevolgd, waarbij wordt nagegaan hoe de efficiëntie en samenhang kunnen worden vergroot en dus de impact van elk partnerschap kan worden gemaximaliseerd. Er worden gemeenschappelijke elementen vastgesteld die ertoe zullen bijdragen dat de doelstellingen van alle initiatieven worden verwezenlijkt terwijl de kosten afnemen, bijvoorbeeld door de governanceregelingen aan te passen om de samenhang met andere initiatieven te waarborgen. Deze aanpak is volledig in overeenstemming met het kader voor betere regelgeving en met de vereenvoudigingsinspanningen.

De enkele basishandeling draagt bij tot de rationalisering van het EU-financieringslandschap voor onderzoek en innovatie en tot een strategische en effectgerichte benadering van Europese partnerschappen. De Horizon Europa-verordening omvat verschillende gemeenschappelijke vereisten voor het opzetten en uitvoeren van Europese partnerschappen. Dankzij een modulaire aanpak is het met de enkele basishandeling mogelijk de gemeenschappelijke bepalingen voor alle Gemeenschappelijke Ondernemingen op coherente wijze te vertalen (in deel I), zodat er voldoende flexibiliteit is om aan de specifieke behoeften van elk ervan te voldoen (in deel II).

·Grondrechten

In deze verordening worden de grondrechten die zijn neergelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie geëerbiedigd.

De meeste voorgestelde initiatieven hebben geen rechtstreekse gevolgen voor de grondrechten. Wanneer dat wel het geval is, wordt in punt 6 van elke effectbeoordeling een specifieke beoordeling opgenomen.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

De financiële bijdrage van de Unie aan de Gemeenschappelijke Ondernemingen bedraagt maximaal 9,6 miljard EUR 7 , inclusief EVA-bijdragen, betaald uit de in de algemene begroting van de Unie gereserveerde kredieten voor het specifieke programma van Horizon Europa voor de uitvoering van het kaderprogramma Horizon Europa. Deze bijdrage wordt geleverd uit pijler II “Wereldwijde uitdagingen en industrieel concurrentievermogen”. De door de Unie ter beschikking gestelde middelen voor de financiering van operationele kosten moeten worden aangevuld met ten minste even grote bijdragen van andere leden dan de Unie.

De administratieve kosten van de Gemeenschappelijke Ondernemingen mogen niet meer dan 501,174 miljoen EUR bedragen voor de duur van de Gemeenschappelijke Ondernemingen. Deze kosten worden gedekt door financiële bijdragen van de Unie en van andere leden dan de Unie.

5. OVERIGE ELEMENTEN

·Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

De partnerschappen worden gemonitord en geëvalueerd overeenkomstig de artikelen 45 en 47 van en bijlage III bij de Horizon Europa-verordening. De tussentijdse evaluaties en evaluaties achteraf worden ondersteund door externe contractanten en worden meegenomen in de algemene evaluaties van Horizon Europa. Overeenkomstig de criteria voor Europese partnerschappen worden in de evaluaties de meest doeltreffende beleidsinterventiemiddelen voor toekomstige acties beoordeeld, alsook de eventuele verlenging van het partnerschap in het landschap van Europese partnerschappen. Indien geen verlenging plaatsvindt, worden passende maatregelen ontwikkeld die ervoor moeten zorgen dat de financiering van het kaderprogramma geleidelijk wordt afgebouwd volgens het tijdschema en de voorwaarden die met de partners van het partnerschap zijn overeengekomen.

·

Artikelsgewijze toelichting



De geïnstitutionaliseerde Europese partnerschappen zijn bedoeld om de samenhang te vergroten en het effect ervan in een zich ontwikkelend onderzoeks- en innovatielandschap zo groot mogelijk te maken. De voorgestelde verordening van de Raad bestaat uit drie delen:

·Deel I bevat bepalingen die alle Gemeenschappelijke Ondernemingen gemeen hebben met als doel de wettelijke randvoorwaarden te stroomlijnen en te harmoniseren en te voorzien in een modulaire benadering waarop de afzonderlijke Gemeenschappelijke Ondernemingen hun operationele architectuur kunnen baseren.

·Deel II bevat bepalingen die specifiek zijn voor de afzonderlijke Gemeenschappelijke Ondernemingen en die de nodige flexibiliteit bieden om rekening te houden met operationele en beleidsbehoeften.

·Deel III bevat slotbepalingen die op alle Gemeenschappelijke Ondernemingen van toepassing zijn.

·Artikel 4: de doelstellingen en beginselen voor Gemeenschappelijke Ondernemingen zijn nauwkeurig omvat in de doelstellingen en structuur van Horizon Europa en hangen nauw samen met de verwezenlijking van de beleidsdoelstellingen van de EU. Op basis van de gecoördineerde effectbeoordeling is een reeks gemeenschappelijke doelstellingen vastgesteld.

·Artikel 5: operationele doelstellingen en taken — deze bepalingen weerspiegelen de vereisten en uitvoeringscriteria voor Europese partnerschappen, waaronder de noodzaak om te zorgen voor een systemische aanpak bij de verwezenlijking van de doelstellingen, toegang tot resultaten, toezicht op de voortgang bij de verwezenlijking van beleidsdoelstellingen, bevordering van inclusiviteit ten aanzien van belanghebbenden en betrokkenheid van kleine en middelgrote ondernemingen.

·Artikel 7 voorziet in een gemeenschappelijke procedure voor de selectie van nieuwe leden, waardoor wordt gezorgd voor transparantie en openheid in het hele initiatief, in overeenstemming met de Horizon Europa-verordening.

·Artikel 11 biedt een kader om ervoor te zorgen dat de partners een bijdrage leveren gedurende de hele looptijd van het initiatief en dat de kosten worden verdeeld tussen de EU en andere partners dan de Unie, wat een essentiële voorwaarde is voor een partnerschapsaanpak. In dit artikel wordt bepaald dat de bijdragen en verbintenissen kwalitatief en kwantitatief moeten toenemen, in overeenstemming met de Horizon Europa-verordening. Het voorziet in een systemische aanpak van bijdragen van partners uit de industrie in alle initiatieven in het kader van artikel 187 VWEU, die toerekenbaar is, de openheid van initiatieven ondersteunt en coherent, transparant en billijk is, terwijl hij ervoor zorgt dat het initiatief aantrekkelijk blijft.

·Uitfasering: de bepalingen hangen nauw samen met de verwezenlijking van specifieke doelstellingen. In artikel 16, lid 2, punt y), is bepaald dat de raad van bestuur een realistisch plan moet opstellen om het initiatief buiten het kader van een geïnstitutionaliseerd partnerschap voort te zetten, en wel vóór eind 2022, zodat dit kan worden opgenomen in de tussentijdse evaluatie van Horizon Europa. Dit moet ervoor zorgen dat de verspreidingsactiviteiten na afloop van de deelname van de Unie worden voortgezet en dat er verbanden tot stand komen met industrieel en ander beleid om het initiatief van onderzoek en innovatie naar de uitrol ervan te brengen.

·Governancebepalingen: harmoniseren de werking van de verschillende organen van de Gemeenschappelijke Ondernemingen. Elke Gemeenschappelijke Onderneming wordt ondersteund door adviesgroepen om wetenschappelijk en deskundig advies te krijgen, belanghebbenden te raadplegen en de lidstaten te betrekken (indien zij geen partners zijn). Er is echter een zekere flexibiliteit voor Gemeenschappelijke Ondernemingen om bestaande configuraties te gebruiken voor de adviserende functie of om één configuratie in te stellen die door meer van hen wordt gebruikt.

·Samenhang en synergieën (artikelen 5, 16, 18, 24): in de Horizon Europa-verordening is het volgende bepaald: “Coördinatie en/of gezamenlijke activiteiten met andere relevante initiatieven voor onderzoek en innovatie, [om een optimale mate van onderlinge verbindingen te waarborgen en te] [...] zorgen voor doeltreffende synergieën”. In dit verband wordt in deel I uiteengezet hoe van Gemeenschappelijke Ondernemingen wordt verwacht dat zij samenwerken met andere partnerschappen en met het bredere ecosysteem, met name wat betreft hun taken en die van hun raad van bestuur, de rol van de groep van vertegenwoordigers van de staten en de verslaglegging via het jaarlijkse activiteitenverslag. In deel II worden enkele prioritaire Europese partnerschappen genoemd waarmee de afzonderlijke Gemeenschappelijke Ondernemingen een formele en regelmatige samenwerking tot stand moeten brengen.